ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0113 Raad van Discipline Amsterdam 09-121A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0113
Datum uitspraak: 10-11-2009
Datum publicatie: 10-11-2009
Zaaknummer(s): 09-121A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Deken is ontvankelijk, ook al dateren vermeende feiten uit 1999. Deken werd eerst eind 2008 bekend met vermeende feiten door kennisname van een tussenvonnis van de rechtbank. Enkel tijdsverloop is niet doorslaggevend voor ontvankelijkheidsvraag, ernst en inhoud van het dekenbezwaar zijn ook belangrijk. Bezwaar betreft advies tot opmaken van notariële akte met valse inhoud. Bezwaar gegrond. Maatregel van berisping opgelegd.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 10 november 2009

in de zaak 09-121 A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het bezwaar van:

De deken van de Orde van Advocaten

d e k e n

tegen:

de heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 8 mei 2009, door de raad ontvangen op 12 mei 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam zijn bezwaar ter kennis gebracht van de raad.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 1 september 2009. Verweerder en de deken zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten bijstaan door zijn advocaat mr. R.V.H. Jonker. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brieven van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 7 vermeld in de bij die brieven gevoegde inventarislijst.

2. Het bezwaar

2.1 Het bezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder, in strijd met artikel 46 Advocatenwet, heeft geadviseerd tot een notariële akte waarvan hij wist dat de inhoud onjuist was, althans onjuist heeft gehandeld door, toen die onjuistheid hem later bleek, een substantieel deel uit te betalen aan anderen dan zijn cliënte, het accountantskantoor, waaronder hijzelf althans zijn praktijkvennootschap.

3. Feiten

Voor de beoordeling van het verzoek kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder trad op als advocaat van een accountantskantoor. Dit kantoor had een vordering op B.V. Y. Op 7 juni 1999 is op instigatie van verweerder een notariële akte opgemaakt waarin staat dat B.V. Y aan het accountantskantoor een bedrag verschuldigd is van fl. 250.000 uit hoofde van een geldleningovereenkomst. Verweerder had het concept voor die akte, inclusief voormeld bedrag, aan de notaris verstrekt. Op basis van deze akte is op 17 juni 1999 ten laste van B.V. Y executoriaal beslag gelegd onder de Belastingdienst.

3.2 In juli 1999 heeft de Belastingdienst een bedrag van (afgerond) fl. 250.000 overgemaakt op de derdengeldrekening van verweerder.

3.3 Verweerder heeft de vordering van het accountantskantoor, die (afgerond) fl. 113.000 beliep, voldaan. Het restant van (afgerond) fl. 137.000 heeft verweerder aan verschillende schuldeisers, voor wie geen beslag was gelegd, onder andere zichzelf, voldaan.

3.4 Een andere schuldeiser van het accountantskantoor, “B”, heeft in de eerste helft van 1999 conservatoir beslag doen leggen ten laste van B.V. Y. onder de Belastingdienst voor een bedrag van in totaal (afgerond) fl. 225.000. De vordering van B op B.V. Y. is door de rechtbank toegewezen.

3.5 Verweerder heeft geen betaling aan B gedaan.

3.6 B is in 2004 een procedure gestart tegen, onder andere, het accountantskantoor en verweerder, waarin hij betaling eist van fl. 250.000 (€ 113.445,05). In het tussenvonnis d.d. 17 januari 2007 heeft de rechtbank in onderdeel 4.9 overwogen dat “[verweerder] vanzelfsprekend geen medewerking had mogen verlenen aan het opstellen van een onwaarachtige akte, laat staan dat hij deze, zoals hij zelf aanvoert, had mogen initiëren.”

4. Beoordeling van het bezwaar

4.1 Als eerste zal de raad ingaan op het door verweerder opgeworpen niet-ontvankelijkheidsverweer. Verweerder heeft immers aangevoerd dat het vermeende feit dateert uit 1999 waarmee hij eerst na een periode van 10 jaar wordt geconfronteerd. Dat is naar de mening van verweerder te lang geleden, waardoor hij thans niet meer in staat is adequaat verweer te voeren. De deken zou niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.

4.2 De raad neemt bij de beoordeling hiervan als uitgangspunt dat twee belangen tegenover elkaar dienen te worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de deken wegende maatschappelijke belang dat de handelingen van een advocaat kunnen worden getoetst door de tuchtrechter. Anderzijds het belang van verweerder dat hij na verloop van tijd ervan moet kunnen uitgaan dat de manier waarop hij zaken heeft behandeld binnen een redelijke termijn, mocht daar aanleiding toe zijn, worden getoetst. Bij dat laatste kan een rol spelen dat het tijdverloop het steeds moeilijker maakt de feiten vast te stellen. Tijdverloop is een omstandigheid die van belang is maar niet de enige in verband met de ontvankelijkheidsvraag. De raad weegt tevens mee de ernst en de inhoud van het dekenbezwaar.

4.3 Vaststaat dat de procedure die door B in 2004 is gestart, nog altijd voortduurt. Er is nog geen eindvonnis gewezen. In oktober 2008 is onder andere verweerder als getuige gehoord. De deken heeft eerst eind 2008, nadat hem gevraagd was om te bemiddelen en uit hoofde daarvan het vonnis van de rechtbank d.d. 17 januari 2007 onder ogen kreeg, kennis gekregen van het feitencomplex dat aan het dekenbezwaar ten grondslag ligt. De deken heeft daarop onderzoek gedaan en op 8 mei 2009 het bezwaar ingediend. Op grond van deze omstandigheden, met name de ernst van de feiten waarop het bezwaar is gebaseerd, is de raad van oordeel dat de belangenafweging ten voordele van deken moet uitvallen en dat de deken ontvankelijk is in zijn bezwaar.

4.4 Verweerder heeft als getuige in de civiele procedure tegen B alsmede ter zitting van de raad erkend dat hij vóór het doen opmaken van de notariële akte van geldlening wist dat zijn cliënte het accountantskantoor een bedrag van (afgerond) fl. 115.000 aan opeisbare facturen ten laste van B.V. Y had. In de notariële akte is echter een bedrag opgenomen van fl. 250.000, waarover verweerder ter zitting van de raad heeft verklaard, net als hij in oktober 2008 als getuige heeft verklaard, dat hij in de concept akte het bedrag van fl. 250.000 had opgenomen.

4.5 Verweerder wist tevens dat er behalve voor de vordering waaraan de facturen ten grondslag lagen, geen andere opeisbare vorderingen waren. De garanties van de bloemenveiling waren immers voorwaardelijke garanties, en die garanties waren nog niet ingeroepen. Daarnaast was verweerder, zoals hij zelf verklaarde, op de hoogte van het door B gelegde beslag nu de bespreking met B plaatshad voordat verweerder tot verdeling van fl. 250.000 overging.

4.6 Verweerder heeft een bedrag van (afgerond) fl. 115.000, nadat hij fl. 250.000 van de Belastingdienst op zijn derdengeldrekening had ontvangen, overgemaakt naar zijn eigen cliënt het accountantskantoor en het restant van dat bedrag aan een aantal andere crediteuren van B.V. Y., waaronder hijzelf, die geen opeisbare vordering hadden. In ieder geval op dat moment wist verweerder dat de vordering van zijn cliënt fl. 115.000 bedroeg, en niet fl. 250.000. Verweerder heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij handelde op instructie van zijn cliënt. Wat daarvan ook zij, verweerder is volledig verantwoordelijk voor deze gang van zaken en kan zich daaraan niet onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht (gedragsregel 9 lid 1).

4.7 Op grond van het voorgaande moet de conclusie dan ook zijn dat verweerder de aanzet heeft gegeven tot het opmaken van een notariële akte die vals was, hetgeen een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het dekenbezwaar zal daarom gegrond worden verklaard.

Maatregel

4.8 Bij het opleggen van een maatregel neemt de raad enerzijds in aanmerking dat verweerder, noch in zijn correspondentie met de deken, noch tijdens de zitting, heeft laten blijken in te zien dat zijn handelwijze onjuist was en anderzijds dat het voorval betrekkelijk lang geleden heeft plaatsgehad. Normaal gesproken zou de raad, gelet op de eerdere tuchtrechtelijke maatregelen die aan verweerder zijn opgelegd, een schorsing hebben opgelegd, thans zal de raad volstaan met een berisping.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gedaan door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. J.R. Goppel, A. de Groot, B.E. van der Molen, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. M. Stevens als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2009.

voorzitter        griffier

Deze beslissing is in afschrift op 10 november 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d.  Telefonische informatie: 076 548 4607.