ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0087 Raad van Discipline Amsterdam 09-124A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0087
Datum uitspraak: 31-08-2009
Datum publicatie: 03-11-2009
Zaaknummer(s): 09-124A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft een aantal maanden als bedrijfsjurist bij een derde gewerkt en bleef daarnaast ook als advocaat werkzaam. Klacht in verband met het feit dat verweerster zich in een procedure zonder verplichte procesvertegenwoordiging voor die derde gepresenteerd heeft als legal counsel en zich niet bekend heeft gemaakt als advocaat. Klacht gegrond. In de gegeven omstandigheden kon verweerster haar hoedanigheid van advocaat niet afleggen. Volgt enkele waarschuwing.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 31 augustus 2009

in de zaak 09-124A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

k l a g e r

tegen:

v e r w e e r s t e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 12 mei 2009, bij de raad binnen gekomen op dezelfde datum, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 23 juni 2009. Klager heeft de raad laten weten niet bij de behandeling aanwezig te kunnen zijn, maar geen uitstel daarvan te verlangen. Verweerster is in persoon verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 10, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat zij:

a) in een rechtsgeding zonder verplichte procesvertegenwoordiging (ontbindingsprocedure van een arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter) zich jegens klager niet bekend heeft gemaakt als advocaat, maar zich heeft gepresenteerd als legal counsel;

b) confraternele correspondentie aan de kantonrechter heeft overgelegd en mededelingen heeft gedaan over het verloop en resultaat van schikkingonderhandelingen;

c) zich schriftelijk tot de kantonrechter heeft gewend nadat door partijen om een uitspraak is gevraagd.

3 Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.2 Verweerster is in 1999 beëdigd tot advocaat. Medio 2008 heeft verweerster zich gedurende 4 maanden voor drie dagen per week gedetacheerd bij een derde (hierna: “de vennootschap”), op de afdeling juridische zaken, terwijl zij één dag per week als advocaat op haar kantoor werkzaam bleef. Verweerster heeft namens (een dochtervennootschap van) de vennootschap een arbeidsgeschil met de cliënt van klager behandeld.

3.3 Omdat de schikkingonderhandelingen niet tot een oplossing leidde, heeft verweerster door middel van een verzoekschrift een ontbindingsprocedure geëntameerd bij de Kantonrechter te Almelo. Verweerster heeft bij het verzoekschrift correspondentie tussen haar en klager overgelegd en zij heeft verslag gedaan van de schikkingonderhandelingen.

3.4 Nadat partijen om een uitspraak hebben gevraagd, heeft verweerster zich schriftelijk tot de kantonrechter gewend. Hiervoor had verweerster geen toestemming van klager. Verweerster heeft klager een afschrift van die brief gezonden.

3.5 Tijdens de mondelinge behandeling van die zaak heeft verweerster desgevraagd aan klager bevestigd dat zij advocaat is.

4. Beoordeling van de klacht

Klachtonderdelen a), b) en c)

4.1 De raad ziet aanleiding de verschillende klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen, nu verweerster heeft erkend dat zij (i) de correspondentie met klager in het geding heeft gebracht, (ii) de kantonrechter heeft geïnformeerd over het verloop en resultaat van de schikkingonderhandelingen en (iii) de kantonrechter een brief heeft gestuurd – op 23 februari 2009 – nadat partijen om een uitspraak hebben gevraagd. Door deze erkenningen komt het in wezen uitsluitend aan op het antwoord op de vraag of verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat haar optreden niet getoetst kan worden aan artikel 46 Advocatenwet nu zij in de zaak tegen klagers cliënt niet als advocaat maar als bedrijfsjurist is opgetreden. De raad oordeelt hierover als volgt.

4.2 Verweerster is sinds 1999 advocaat te Amsterdam. Zij is medio 2008 voor een periode van vier maanden een overeenkomst van opdracht aangegaan met een detacheringbureau, uit hoofde waarvan zij drie dagen per week juridische diensten heeft verleend. Haar werkzaamheden als bedrijfsjurist betreffen hoofdzakelijk het geven van advies en, indien nodig, het voeren van procedures waarvoor geen verplichte procesvertegenwoordiging nodig is. Tevens werkte zij één dag per week als advocaat op haar kantoor.

4.3 Het gaat derhalve om de vraag of een advocaat die tijdelijk naast zijn advocatenwerk werkzaam is als bedrijfsjurist zijn hoedanigheid van advocaat kan afleggen. Uitgangspunt daarbij is hetgeen in regel 29 van de gedragsregels voor advocaten is bepaald: de advocaat dient in zijn contacten met derden misverstand te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt. Verweerster heeft aangevoerd dat zij de procedure voor haar opdrachtgever heeft gevoerd als bedrijfsjurist en (dus) niet als advocaat. De brieven die verweerster in dit kader heeft gestuurd, heeft zij ondertekend met haar naam en de toevoeging “legal counsel” of “Juridische Zaken”. Verweerster kan echter naar het oordeel van de raad, anders dan door zich van het tableau te laten schrappen, er niet voor kiezen haar hoedanigheid van advocaat bij werkzaamheden als onderhavige tijdelijk af te leggen en zich op die wijze onttrekken aan het in de Advocatenwet neergelegde tuchtrecht noch aan de gedragsregels voor advocaten. De door verweerster als bedrijfsjurist in de onderhavige zaak verrichte werkzaamheden kunnen in wezen immers niet worden onderscheiden van haar werk als advocaat, dat zij ook is blijven doen. Het op die wijze afleggen van de hoedanigheid van advocaat strookt ook niet met de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan de introductie van de advocaat in dienstbetrekking en zou verweerster in een bevoorrechte situatie plaatsen ten opzichte van de advocaat in dienstbetrekking, voor wie een strakke regelgeving geldt. De raad is derhalve van oordeel dat verweerster ten deze onder het bereik van artikel 46 Advocatenwet valt en dat zij bij het aandienen van het geschil melding van haar hoedanigheid van advocaat had moeten maken, althans hier elke vorm van misverstand over had moeten weg nemen. Verweerster heeft dat niet gedaan, zodat zij tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het gegrond bevinden van klachtonderdeel a) betekent dat klachtonderdelen b) en c) eveneens gegrond zijn.

4.4 Maatregel

4.5 Hoewel niet is gebleken dat verweerster kwade bedoelingen voorzat bij haar keuze zich als bedrijfsjurist te presenteren en niet als advocaat en het gegrond bevinden van klachtonderdelen b) en c) een gevolg zijn van die keuze, acht de raad desalniettemin de volgende tuchtrechtelijke maatregel gepast en geboden.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

- de klacht in al zijn onderdelen gegrond;

- legt aan verweerster op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door Mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. H. Dulack, J.M. van de Laar, M.L.F.J. Schyns, J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 augustus 2009.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 31 augustus 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten;

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie: 076 548 4607.