ECLI:NL:TACAKN:2020:56 Accountantskamer Zwolle 19/2341 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:56
Datum uitspraak: 14-09-2020
Datum publicatie: 14-09-2020
Zaaknummer(s): 19/2341 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie: De Accountantskamer heeft vastgesteld dat betrokkene het handelen wordt verweten dat het hof in zijn arrest van 27 oktober 2017 te zijnen laste bewezen heeft verklaard, te weten - kort gezegd - dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het in december  2003 opzettelijk doen van een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting door de vennootschap waarvoor hij werkzaam was. Maatregel: doorhaling met een termijn van 10 jaar waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het accountantsregister kan worden ingeschreven    

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 14 september 2020 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 9 december 2019  ontvangen klacht met nummer 19/2341 Wtra AK van

DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba)

gevestigd te Amsterdam

K L A G E R

raadsman: mr. A. Sukkel

t e g e n

drs. Y

(voorheen) registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats1]

B E T R O K K E N E.

1.             De procedure

1.1.         De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          het klaagschrift met bijlagen

-          de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.         De klacht is behandeld op de openbare zitting van 24 juli 2020. Namens klager is verschenen zijn gemachtigde mr. A. Sukkel. Betrokkene is in persoon verschenen.  

2.             De feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1.        Betrokkene is sinds [datum] tot [datum] ingeschreven geweest als  registeraccountant in het register van (nu) de Nba.

2.2.        Betrokkene is financieel directeur geweest van [NV1], moedermaatschappij van enkele dochtervennootschappen.  Betrokkene verzorgde vanuit deze [bedrijfsnaam]-groep de administratie van [BV1] ([BV1]).  

2.3.        Op 18 december 2003 is door [BV1] aangifte vennootschapsbelasting gedaan over het boekjaar 1 juni 2001 tot en met 31 maart 2003. In de aangifte is met betrekking tot een kantoorgebouw in [plaats2] (ten onrechte) een bedrag aan willekeurige afschrijving vermeld. Dit pand was door [BV1] gekocht van [BV2] en bij notariële akte van 17 september 2002 geleverd.

2.4.        In verband met deze aangifte is betrokkene strafrechtelijk vervolgd. Op 12 april 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant een hem ten laste gelegd feit bewezen verklaard en dat gekwalificeerd als “opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”. Betrokkene is veroordeeld tot een gevangenisstraf, een taakstraf  en een geldboete.

2.5.        Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Op 26 oktober 2017 heeft het Gerechtshof

’s-Hertogenbosch (hierna: hof) arrest gewezen. Ook het hof heeft dit feit bewezen verklaard en  betrokkene een gevangenisstraf opgelegd, een taakstraf en een geldboete.

2.6.        Op vragenlijsten van klager ten behoeve van de (periodieke) kantoortoetsing van de  accountantspraktijk van betrokkene heeft betrokkene ontkennend geantwoord op de vragen:

- “Zijn er de afgelopen 4 jaar strafrechtelijke procedures gevoerd tegen uw accountantskantoor waarbij één of meer accountants of medewerkers van uw praktijk betrokken zijn?” ( lijsten van 3 maart 2010 en 2 december 2013);

- “Zijn er de afgelopen 4 jaar strafrechtelijke procedures gevoerd tegen de accountantspraktijk waarbij één of meer accountants of medewerkers van de praktijk betrokken zijn?” (lijsten van

7 februari 2011 en 20 januari 2012);

- “Zijn er de afgelopen 4 jaar strafrechtelijke procedures gevoerd tegen accountants werkzaam bij of verbonden aan de accountantspraktijk?” (lijst van 6 december 2012);

- “Is er de afgelopen 4 jaar aangifte gedaan tegen één of meerdere accountants of medewerkers van de accountantspraktijk waarna een strafrechtelijke procedure is gevoerd, gevolgd door oplegging van een straf of maatregel?” (lijsten van 10 november 2014, 30 oktober 2015 en 10 november 2016).

2.7.        De uitspraak van het hof is voor klager aanleiding geweest een tuchtklacht tegen betrokkene in te dienen. Bij brief van 22 januari 2018 is betrokkene daarvan op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daaromtrent kenbaar te maken. Bij brief van 7 februari 2018 heeft betrokkene laten weten daarvan geen gebruik te zullen maken.

3.             De klacht

3.1.        De klacht houdt in dat betrokkene met zijn, door het hof bij arrest van 26 oktober 2017 bewezen verklaarde, strafbare gedraging heeft gehandeld in strijd met artikel 5 van de tot en met 31 december 2006 geldende Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (GBR).

4.             De beoordeling

4.1.        Betrokkene heeft zich per [datum] laten uitschrijven uit het register van de Nba. Omdat de gedraging van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft plaats heeft gevonden in 2003, toen hij nog wel als accountant stond ingeschreven, is hij daarvoor nog onderworpen aan tuchtrechtspraak.

4.2.        In artikel 22, tweede lid, Wtra is bepaald dat de voorzitter van de Nba een klacht aanhangig kan maken bij de Accountantskamer in een geval waarin een accountant is veroordeeld voor een strafbaar feit en dit feit raakt aan de werkzaamheden die een accountant verricht. In het onderhavige geval is betrokkene veroordeeld voor belastingfraude door het (laten) doen van een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting. Het doen van belastingaangiften raakt aan de werkzaamheden die een accountant doorgaans verricht of zou kunnen verrichten en valt daarom onder de in artikel 22 lid 2 Wtra genoemde categorie.

4.3.        Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 .        Op grond van het destijds geldende artikel 5 GBR onthoudt de registeraccountant  zich van al hetgeen schadelijk is voor de eer van de stand der registeraccountants.

4.5.        De Accountantskamer heeft vastgesteld dat betrokkene het handelen wordt verweten dat het hof in zijn arrest van 26 oktober 2017 te zijnen laste bewezen heeft verklaard, te weten - kort gezegd - dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het op 18 december 2003 opzettelijk doen van een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting door [BV1]. 

4.6.        Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid zich  schriftelijk te verweren tegen de onderhavige klacht. Hij heeft op de zitting, geparafraseerd, naar voren gebracht dat hij op het moment van het opmaken van de aangifte vennootschapsbelasting door [BV1] geen twijfel had om daarin de willekeurige afschrijving op te laten nemen. Hij heeft in weerwil van de aanname door het hof daarover,  ook geen kennis genomen van een brief van 28 maart 2003 van de belastingdienst die waarschijnlijk voor hem is achtergehouden en waaruit hij had kunnen opmaken dat de willekeurige afschrijving al was afgewezen.  Dit betoog kan betrokkene, gelet op de onherroepelijke uitspraak van het hof niet baten. Tuchtrechtelijk is voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene feitelijk leiding heeft gegeven aan het op

18 december 2003 opzettelijk doen van een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting door [BV1]. 

4.7.        Het is evident dat de gedraging van betrokkene die aanleiding heeft gegeven tot zijn strafrechtelijke veroordeling door het hof bij arrest van 26 oktober 2017, schadelijk is voor de in artikel 5 GBR bedoelde eer van de stand. Door te handelen zoals betrokkene heeft gedaan, heeft hij  willens en wetens de waarheid geweld aangedaan en is hij bovendien niet eerlijk opgetreden in zaken met de belastingdienst. De klacht moet daarom gegrond worden verklaard.

5.             De maatregel

5.1.         Omdat de klacht gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. Bij het bepalen van de zwaarte van de maatregel dient de zeer enstige aard van het vergrijp van betrokkene mee te worden gewogen. Niet gebleken is van omstandigheden die aan de ernst en omvang van het opzettelijk indienen van een onjuiste belastingaangifte afdoen. Door zijn handelwijze heeft betrokkene het vertrouwen in accountants op zeer ernstige wijze geschaad. Hij heeft blijk gegeven het publieke vertrouwen dat in een accountant moet kunnen worden gesteld zodanig onwaardig te zijn dat als op te leggen maatregel slechts in aanmerking komt een doorhaling van de inschrijving van betrokkene in de registers bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. van de Wtra, met daarbij de bepaling dat de termijn waarbinnen betrokken niet opnieuw in deze registers kan worden ingeschreven de maximale termijn van tien jaren dient te zijn.

5.2.        De uitspraak wordt, met toepassing van het bepaalde in artikel 48, eerste lid, Wtra, vanwege zwaarwegende openbare belangen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat brengt met zich dat de opgelegde doorhaling ingaat twee dagen na de uitvaardiging door de voorzitter van de Accountantskamer van een last tot tenuitvoerlegging van deze uitspraak. Dit wordt niet anders, indien betrokkene in hoger beroep van deze uitspraak komt. Wel kan hij dan het College van Beroep voor het bedrijfsleven ex artikel 48 Wtra verzoeken de tenuitvoerlegging te schorsen.

5.3.        De Accountantskamer merkt volledigheidshalve op dat een doorhaling op eigen verzoek er niet aan in de weg staat om betrokkene alsnog de maatregel van doorhaling in de registers op te leggen en deze uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het opleggen van deze maatregel heeft, naast de openbare vaststelling door de onafhankelijke tuchtrechter dat betrokkene als registeraccountant in strijd met de beroepsnormen heeft gehandeld, tot gevolg dat gedurende tien jaar betrokkene niet meer als registeraccountant kan worden ingeschreven, zodat de Nba, als hoedster van de goede naam van het accountantsberoep c.q. de eer van de stand van de registeraccountants, ook daadwerkelijk belang heeft bij de directe oplegging ex artikel 48 Wtra van voormelde maatregel van doorhaling.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht gegrond ;

·         legt aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra, te weten die van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·         bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op 10 (tien) jaar;

  • verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. C.H. de Haan (rechterlijk lid) en E.M. van der Velden AA (accountantslid) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2020.

_________                                                                                                                     __________

secretaris                                                                                                                          voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.