ECLI:NL:TACAKN:2020:31 Accountantskamer Zwolle 19/439 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:31
Datum uitspraak: 20-03-2020
Datum publicatie: 20-03-2020
Zaaknummer(s): 19/439 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met doorhaling
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Het OM heeft een klacht ingediend tegen een accountant die voor de onderneming van de zoon van een vriend administratieve werkzaamheden verrichtte en aangiftes OB en LH verzorgde. Hij heeft aangiftes bewust onjuist gedaan in de periode 2014 tot en met 2016. Daarnaast heeft hij ten behoeve van het veilig stellen van een sociale uitkering voor de zieke zoon een vennootschap opgericht met de bedoeling dat de zoon daarbij in dienst zou treden. De klachten zijn gegrond vanwege strijd met de fundamentele beginselen, vakbekwaamheid en deskundigheid, integriteit en professionaliteit. Klacht over opkopen van inventaris van de onderneming van de zoon is ongegrond. Maatregel doorhaling voor de duur van tien jaar.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/439 Wtra AK van   20 maart 2020 van

HET OPENBAAR MINISTERIE ,

Functioneel Parket te Zwolle,

vertegenwoordigd door officier van justitie mr. F.A. Demmers,

K L A G E R ,

gemachtigden: mr. drs. R.E. Dohmen RA AA, mr. J.E. Seger RA Msc MCI en mr. S. van den Kerkhof.

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder het op 6 maart 2019 ingekomen klaagschrift van dezelfde datum met bijlagen. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.

1.2.       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 2 augustus 2019 waar zijn verschenen: namens klager mr. F.A. Demmers, bijgestaan door mr. drs. R.E. Dohmen RA AA en mr. J.E. Seger RA Msc MCI.

1.3.       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1.       Betrokkene staat sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba. Hij houdt als accountant in bussiness praktijk onder de naam “[Y] bedrijfsadviezen” te [plaats1]. Hij heeft voor [A] (hierna: de eenmanszaak) en voor [BV1] (hierna: de vennootschap), waarin de activiteiten van de eenmanszaak in 2013 zijn ondergebracht, advies- en administratieve werkzaamheden verricht. Voor beide diende hij de aangiften omzetbelasting (OB) en voor de vennootschap ook de aangiften loonheffing (LH) in.

2.2.       Eigenaar van de eenmanszaak, een onderneming die is gericht op uitzendwerk voor vrachtwagenchauffeurs die tot in 2012 werd gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma,  was [B] (hierna: [B]). Bestuurder en (enig) aandeelhouder  van de vennootschap is [BV2]. Daarvan is [B] directeur grootaandeelhouder. Zijn vader, [C] is sedert meer dan 30 jaar een vriendschappelijke relatie van betrokkene.

2.3.       De belastingdienst heeft bij de vennootschap in 2016 een insolventieonderzoek uitgevoerd. De bevindingen daaruit vormden voor klager aanleiding (over de jaren 2014, 2015 en eerste kwartaal 2016) strafrechtelijk onderzoek uit te voeren naar het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan gestelde wettelijke eisen van de vennootschap en de eenmanszaak, naar het doen van opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften OB van de vennootschap en de eenmanszaak en naar het doen van opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften LH van de vennootschap.

2.4.      In dat strafrechtelijk onderzoek zijn betrokkene, de vennootschap, [B] en [C] als verdachten aangemerkt.

2.5.      Klager heeft de juistheid van de aangiften OB van de eenmanszaak van het eerste en derde kwartaal van 2014 onderzocht. Uit dat onderzoek komt naar voren dat in het eerste kwartaal van de geconstateerde omzet van € 39.357 is aangegeven een omzet van

 € 1.263 en van de in het derde kwartaal geconstateerde omzet van € 2.620  is aangegeven een omzet van € 756. (blz 43 overzichtsproces-verbaal (opv)).

2.6.      Over het indienen van de aangiften OB van de eenmanszaak heeft betrokkene in een verhoor van 7 november 2017 het volgende verklaard ( bijlage V-004-04 blz 3, 7, 8):

Op de vraag hoe de gegevens voor de aangiften omzetbelasting ten name van de eenmanszaak aangeleverd werden bij degene die de aangifte verzorgde heeft hij geantwoord:

“In de periode Combil-Cas werkte, deed [B] zelf de aangiften. Dit boekhoudpakket produceerde zelf de aangifte. Deze moest dan alleen nog geaccordeerd en verzonden worden door [B]. Daar ben ik niet bij betrokken geweest. Hooguit dat ik er een keer bij heb gestaan.

Later, toen Combil-Cas was geblokkeerd, leverde [B] meestal deze gegevens

handmatig op tijd bij mij aan. Deze gegevens nam ik vervolgens over en daarmee diende ik de aangiften in. Ik heb en had wel het vermoeden dat de aangeleverde gegevens door [B] onjuist waren. De bedragen leken mij wel erg laag, zeker gold dit voor de nihil aangiften. De aangegeven bedragen zijn te laag aangegeven, vanwege de bedrijfseconomische situatie. Hier waren we ons beiden van bewust. Dit hebben we met elkaar besproken. Ik heb in eerste instantie [B] op de mogelijkheid gewezen van een lagere belastingaangifte om zo te kunnen voorzien in de liquiditeitsproblemen. Ik heb hem duidelijk gezegd dat hij dit dan in een volgende periode moest corrigeren, omdat het dan fout zou gaan. Dan zouden er boetes kunnen volgen en zoals nu blijkt dat de FIOD zelfs voor de deur staat. Volgens mij is er nooit een correctie ingediend voor een aangifte zodat per saldo de juiste aangifte werd ingediend. Dit gold zowel voor de eenmanszaak als voor de B. V. En dit betreft de perioden dat er handmatig aangiften ingediend zijn. En ik ging er vanuit dat de aangiften vanuit de Combil-Cas perioden juist waren. De handmatige ingedienden aangiften gaven de mogelijkheid om vals te spelen.”

2.7.      Op de vraag wat hij kan verklaren over het feit dat op de aangifte over het eerste kwartaal 2014 staat dat hij deze aangifte heeft ingediend heeft hij, nadat hem de aangifte is getoond, geantwoord:

“Zolang het uit Combil-Cas kon, werd het verzorgd door [B]. Dit document verwijst naar een handmatige aangifte. Ik denk dat ik deze aangifte heb ingediend. Ik weet het niet zeker. Het zou ook kunnen dat [B] mijn naam er in heeft gezet. Ik weet dat als de aangifte uit Combil-Cas kon worden ingediend, dat [B] de aangifte heeft ingediend. Als de aangifte niet uit Combil-Cas kon worden ingediend dan heb ik de aangifte ingediend. Ik herken wel telefoonnummer op de aangifte. Dat is mijn telefoonnummer.”

Op de vraag of de aangifte OB over het eerste kwartaal van 2014 ten name van de eenmanszaak terecht was heeft hij, nadat hem facturen over die periode waren getoond geantwoord:

“Nee, het omzetbedrag is te laag en daarmee is de aangifte onjuist. Voor deze aangifte had ik de facturen moeten zien, zowel de inkoop- als de verkoopfacturen. Zodat ik wist dat het juiste bedrag werd aangegeven. Dat heb ik niet gedaan. Ik vertrouwde op de gegevens die [B] verstrekte.”

2.8.      Op de vraag wat hij kan verklaren over de aangifte over het derde kwartaal 2014 van de eenmanszaak heeft hij, nadat hem de aangifte is getoond, geantwoord (bijlage

V-004-05, blz 2):

“Ik denk dat ik deze aangifte heb ingediend. Op de aangifte staat 30-09-14. Ik zal hem dan wel ingediend hebben. Ik heb dat dan elektronisch gedaan. [B] heeft mij gegevens voor deze aangifte geleverd. Ik heb deze gegevens niet gecontroleerd. Vervolgens heb ik de ingediende aangifte niet met [B] besproken. Zeker niet met [C] want dat is een te ver van mijn bed show.”

Op de vraag of de aangifte OB over het derde kwartaal van 2014 ten name van de eenmanszaak terecht was heeft hij, nadat hem facturen over die periode waren getoond geantwoord:

“Deze facturen komen niet overeen met de aagifte omzetbelasting van het derde kwartaal van 2014. De omzet op deze facturen is hoger dan de omzet in de ingediende aangifte. Ik heb deze facturen nooit gezien. Ik had deze facturen wel moeten zien.”

2.9.      Op de vraag of ook de andere 2 aangiften OB van de eenmanszaak  over 2014 onjuist zijn ingediend heeft hij geantwoord (bijlage V-004-07, blz 4):

‘Hij belde mij op of ik zat daar. Hij vertelde dan “We hebben dit of we hebben dat of niets. Vul dat maar in. ”Ik vroeg dan “meen je dat”. En dan vulde ik dat maar in. Dus dat wat hij mij zei”

Ook de 2e en 4e zijn vermoed ik wel onjuist. Want hij liet mij wel eens wat zien. Als ik de redenatie zo volg, dan zullen ze wel niet kloppen.

U toont mij het document DOC-018 betrekking hebbende op het 2e kwartaal van DOC-020, betrekking hebbende op het 4e kwartaal. Ik denk dat deze aangiften niet kloppen.

Op enig moment zijn de activiteiten van de eenmanszaak overgedragen aan de b.v. Daarmee deed de eenmanszaak niets meer. Het kan zijn dat het inderdaad klopt dat de omzet over het 4e kwartaal best wel 0 geweest kan zijn. Dit in mijn optiek. Voor het 2e kwartaal denk ik niet. ”

2.10.    Klager heeft de juistheid van de aangiften OB van de vennootschap van het eerste en derde kwartaal van 2014 en 2015 en van het eerste kwartaal 2016 onderzocht. Uit dat onderzoek komt het volgende naar voren.

In het eerste kwartaal 2014 bedroeg de geconstateerde omzet € 53.746 en de aangegeven omzet € 3000. In het derde kwartaal  2014 bedroeg de geconstateerde omzet € 22.214 en de aangegeven omzet € 0.

In het eerste kwartaal 2015 bedroeg de geconstateerde omzet € 19.525 en de aangegeven omzet € 0. In het derde kwartaal 2015 bedroeg de geconstateerde omzet € 26.974 en de aangegeven omzet € 5000.

In het eerste kwartaal 2016 bedroeg de geconstateerde omzet € 78.470 en de aangegeven omzet € 0. (blz 50 opv).

2.11.    Over het indienen van aangiften OB van de vennootschap heeft betrokkene in een verhoor van 7 november 2017 op een tweetal vragen te weten wie de aangiften indiende en op basis van welke gegevens, het volgende verklaard ( bijlage V-004-05, blz 3, 4, 5):

“Meestal ik. Het kwam toen al bijna niet meer uit Combil-cas. De Combil-Cas aangiften zijn ingediend door [B], dit ging nog om de aangiften van het eerste en tweede kwartaal denk ik. Daarna heb ik steeds de aangiften ingediend op basis  van de gegevens die [B] mij verstrekte.

Dat waren zijn schattingen (...), dan wel dat opzettelijk nihilaangiften zijn ingediend.”

2.12.    Op de vraag wie de aangifte OB over het eerste kwartaal 2014 van de vennootschap heeft ingediend heeft betrokkene nadat hem de aangifte is getoond, geantwoord:

“Ik denk dat ik de aangifte heb ingediend. Volgens de aangifte heb ik deze ingediend op 30-04-14. [B] heeft mij de gegevens voor deze aangifte aangereikt. Ik heb deze gegevens niet verder gecontroleerd.”

Op de vraag wat hij kan verklaren over de aangifte over het eerste kwartaal 2014 van de vennootschap heeft hij, nadat hem de aangifte is getoond, geantwoord:

“Deze facturen komen niet overeen met de aangifte omzetbelasting van het eerste kwartaal 2014. De omzet op deze facturen is hoger dan de omzet in de ingediende aangifte. Ik heb deze facturen nooit gezien.”

2.13.    Op de vraag wie de aangifte OB over het derde kwartaal 2014 van de vennootschap heeft ingediend heeft betrokkene nadat  hem de aangifte is getoond, geantwoord:

“De naam van [B] staat erop. Ik denk echter dat ik de aangifte heb ingediend, omdat het voor [B] te moeilijk was om zelfstandig aangifte in te dienen. Volgens de aangifte is deze op  31-10-14 ingediend. [B] heeft hiervoor mij de gegevens aangeleverd. Ik heb deze gegevens niet diepgaand gecontroleerd.”

Op de vraag wat hij kan verklaren over de aangifte over het derde kwartaal 2014 van de vennootschap heeft hij, nadat hem verkoopfacturen zijn getoond, geantwoord:

“De aangifte is onjuist, deze is te laag gedaan. De omzet op de facturen is hoger dan de omzet die aangifte verantwoord wordt.”

2.14.    Op de vragen of ook de andere 2 aangiften OB van de vennootschap over 2014 onjuist zijn ingediend en waarom heeft hij geantwoord (bijlage V-004-07, blz. 4):

“Ik denk dat dat voor de andere kwartalen hetzelfde geldt. Ik denk dat jullie er vanuit kunnen gaan dat die aangiften ook niet kloppen. Ze zaten hartstikke krap in de financiering. We schoven het dan telkenmale een klein stukje op, maar uiteindelijk kwam het er niet van. Mede door een faillissement van één van de klanten. De naam is mij even ontschoten. (...).

Voor de eenmanszaak een verlies van €90.000 en voor de b.v. een verlies van €30.000.”

-

“Ik denk vanwege liquiditeitsproblemen. En ik denk voor kwartaal 1 en 3 idem dito. In het begin werkten we via Combil c.a.s.. Dat drukten we op de knop en dan was het zo. Dan moest er eigenlijk betaald worden. Maar [B] gaf dan aan dat dat niet kon vanwege liquiditeitsproblemen. Tot halverwege 2014 ging dat wel goed, zonder te liegen. Daarna ging BAPI uit de lucht en daar is achteraf gezien dankbaar misbruik van gemaakt. Via combil c.a.s. kon je de aangifte alleen indienen zoals het daadwerkelijk was. Je kon dat niet manipuleren. Het enige wat je kon besluiten, was om hem niet in te dienen.”

2.15.    Op de vraag wat betrokkene kan verklaren over de aangifte OB van de vennootschap over het eerste kwartaal 2015 verklaart hij nadat de aangifte aan hem is getoond (bijlage V-004-05, blz. 5):

“Ik zie mijn naam staan.Dit document ziet er wel heel anders uit. De aangifte is ingediend op 28-4-2015. De aangifte is ingediend met 0 euro omzet en 53 euro vooraftrek. ”

Op de vraag wat hij kan verklaren over de aangifte over het eerste kwartaal 2015 van de vennootschap heeft betrokkene, nadat hem verkoopfacturen zijn getoond, geantwoord:

“De omzet op deze facturen sluit niet aan met de aangegeven omzet in de aangifte omzetbelasting van het eerste kwartaal van 2015. De aangifte was dus onjuist. ”

2.16.    Op de vraag wat betrokkene kan verklaren over de aangifte OB van de vennootschap over het derde kwartaal 2015 heeft hij nadat de aangifte aan hem is getoond, verklaard (bijlage V-004-005, blz. 6):

“Dit is de aangifte van het derde kwartaal van 2015 op naam van [BV1]. Ik zie mijn naam staan. Ik denk dat ik deze aangifte heb ingediend. Dit is geweest op 30-10-15 volgens de aangifte. Ik heb deze via het systeem van de belastingdienst ingediend. Op basis van de aangeleverde gegevens van [B] heb ik deze aangifte ingediend. Ik heb deze gegevens echter niet gecontroleerd. Ik heb [B] wel gevraagd, of hij zeker wist dat deze aangifte juist was, omdat ik het vermoeden had dat de aangegeven omzet veelste laag was. Dit mede omdat destijds bij aanvang van de onderneming het streven was om € 300.000 op jaarbasis te behalen. Daarna is er wel de crisis gekomen en daar had de hele transportbranche last van, maar de omzet had in elk geval hoger dan nihil moeten zijn.”

Op de vraag wat hij kan verklaren over de aangifte over het derde kwartaal 2015 van de vennootschap heeft hij, nadat hem verkoopfacturen zijn getoond, geantwoord:

“De omzet op deze facturen sluit niet aan met de aangegeven omzet in de aangifte omzetbelasting van het derde kwartaal van 2015. De aangifte was dus onjuist. ”

2.17.    Op de vragen of ook de andere 2 aangiften OB van de vennootschap over 2015 onjuist zijn ingediend en waarom heeft hij geantwoord( bijlage V-004-07, blz. 5):

“De andere zijn net zo fout Ik kan mij herinneren dat ik heb geschreven met een vrouw uit [plaats2] (van de Belastingdienst). Ik kon over 2015 wel de aangiften uitdraaien. Niet indienen, maar wel uitdraaien. Ik gaf dan tegen die vrouw aan dat ze maar voor de cijfers die ik voor mij had aanslagen op moest leggen. Volgens mij heb ik ze wel als kopie meegestuurd. Die aanslagen zijn daadwerkelijk opgelegd Daar is een nette betalingsregeling uitgekomen en daar hebben ze zich redelijk aangehouden. Niet helemaal, maar voor een groot gedeelte wel.  Ik geloof dat de laatste 2 of 3 termijnen niet betaald zijn.

Op enig moment ontstonden er problemen met combil c.a.s.. en konden er via dit pakket geen omzetbelasting en loonheffing aangiften worden gedaan. Het programma combil c.a.s. kon nog wel gebruikt worden. Toen zijn de aangiften via de website van de Belastingdienst ingediend. Zonder aansluiting met de administratie. Dat is het grote gevaar. Je hebt geen aansluiting met de administratie. Daar had [B] de kans om vals te spelen. Hij was niet meer afhankelijk van een aansluiting. Er kon door mij ingevuld worden wat [B] wilde wat er ingevuld werd.”

-

“Wederom liquiditeitsproblemen gecreëerd door [B].”

2.18.    Op de vraag wat betrokkene kan verklaren over de aangifte OB van de vennootschap over het eerste kwartaal 2016 verklaart hij nadat de aangifte aan hem is getoond (bijlage V-004-06, blz. 6):

“Dit is de aangifte omzetbelasting van het eerste kwartaal 2016. Ik denk dat ik deze aangifte heb ingediend. Volgens de aangifte heb ik deze ingediend op 29-4-16. Ik heb deze aangifte ingediend op bass van verkregen informatie van [B]. Deze aangeleverde gegevens heb ik niet gecontroleeerd.. ”

Op de vraag wat hij kan verklaren over de aangifte over de aangifte OB over het eerste kwartaal 2016 van de vennootschap heeft hij, nadat hem verkoopfacturen zijn getoond, geantwoord:

“De omzet op deze facturen sluit niet aan met de aangegeven omzet in de aangifte omzetbelasting van het eerste kwartaal van 2016. De aangifte was dus onjuist. ”

2.19.    Klager heeft de juistheid van de aangiften LH van de vennootschap, van het derde zesde en elfde tijdvak 2014, het derde, zesde en elfde tijdvak 2015 en het derde tijdvak 2016 onderzocht. Uit verklaringen van [B] en betrokkene komt naar voren dat deze onjuist zijn.

2.20.    Over het indienen van die aangiften LH van de vennootschap heeft betrokkene in het  tweede verhoor van 7 november 2017 en in het verhoor van 5 februari 2018, het volgende verklaard (bijlagen V-004-05, blz 8 e.v. en V-004-07, blz. 2 en 3):

“Zolang het Combil-Cas systeem werkte, heeft [B] de aangiften ingediend. Vanaf het moment dat Combil-Cas niet meer werkte, heb ik de aangiften loonheffingen ingediend. Dit is ongeveer geweest vanaf halverwege 2015.

-

De bedoelding was om de gegevens te gebruiken vanuit het UBplus pakket. Echter dit pakket werkte niet, daarom werden er nihilaangiften loonheffingen ingediend.

-

(...), ik was me er van bewust dat de aangifte [aangiften loonheffingen] niet juist was en de intentie was er om deze te corrigeren. Dit mede omdat er voldoende geld op de G-rekening stond. De nihilaangifte was de meest praktische oplossing, omdat ik niet beschikte over de complete onderliggende gegevens per personeelslid per periode. Dit leverde teveel werk op. Bij de aangifte loonheffingen kun je niet volstaan met een simpele loonsom. Er moeten namelijk heel veel gegevens worden ingevuld. Bovendien zou met het nieuwe UBplus pakket nieuwe gecorrigeerde aangiften worden ingediend over oudere periodes en dan was het probleem opgelost. Geld was dus niet het probleem.

-

Het komt er op neer dat alle aangiften over 2014 onjuist zijn ingediend

-

[Voor de resterende aangiften 2015]  geldt hetzelfde. Ook deze 9 nihilaangiften zijn onjuist ingediend

-

De 1e, 2e , en 4e   tijdvak van 2016 kloppen evenmin”.

2.21.    Betrokkene is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV3]. Deze holding is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV4]. Die vennootschap is op 29 maart 2016 opgericht. Daarover heeft betrokkene op 6 november 2017 in een verhoor verklaard (V-004-01 blz. 3):

“(...) Het idee van [BV4] was om de activiteiten van het [BV1] over te hevelen naar het [BV4] om bij eventuele ziekte van [B] een uitkering veilig te stellen. [B] zou dan in dienst treden van [BV4]. Dit is tot op heden niet gebeurd.”

2.22.    Betrokkene heeft in 2015 danwel 2016 via een deurwaarder inventaris van de vennootschap aangeschaft om deze vennootschap liquide middelen te verschaffen. Op een vraag waarom hij dat heeft gedaan heeft betrokkene op 7 november 2017 in een verhoor verklaard bijlage V-004-05, blz. 15):

“ Om [C] en [B] te helpen. Ik heb de spullen weer in bruikleen teruggegeven aan[C] en [B]. Ik heb hier destijds € 800 voor betaald. Ik heb dit gedaan vanwege mijn vriendschappelijke relatie met [C]. Ik verwacht dat ze dit mij wel terugbetalen in de toekomst.”

3.          De klacht

3.1.       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2.       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting specifiek verwijten die hebben geleid tot strafvervolging van betrokkene, te weten dat hij:

a.     aangiften OB van de eenmanszaak over het eerste tot en met vierde kwartaal 2014 onjuist of onvolledig heeft laten doen of heeft gedaan;

b.     aangiften OB van de vennootschap over het eerste kwartaal 2014 tot en met het eerste kwartaal 2016 onjuist of onvolledig heeft laten doen of heeft gedaan;

c.     aangiften LH van de vennootschap over de vier wekelijkse tijdvakken in de periode januari 2014 tot en met het vierde tijdvak 2016 onjuist of onvolledig heeft laten doen  of heeft gedaan;

en voorts de verwijten dat betrokkene:

d.     [BV4] ten behoeve van het veilig stellen van een uitkering voor [B] heeft opgericht;

e.     inventaris van de vennootschap heeft gekocht ten behoeve van het verruimen van haar liquide middelen en deze inventaris vervolgens aan de vennootschap in bruikleen heeft gegeven.

3.3.       Wat door/namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.          De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1.       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3.       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.       De Accountantskamer ziet aanleiding de klachtonderdelen a., b. en c. gezamenlijk te behandelen. Daarin verwijt klager betrokkene samengevat dat hij over de jaren 2014, 2015 en 2016 onjuiste aangiften OB en LH van de eenmanszaak en/of de vennootschap heeft gedaan.

4.5       Klager heeft voor de onderbouwing van deze klachtonderdelen verwezen naar stukken uit het strafdossier. Deze betreffen onder meer afschriften van aangiftes OB en LH en van processen-verbaal van verhoor van betrokkene als verdachte.

4.6.      Ter zitting heeft betrokkene verklaard  dat hij de feiten zoals die zijn vastgelegd in de processen-verbaal die van zijn verklaringen door de FIOD zijn opgemaakt, niet ontkent.  Over de verweten handelwijze heeft hij geparafraseerd het volgende ter verdediging naar voren gebracht. De aangiften OB en LH werden ten tijde van het gebruik van het (boekhoud)pakket Uitzendmaster/Combil C.A.S. door de eenmanszaak en de vennootschap automatisch compleet en juist gedaan. Nadat dit pakket vanaf medio 2014 of 2015 niet meer kon worden gebruikt  heeft [B], die fysiek niet meer in staat was om te functioneren, aan hem gevraagd de aangiften voor de eenmanszaak en de vennootschap te verzorgen. Hij had geen inzicht in bank-, kas- en personeelszaken en hij had soms de indruk dat hij voor het lapje gehouden werd. Er was een liquiditeitsgat door het faillissement van debiteuren. De nihilaangiften voor de eenmanszaak  waren  volgens betrokkene niet irreëel omdat de activiteiten zouden worden gestaakt en overgedragen aan de vennootschap. Voor zover hij de aangiften heeft verzonden op verzoek van [B] heeft hij vermeld dat hij de contactpersoon was maar hij is niet altijd de ondertekenaar daarvan geweest. De foute aangiften voor de vennootschap werden gedaan met de bedoeling deze na het ordenen van de administratie te herstellen. Met het oog daarop  zijn geen deblokkeringsverzoeken van de G-rekening, waarop een bedrag van € 135.000 stond, gedaan. Er was ook geen sprake van een plan voor het plegen van fraude voor eigen gewin.

4.7.      Op grond van de door betrokkene tijdens de verhoren afgelegde verklaringen komt de Accountantskamer tot de conclusie dat in de jaren 2014, 2015 en 2016 onjuiste aangiften OB en LH zijn gedaan van de eenmanszaak en/of vennootschap, dat betrokkene dat wist althans vermoedde van de door [B] in persoon ingediende aangiften, dat betrokkene [B] heeft geadviseerd in strijd met de werkelijkheid nihilaangiften te doen en dat betrokkene ook in persoon bewust onjuiste aangiften heeft gedaan.  

4.8.      Door mee te werken aan het indienen van bewust te laag opgestelde aangiften omzetbelasting en loonheffing althans daartoe te adviseren en deze ook zelf voor de eenmanszaak en de vennootschap in te dienen heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen "integriteit" en “vakbekwaamheid en zorgvuldigheid” als bedoeld in de artikelen 6 en 13 van de VGBA. De  klachtonderdelen moeten dan ook gegrond worden verklaard. Het mag zo zijn dat betrokkene het doel voor ogen heeft gehad om aangiften achteraf te herstellen maar daarmee is de belastingdienst simpelweg zonder overleg als externe financier gebruikt en is fiscale wetgeving doelbewust overtreden. Het bepleiten van die rechtvaardigingsgrond duidt er naar het oordeel van de Accountantskamer op dat betrokkene ook niet de intentie heeft gehad om eerlijk en oprecht te handelen. Voor het bereiken van zijn doel had hij naar haar oordeel [B] kunnen adviseren één of meerder uitstelverzoeken bij de fiscus in te dienen. Bovendien is niet gebleken dat betrokkene er op enig moment conform zijn bedoeling, zorg voor heeft gedragen het herstel daadwerkelijk te realiseren. Zijn beroep op het achterwege blijven daarvan in verband met de start van het het insolventieonderzoek en de strafrechtelijke vervolging kan hem niet baten omdat dit pas in 2016 speelde en niet gebleken is dat hij voordien enige actie tot herstel heeft ondernomen of dat dat onmogelijk was. 

4.9.      In de klachtonderdelen d. en e. verwijt klager betrokkene te hebben gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit door ten behoeve van (het veilig stellen van een uitkering voor) [B] het [BV4] op te richten en ten behoeve van het voortgezette gebruik daarvan door de vennootschap,  de door een deurwaarder te koop aangeboden inventaris van de vennootschap te kopen. Volgens klager heeft hij zich met deze ‘oprichting en aankoop’ vereenzelvigd met de belangen van een cliënt waarvoor hij een professionele dienst uitvoerde.

4.10.    Betrokkene heeft niet betwist het [BV4] te hebben opgericht en de inventaris te hebben gekocht en deze vervolgens aan de vennootschap in bruikleen te hebben gegeven. Ook niet dat hij dit met het oog op belangen van [B] heeft gedaan. Ter zitting heeft hij daarover naar voren gebracht dat te hebben gedaan met het doel om vader [C], met wie hij al lang een vriendschappelijk relatie onderhield, te helpen. 

4.11.    De Accountantskamer overweegt het volgende.

4.12.    Betrokkene heeft als accountant in business werkzaamheden voor de eenmanszaak en de vennootschap verricht. Aan de orde is de vraag of hij in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft gehandeld door deze ‘oprichting en aankoop’.

4.13.    Het fundamentele beginsel van objectiviteit houdt op grond van artikel 11 VGBA in dat een accountant zich bij zijn afwegingen niet ongepast laat beïnvloeden.  Als een bedreiging voor de naleving van dat beginsel bestaat moet een accountant op grond van artikel 21 VGBA een maatregel treffen die ertoe leidt dat hij zich toch aan het beginsel houdt.

4.14.    Klager vindt, zo begrijpt de Accountantskamer de klachtonderdelen d. en e., dat betrokkene met de oprichting en aankoop het belang van [B] tot het zijne heeft gemaakt en deze vereenzelviging  op zich al leidt tot ongepaste beïnvloeding van zijn afwegingen in de opdrachtrelatie met [B] en handelen in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit.

4.15.    Ten aanzien van de ‘oprichting en aankoop’ stelt de Accountantskamer voorop dat geen gedrags- of beroepsregel in het algemeen het oprichten van een vennootschap of het kopen en in bruikleen geven van inventaris ten behoeve van een bevriende relatie categorisch verbiedt. Beoordeeld moet daarom worden of deze interventies door betrokkene in dit geval strijdig zijn met een fundamenteel beginsel of voor de naleving daarvan een bedreiging vormen.  

4.16.    Een accountant in business hoeft volgens de toelichting bij artikel 11 VGBA  niet per definitie onpartijdig (noch onafhankelijk) van zijn cliënt te zijn. Tegen die achtergrond en gelet op de omstandigheid dat betrokken geen samenstel- of controlewerkzaamheden voor ( de onderneming van) [B] heeft verricht geldt voor de ‘oprichting en aankoop’ naar het oordeel van de Accountantskamer niet dat die handelwijze bij voorbaat, zoals door klager is aangevoerd leidt tot het niet (meer) naleven of in acht nemen door betrokkene van het fundamentele beginsel van objectiviteit.

4.17.    Wat betreft het oprichten van de vennootschap waarbij [B] in dienst zou kunnen treden ten behoeve van het veilig stellen van een uitkering in verband met ziekte is de Accountanskamer evenwel van oordeel dat betrokkene daarmee gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit en professionaliteit. Deze handelwijze is zonder meer aan te merken als niet oprecht optreden dat het accountantsberoep in diskrediet brengt.   Klachtonderdeel d. is hierom, zij het om andere reden, gegrond.

4.18.    Met de aankoop en in bruikleen geven van de inventaris heeft betrokkene weliswaar een belang van [B] (gelegen in de voortzetting van zijn onderneming) gediend, maar de Accountantskamer ziet niet in dat daarvan voor de uitvoering van zijn administratieve werkzaamheden een bedreiging is uitgegaan voor zijn objectiviteit ten opzichte van zijn cliënt en zijn dienstverlening. Van een handelwijze in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit is dan ook geen sprake.  Klachtonderdeel e. is hierom ongegrond.

4.19.    Nu de klacht (grotendeels) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De schending van eerdergenoemde fundamentele beginselen "integriteit", “vakbekwaamheid en deskundigheid” en “professionaliteit” moet als zodanig flagrant worden bestempeld, dat de Accountantskamer in deze klachtzaak, alles overziende, slechts passend en geboden acht de maatregel al s bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra, te weten: doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers , onder bepaling van de termijn dat betrokkene niet opnieuw kan worden ingeschreven op de maximale duur van tien jaren.

4.20.    Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdeel e. ongegrond ;
  • verklaart de klachtonderdelen a.,  b., c,  en d. gegrond;
  • legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra, te weten die van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·       bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op 10 (tien) jaren;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en drs. J. Kalisvaart AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.