ECLI:NL:TACAKN:2019:77 Accountantskamer Zwolle 19/1961, 19/1962, 19/1963 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:77
Datum uitspraak: 22-11-2019
Datum publicatie: 22-11-2019
Zaaknummer(s): 19/1961, 19/1962, 19/1963 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: klacht kennelijk niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Verzoek om herziening van onherroepelijke beslissing van de Accountantskamer door oorspronkelijke klager. Verzoek kennelijk niet-ontvankelijk; artikel 39 Wtra. D e Wtra kent de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om herziening van een onherroepelijke uitspraak niet. Een dergelijk verzoek om herziening is dan ook in beginsel niet mogelijk. De algemene beginselen van behoorlijk (tucht)procesrecht brengen mee dat in bijzondere gevallen herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden uitspraak. Alleen door degene over wie was geklaagd kan herziening worden verzocht van een onherroepelijk geworden uitspraak waarbij een maatregel is opgelegd. Het is voor een oorspronkelijke klager niet mogelijk om een verzoek om herziening in te dienen. Verzoeker heeft zich, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, op het standpunt gesteld dat uit deze bepalingen volgt dat ook voor hem, als oorspronkelijke klager, de mogelijkheid dient te bestaan om te verzoeken om herziening. Er is geen sprake van een criminal charge als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De strafrechtelijke poot van artikel 6 EVRM is daarom niet van toepassing. De voorzitter volgt voor wat betreft de civielrechtelijke poot van artikel 6 EVRM het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 18 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:52), gelezen in samenhang met de onderdelen 3.9 tot en met 3.11 van de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2018:47), waarnaar de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.4.2 van zijn arrest verwijst. Samengevat is de conclusie dat bij een verzoek tot heropening van een tuchtzaak geen sprake is van vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen. De voorzitter is van oordeel dat de lacune in de wet om een verzoek om herziening in te dienen, niet leidt tot vaststelling van enige burgerlijke rechten en verplichtingen van verzoeker.  De civielrechtelijke poot van artikel 6 EVRM is daarom niet van toepassing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 39 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 19/1961, 19/1962 en 19/1963 Wtra AK van 22 november 2019 van

X ,

wonende te [plaats1],

VERZOEKER TOT HERZIENING ,

t e g e n

1) Y1,

werkzaam te [plaats2],

2) Y2,

werkzaam te [plaats3],

3) Y3,

werkzaam te [plaats4],

allen registeraccountant,

B E T R O K K E N EN .

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       De voorzitter heeft kennisgenomen van volgende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 18 oktober 2019 ingekomen ongedateerde verzoek tot herziening van de uitspraak van de Accountantskamer van 19 november 2018 in de zaken met de nummers 17/2552, 17/2553 en 17/2554 Wtra AK met bijlagen;

-          de reactie namens de Accountantskamer van 29 oktober 2019;

-          de op 4 november 2019 ingekomen ongedateerde brief van verzoeker.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken stelt de voorzitter het volgende vast.

2.1.       Verzoeker heeft bij klaagschriften van 27 november 2017 klachten ingediend tegen betrokkenen. Deze klachten zijn geregistreerd onder de nummers 17/2552 Wtra AK, 17/2553 Wtra AK en 17/2554 Wtra AK. De klachten zijn behandeld ter zitting van

3 september 2018. Bij beslissing van 19 november 2018 zijn de klachten niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is onherroepelijk geworden.

2.2.      Bij ongedateerde brief, ontvangen op 18 oktober 2019, heeft verzoeker de Accountantskamer verzocht om de op 19 november 2018 genomen beslissing te herzien.

3.          De gronden van de beslissing

3.1.       Artikel 39, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) bepaalt dat indien naar het oordeel van de voorzitter van de accountantskamer een klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, de voorzitter de zaak zonder zitting kan afdoen. Artikel 38 Wtra is van overeenkomstige toepassing.

3.2.      De voorzitter stelt voorop dat de Wtra de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om herziening van een onherroepelijke uitspraak niet kent. Een dergelijk verzoek om herziening is dan ook in beginsel niet mogelijk. Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) heeft geoordeeld bij uitspraak van 21 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:71) brengen de algemene beginselen van behoorlijk (tucht)procesrecht mee dat in bijzondere gevallen herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden uitspraak. Ten aanzien van de omvang en gronden voor toepassing van dit bijzondere rechtsmiddel wordt aansluiting gezocht bij de regeling van artikel 52 van de Wet BIG en bij artikel 23 van het Tuchtrechtbesluit BIG. Dit betekent dat alleen door degene over wie was geklaagd herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden uitspraak waarbij een maatregel is opgelegd. Zoals het CBb heeft geoordeeld bij uitspraak van 22 mei 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:202) is het voor een oorspronkelijke klager niet mogelijk om een verzoek om herziening in te dienen.

3.3.      Uit het vorenstaande volgt al dat verzoeker niet in zijn herzieningsverzoek kan worden ontvangen. Verzoeker heeft zich, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, op het standpunt gesteld dat uit deze bepalingen volgt dat ook voor hem, als oorspronkelijke klager, de mogelijkheid dient te bestaan om te verzoeken om herziening.

3.4.1.   De voorzitter overweegt naar aanleiding hiervan dat het wettelijk tuchtrecht voor accountants in de eerste plaats tot doel heeft om in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen. Om een beroep artikel 6 van het EVRM te kunnen doen is vereist dat de procedure betrekking heeft op het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen (de civielrechtelijke poot van artikel 6 EVRM) dan wel op het vaststellen van de gegrondheid van een strafvervolging (de strafrechtelijke poot van artikel 6 EVRM). In dit geval is sprake van een geschil over de mogelijkheid voor klager om te kunnen verzoeken om herziening van een onherroepelijke uitspraak van de Accountantskamer.

3.4.2.   Het CBb heeft bij uitspraak van 16 november 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:359) geoordeeld dat gelet op de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de karakteristieken van het Nederlandse accountantstuchtrecht geen sprake is van een criminal charge als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De strafrechtelijke poot van artikel 6 EVRM is daarom niet van toepassing.

3.4.3.   De voorzitter volgt voor wat betreft de civielrechtelijke poot van artikel 6 EVRM het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 18 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:52), gelezen in samenhang met de onderdelen 3.9 tot en met 3.11 van de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2018:47), waarnaar de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.4.2 van zijn arrest verwijst. Samengevat is de conclusie dat bij een verzoek tot heropening van een tuchtzaak geen sprake is van vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen. De voorzitter is van oordeel dat de lacune in de wet om een verzoek om herziening in te dienen, niet leidt tot vaststelling van enige burgerlijke rechten en verplichtingen van verzoeker.  De civielrechtelijke poot van artikel 6 EVRM is daarom niet van toepassing. Dat verzoeker mogelijk belang heeft bij herziening van de beslissing om “zijn” zaak vervolgens aan de civiele rechter voor te kunnen leggen, maakt dat oordeel niet anders.

3.4.4.   Verzoeker komt dan ook geen beroep toe op het bepaalde in artikel 6 EVRM.

3.5.      Niet gebleken is dat artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, voor zover hier van belang, verdergaande rechten beoogt toe te kennen dan op grond van artikel 6 van het EVRM zijn toegekend.

3.6.      Het verzoek om herziening van de op 19 november 2018 genomen beslissing is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

4.          Beslissing

De voorzitter van de Accountantskamer:

  • verklaart het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, plaatsvervangend voorzitter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 39, derde lid, Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan verzet worden gedaan. Het verzet kan worden gericht tot de Accountantskamer (adres: Postbus 10067, 8000 GB  Zwolle).