ECLI:NL:TACAKN:2019:75 Accountantskamer Zwolle 19/1267 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:75
Datum uitspraak: 18-11-2019
Datum publicatie: 18-11-2019
Zaaknummer(s): 19/1267 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager en zijn medeaandeelhouder/bestuurder hadden na het opzeggen van de aandeelhoudersovereenkomst een geschil over de waarde van de goodwill. Deze medebestuurder heeft via de telefonische helpdesk vragen hierover gesteld aan betrokkene. Deze heeft hierop geantwoord, in de wetenschap dat het ging om een geschil tussen twee bestuurders die allebei klant van het kantoor van betrokkene waren. Betrokkene heeft de mogelijke bedreiging voor het naleven van het fundamentele beginsel van objectiviteit niet onderkend. In strijd met artikel 21 van de VGBA, hetgeen ook strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid oplevert. Maatregel: waarschuwing.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/1267 Wtra AK van 18 november 2019 van

X AA ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

DRS. Y MFP ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. A.C. Hermes.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 10 juli 2019 ingekomen klaagschrift van 8 juli 2019 met bijlagen;

-          het op 30 augustus 2019 ingekomen verweerschrift van 29 augustus 2019 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 21 oktober 2019. Klager is verschenen. Betrokkene is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Hermes, advocaat te Oudenbosch.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum]  ingeschreven als registeraccountant in het register van (nu) de Nba.

2.2       Klager was bestuurder van [Accountantskantoor] te [plaats3]. Zijn medebestuurder was [A] AA ([A]). Beiden hielden 50% van de aandelen. Klager heeft zijn aandeelhoudersovereenkomst opgezegd. Als gevolg daarvan is hij gehouden zijn aandelen aan [A] aan te bieden. [A] en klager hebben daarbij een verschil van inzicht gekregen over de berekening van de goodwill.

2.3       Betrokkene is een van de eigenaren van [BV1], waarvan [BV2] mede-eigenaar is.

[B] is een kennis- en adviescentrum voor de accountancybranche. Accountantskantoren kunnen tegen betaling lid worden van [B]. Leden van [B] kunnen gebruik maken van adviseurs van [B], krijgen kortingen op trainingen, en kunnen gebruik maken van de vaktechnische telefonische helpdesk: de [C].

Betrokkene is adviseur en beantwoordt ook vragen die hem via de [C] worden gesteld.

2.4       [Accountantskantoor] heeft zich aangesloten bij [B]. Uit de Algemene voorwaarden van [B] blijkt dat aangesloten kantoren gebruik kunnen maken van diverse diensten en faciliteiten als bedoeld in artikel 2:

“[B] verbindt zich tegenover aangesloten kantoren tot het aanbieden van de onderstaande diensten en faciliteiten:

  1. Exclusief voor aangesloten kantoren (behalve de kennismakingsacties)

Telefonische helpdesk ([C])

De mogelijkheid tot het telefonisch ‘klankborden’ over algemene praktijkproblemen en vaktechniek. Als de behandeling van de voorgelegde kwestie, inclusief het lezen van e-mail en stukken en inclusief nawerk, niet meer dan een kwartier in beslag neemt en telefonisch kan worden afgedaan is een dergelijke raadpleging kosteloos.

Advies

Maatwerkadvies tegen betaling van het uurtarief op de expertisegebieden van [B]: fiscaliteit, pensioen, arbeidsrecht, loonheffingen en sociale zekerheid, ondernemingsrecht, kantoororganisatie en accountancy. Hieronder worden begrepen diensten rond compliance, waarneming en de praktijkopleiding voor accountants alsmede diensten rond koop, fusie en overname van kantoren”.

2.5       Op 18 juni 2019 heeft [A] betrokkene telefonisch benaderd via de [C]. [A] heeft betrokkene gevraagd of zijn manier om tot een waarde vaststelling van de goodwill te komen juist is. Omdat betrokkene in de auto zat kon hij op dat moment niet reageren. Hij verzocht [A] een en ander naar hem toe te mailen. [A] mailde betrokkene twee berekeningen van de waarde van de goodwill (één bezien vanuit het gezichtspunt van de koper en één vanuit het gezichtspunt van de verkoper). De berekeningen waren voorzien van de kop ‘Goodwillberekening [Accountantskantoor]”. Betrokkene heeft de mail bestudeerd, [A] teruggebeld en een en ander met hem besproken. [A] heeft vervolgens een van de berekeningen aan klager voorgelegd met daarop de aantekening “Akk [Y]”.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, het volgende verwijt ten grondslag:

Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen door een oordeel te geven zonder dat hem de voor de berekening relevante zaken bekend waren en geen hoor en wederhoor toegepast. Er is dan ook geen sprake van een deugdelijke grondslag.

3.3       Wat door klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen. De inbreng op een dergelijk laat tijdstip zou overigens in strijd zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Voor zover het daartoe kan dienen wordt het betoog van klager aangemerkt als nadere ondersteuning van de betwisting van wat door betrokkene tegen de klacht is aangevoerd.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Klager verwijt betrokkene dat hij een oordeel over de berekening van de waarde van de goodwill heeft gegeven zonder dat hij bekend was met alle voor die berekening van belang zijnde informatie, en zonder dat hij klager gehoord heeft. Uit hetgeen klager op de zitting naar voren heeft gebracht leidt dat Accountantskamer af dat in het klacht het verwijt besloten ligt dat betrokkene in strijd met het bepaalde in artikel 21 van de VGBA heeft gehandeld. De Accountantskamer stelt vast dat de klacht niet ziet op de berekening op zich.

In het verweerschrift en de pleitnota die op de zitting is voorgedragen lijkt betrokkene te suggereren dat hem niet bekend was dat de vraag van [A] zag op een geschil dat  hemzelf en niet een klant van zijn kantoor aanging. Op de zitting heeft betrokkene echter verklaard dat [A] hem aan het einde van het tweede telefoongesprek heeft verteld dat zijn vraag betrekking had op een geschil tussen hem en zijn medeaandeelhouder en dat het  zag op hun eigen zaak. Betrokkene heeft daarbij aangenomen dat de betrokkenen bij het geschil zich in een vroeg stadium van de onderhandelingen bevonden, maar geen vragen gesteld om dit te verifiëren.

Betrokkene heeft verder verklaard dat hij aan [A] heeft gevraagd om zijn vraag en berekening per e-mail aan hem toe te sturen. Omdat hij tijdens het eerste telefoongesprek in de auto zat kon hij niet goed reageren op de gestelde vraag. Op de zitting heeft betrokkene verklaard dat hij het ook handig vond de berekening kort uitgewerkt te zien, omdat dit praktischer zou zijn dan alleen een mondelinge toelichting.

Volgens betrokkene hebben hij en [A] tijdens het tweede telefoongesprek verschillende methodieken voor het berekenen van de goodwill doorgenomen. Daarbij was de juistheid van de door [A] overgelegde cijfers niet relevant.

Uit de algemene voorwaarden van [B] blijkt dat de telefonische helpdesk [C] uitsluitend bedoeld is voor bespreking van kwesties die niet meer dan een kwartier in beslag nemen, het lezen van e-mails en stukken daarbij inbegrepen.

De Accountantskamer is van oordeel dat het bespreken van methodieken voor het waarderen van goodwill een dienst is die in beginsel binnen de service die via de [C] wordt geboden zou kunnen passen. Voor een dergelijke, naar zijn aard globale, bespreking zijn berekeningen immers niet noodzakelijk. De vraag die [A] aan betrokkene heeft gesteld, zeker nu deze op verzoek van betrokkene ook een berekening heeft gemaild, heeft echter meer de strekking van advisering dan van klankborden, met name nu betrokkene ermee bekend was dat de vraag geen betrekking had op een klant van het accountantskantoor van [A], maar zag op een geschil tussen [A] en zijn medeaandeelhouder.

Aangezien het kantoor van [A] was aangesloten bij [C] was niet alleen [A], maar ook klager klant van betrokkene.

Betrokkene heeft benadrukt dat tussen hem en [A] alleen de verschillende methodes zijn besproken, en niet de door [A] opgestelde berekeningen. Wat er precies tussen hen is besproken kan door de Accountantskamer niet worden vastgesteld. Tussen partijen is echter niet in geschil dat klager betrokkene diezelfde dag, 18 juni 2019, heeft gebeld met de mededeling dat [A] en hij al geruime tijd aan het onderhandelen waren over de verkoop van zijn aandeel in de onderneming en dat zij dichtbij een akkoord waren. Onder al deze omstandigheden had betrokkene zich bewust moeten zijn van een mogelijke bedreiging voor de naleving van het fundamentele beginsel van objectiviteit die kon voortvloeien uit dit belangenconflict.

Op de zitting heeft betrokkene desgevraagd verklaard dat hij na het telefoongesprek met klager op 18 juni 2019 geen contact met [A] heeft opgenomen.

Bijlage 5 bij het klaagschrift is een door [A] opgestelde goodwillberekening, waarop hij handmatig heeft vermeld “Akk [Y]”. Klager heeft betoogd dat hij betrokkene hiervan al op 18 juni 2019 op de hoogte heeft gebracht, maar betrokkene bestrijdt dat. Hij stelt dit stuk pas bij de ontvangst van het klaagschrift onder ogen te hebben gekregen. Betrokkene heeft verklaard dat [A] hem van de aantekening niet op de hoogte heeft gebracht, en dat hij geen toestemming heeft gegeven om dat stuk te voorzien van die aantekening.

Ook na de ontvangst van het klaagschrift met de bewuste bijlage heeft betrokkene [A] niet benaderd. Op de zitting heeft betrokkene daarover verklaard dat hij eerst deze procedure wilde afwachten.

De Accountantskamer is gelet op het voorgaande van oordeel dat betrokkene zich  onvoldoende ervan rekenschap heeft gegeven dat de omstandigheden die zich in het kader van de telefonische contacten met [A] hebben voorgedaan, een bedreiging konden zijn voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit en heeft verzuimd in verband daarmee toereikende maatregelen te nemen. De klacht is dan ook gegrond.

4.5       Omdat de klacht gegrond is kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Betrokkene heeft te weinig oog gehad voor het feit dat hem een vraag werd gesteld in een conflictueuze situatie tussen twee aandeelhouders die beiden klant waren van [B]. Hij heeft hierin ten onrechte geen bedreigingen gezien voor het handelen in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit. Daardoor heeft betrokkene in strijd met het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de VGBA gehandeld, hetgeen volgens vaste rechtspraak van de Accountantskamer ook schending van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid oplevert. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht gegrond;

·         legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing ;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·         verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. E.W. Akkerman, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.