ECLI:NL:TACAKN:2018:83 Accountantskamer Zwolle 18/350 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:83
Datum uitspraak: 03-12-2018
Datum publicatie: 03-12-2018
Zaaknummer(s): 18/350 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over het niet betalen van een vergoeding hoewel betrokkene daartoe door het Hof is veroordeeld, en het niet inschakelen van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Gebleken is dat betrokkene inmiddels een betalingsregeling heeft getroffen. Ook heeft hij onweersproken gesteld dat hij een tegenvordering heeft op klager, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is. Betrokkene heeft zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering wel aangesproken zodat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist en eveneens ongegrond is.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/350 Wtra AK van 3 december 2018 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

voorheen accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 20 februari 2018 ingekomen klaagschrift van 19 februari 2018 met bijlagen;

-        het op 6 april 2018 ingekomen aanvullende klaagschrift van 2 april 2018 met bijlage.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 1 oktober 2018. Betrokkene is verschenen. Klager is niet verschenen.

1.3       Betrokkene heeft op de zitting zijn standpunten toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene was tot [datum] ingeschreven als accountant-administratieconsulent in de registers van de Nba. Op deze datum is de inschrijving - op verzoek van betrokkene - doorgehaald.

2.2       Betrokkene verrichtte sinds het voorjaar van 2011 boekhoudkundige en accountantswerkzaamheden voor de onderneming van klager, [A], onder meer de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting.

2.3       De belastingdienst heeft klager betreffende diverse jaren verzuimboetes opgelegd in verband met te late aangiften van de inkomsten-, motorrijtuigen-, en omzetbelasting. Verder vordert de belastingdienst van klager vergoeding van incassokosten.

2.4       Op 26 juni 2014 hebben partijen de dienstverleningsrelatie beëindigd.

2.5       Klager is een civiele procedure gestart tegen betrokkene en heeft vergoeding van de in rechtsoverweging 2.3 genoemde kosten en boetes gevorderd. In die procedure heeft het Hof op 22 augustus 2017 betrokkene - onder meer - veroordeeld tot betaling van € 6.211,-, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a.  betrokkene is in rechte veroordeeld om aan klager € 10.911,81 te betalen, maar hij betaalt niet.

b. betrokkene behoort een beroepsaansprakelijkheidsverzekering te hebben, maar reageert niet op het verzoek deze in te schakelen.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaats had na 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat het juist is dat hij door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.211,- te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten.

Betrokkene heeft verder verklaard dat hij met de door klager ingeschakelde deurwaarder inmiddels afspraken heeft gemaakt over betaling. Een eerste betaling op grond van die afspraak van € 750,- is al voldaan. In overleg met de deurwaarder wordt nog bekeken of de hoogte van de volgende betalingen nog moet worden aangepast.

Met deze betalingsregeling wil betrokkene niet geacht worden te erkennen dat hij een bedrag aan klager schuldig is. Volgens betrokkene is klager hem een bedrag van € 11.000,- verschuldigd in verband met verleende diensten.

Uit het door klager overgelegde arrest van het Hof blijkt dat betrokkene (voor het eerst in hoger beroep) een vordering in reconventie jegens klager heeft ingesteld en wel voor € 11.900,- voor verrichte werkzaamheden en € 3.000,- voor advocaatkosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. Het Hof heeft betrokkene in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld.

Betrokkene heeft de vordering van klager gemotiveerd weersproken en bestrijdt dat hij deze dient te voldoen. Hij handelt wel volgens het hem veroordelende arrest van het Hof  door een betalingsregeling te treffen, welke regeling hij onweersproken nakomt. De Accountantskamer is dan ook van oordeel dat klachtonderdeel a. (zie hiervoor onder 3.2) ongegrond is.

4.5       Ten aanzien van klachtonderdeel b. heeft betrokkene ter zitting verklaard dat hij beschikt over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering en dat hij de vordering bij deze gemeld heeft. De verzekeraar heeft vervolgens aan betrokkene een bedrag van € 4.500,- uitgekeerd. Dat heeft hij gebruikt om zijn advocaat te betalen. Klachtonderdeel b. ontbeert derhalve feitelijke grondslag en is mitsdien eveneens ongegrond.

4.6        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klachten ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.W. Akkerman, voorzitter, mr. G. van Rijssen en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.