ECLI:NL:TACAKN:2018:70 Accountantskamer Zwolle 17/553 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:70
Datum uitspraak: 28-09-2018
Datum publicatie: 28-09-2018
Zaaknummer(s): 17/553 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen accountant die onderzoek heeft ingesteld naar het declaratiegedrag van de oud-burgemeester van Bussum grotendeels niet-ontvankelijk in zoverre er eerder door het College van Beroep voor het bedrijfsleven inhoudelijk is geoordeeld over hetzelfde handelen en nalaten van de accountant. Dat dit oordeel is gegeven op basis van een door een andere klager ingediende klacht is niet van belang. Het accountantstuchtrecht is immers primair gericht op handhaving van het peil van het beroep en van het vertrouwen dat het publiek daarin stelt ofwel op de goede beroepsuitoefening door accountants en handhaving van de eer van de stand van de accountants, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet op het accountantsberoep, en niet op correctie van het handelen of nalaten van een accountant jegens een individuele klager. Een klachtonderdeel (het aanvaarden van de opdracht voor een fixed fee) is wel ontvankelijk maar in het licht van het verweer onvoldoende aannemelijk gemaakt.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/553 Wtra AK van 28 september 2018 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

gemachtigde: mr. J.T. de Rooy-Kolkman,

t e g e n

prof. dr. mr. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

advocaten: mr. drs. J.F. Garvelink en mr. W.K. van den Berg.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 28 februari 2017 ingekomen klaagschrift van 27 februari 2017 met bijlagen;

-        de brieven en e-mails van de gemachtigde van klager gedateerd 6, 8, 14 en 20 maart 2017, 28 april 2017, 22 mei 2017 en 21 december 2017 en 22 januari 2018;

-        de brieven van de advocaat van betrokkene van 10 en 16 maart 2017, 11 mei 2017 en van 18 januari 2018;

-        het op 27 februari 2018 ingekomen verweerschrift van 28 februari 2018;

-        de op 20 april 2018 ingekomen brief van 19 april 2018 van de advocaat van betrokkene met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 23 april 2018 waar zijn verschenen: klager in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.T. de Rooy-Kolkman, en betrokkene, bijgestaan door mr. W.K. van den Berg, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds [datum] als registeraccountant ingeschreven in het register van (de voorganger van) de Nba, nu als accountant in business. Hij is als hoogleraar verbonden aan de [universiteit1] en aan de [universiteit2].

2.2       Klager stond in 2014 en 2015 op de kandidatenlijst van [politiekepartij], een politieke partij die deel uitmaakte van de gemeenteraad in de toenmalige gemeente [plaats1].

2.3       Betrokkene heeft in opdracht van de Commissaris van de Koning in Noord-Holland (hierna: CdK) onderzoek verricht naar vragen die waren gerezen in verband met (kort gezegd) de woonsituatie van mr. drs. [A] (hierna: [A]), destijds burgemeester van [plaats1], en de aan hem verstrekte vergoedingen voor pensionkosten, reiskosten en maaltijden. Op 24 juni 2015 heeft betrokkene zijn eindrapport (hierna: rapport) aan de CdK uitgebracht.

2.4       Op 6 oktober 2015 heeft onder andere [politiekepartij] bij de Accountantskamer een klacht (hierna ook: de eerste klacht) tegen betrokkene ingediend. Deze klacht is bij uitspraak [1] van 20 juni 2016 gedeeltelijk gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel. Zowel [politiekepartij] als betrokkene hebben tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft daarop bij uitspraak van 14 december 2017 [2] beslist.

2.5       In de uitspraak van de Accountantskamer en in die van het College van Beroep voor het bedrijfsleven is vermeld dat in het klaagschrift (van 6 oktober 2015) 14 klachtonderdelen zijn geformuleerd, die als volgt luiden.

1)                   Betrokkene had, zonder dat vooraf in een schriftelijke opdrachtverstrekking inzichtelijk is gemaakt wat exact de overeengekomen doelstelling, aard en reikwijdte van de verrichte werkzaamheden is en de condities waaronder deze verricht worden, en door ermee akkoord te gaan dat de onderliggende opdrachtverstrekking pas na afloop van het onderzoek zal plaatsvinden en zonder voldoende waarborgen ter zake het vermijden van de schijn van partijdigheid en de schijn van niet-onafhankelijkheid, de opdracht niet mogen aanvaarden.

2)                   Betrokkene heeft ten onrechte niet vooraf aan alle beoogde gebruikers en onderzochte personen melding gemaakt van de op zijn onderzoek van toepassing zijnde (algemene) voorwaarden, zelfs niet in zijn rapport, en verzuimd vooraf en in zijn rapport duidelijkheid te verstrekken over de status van zijn rapport.

3)                   Betrokkene heeft zich niet gehouden aan de scope van zijn onderzoek en dat bovendien niet verantwoord in zijn rapport.

4)                   Betrokkene heeft, door zijn onjuiste vooringenomen standpunt over de kern van

de casus en de openheid van [A], zich onvoldoende objectief opgesteld en onvoldoende zorgvuldigheid betracht.

5)                   Betrokkene heeft een misleidende en onjuiste inkleuring gegeven aan de onderzoeksvragen die in het onderzoek centraal staan en ten onrechte een onderzoeksopdracht geaccepteerd waarbij de opdrachtgever sturend kon optreden.

6)                   Betrokkene signaleert misverstanden die er niet zijn, houdt zich daarbij wederom niet aan de onderzoeksvragen en creëert met het opwerpen van voor zijn onderzoek niet relevante onderwerpen, zoals de media-aandacht achteraf, vertroebeling en verwarring.

7)                   Om de door [A] onrechtmatig ontvangen vergoedingen recht te praten, beroept betrokkene zich ten onrechte op impliciete besluitvorming en beroept zich ten onrechte op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: het Ministerie).

8)                   Uit hoe betrokkene op pagina 11 van het rapport meent zijn onderzoek te kunnen samenvatten, staat vast dat betrokkene de kwintessens van zijn opdracht gemist heeft, nu zijn samenvatting niet aansluit op zijn beweerdelijke opdracht als verwoord onder “I. Opdracht” op pagina 12 en pagina 13 van het rapport, waarbij betrokkene tevens ten onrechte een keuze suggereert.

9)                   Het is laakbaar en ernstig verwijtbaar dat betrokkene geen wederhoor heeft toegepast en dit ten onrechte probeert te rechtvaardigen met verwijzing naar zijn opdracht.

10)                Betrokkene heeft ten onrechte en in strijd met de in het rapport opgenomen opdracht diverse onderdelen van de onderzoeksvragen niet behandeld en zich er ten onrechte op beroepen dat daarvoor te weinig tijd zou zijn, dan wel dat hij het van ondergeschikt belang vond en heeft daarnaast verzuimd voor zijn onderzoek belangrijke aspecten in het rapport op te nemen.

11)                Betrokkene heeft in zijn rapport [politiekepartij] onterecht en onnodig beschadigd, door buiten de onderzoeksvragen om suggestieve, onjuiste en denigrerende uitlatingen met betrekking tot de fractievoorzitter van die partij en haar raadsleden te doen ‑ die als een rode draad door het rapport heen lopen ‑ en aan betreffende personen zelfs niet de mogelijkheid te bieden daar in het kader van wederhoor op te reageren.

12)                Betrokkene heeft in zijn rapport onnodig en ten onrechte uit een beschikking van de familiekamer van “het Gerechtshof” geciteerd en stelselmatig op meerdere plaatsen in zijn rapport, onnodig anderen een zwarte piet toegeschoven.

13)                Betrokkene heeft als juridisch geschoold accountant en onder de vlag van zijn statuur en achtergrond (hoogleraar forensische accountancy), niet op professionele wijze uitvoering gegeven aan zijn onderzoek, de waarheid geweld aangedaan en een onjuiste juridische analyse gemaakt, terwijl juist hij vanuit zijn achtergrond en expertise in ieder geval (meer dan) voldoende twijfel moet hebben gehad over de juistheid van zijn analyse en conclusies.

14)                Betrokkene heeft ten onrechte geen, althans onvoldoende, aandacht besteed aan de (bedenkelijke) rol van zijn opdrachtgever, de risico’s van bedreigingen van diens rol voor het onderzoek en betrokkene heeft geen, althans onvoldoende, (zichtbare) stappen ondernomen om de risico’s van deze bedreigingen voor het onderzoek weg te nemen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende

gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop

door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a)     door betrokkene is niet aangegeven dat het rapport geen assurance-rapport is en de opdracht geen assuranceopdracht;

b)     betrokkene heeft zich niet gehouden aan zijn opdracht door een oordeel te geven over de rechtmatigheid dan wel betrokkene heeft onzorgvuldig gehandeld bij de totstandkoming van de opdrachtformulering door er een essentieel onderdeeel niet in op te nemen;

c)     betrokkene heeft niet vermeld welke norm hij heeft gehanteerd voor de beoordeling van de rechtmatigheid van aan [A] verstrekte vergoedingen waardoor zijn rapport een deugdelijke grondslag ontbeert;

d)     het rapport is onzorgvuldig opgesteld en chaotisch van structuur;

e)     betrokkene heeft zich niet de vereiste kennis van de gemeentelijke organisatie en regelgeving eigen gemaakt;

f)      in het rapport worden beperkingen in het onderzoek vermeld zonder de gevolgen daarvan voor het onderzoek en de conclusies te vermelden;

g)     betrokkene heeft een afspraak gemaakt met zijn opdrachtgever om af te zien van wederhoor;

h)     het rapport ontbeert een deugdelijke grondslag doordat van wederhoor is afgezien;

i)      betrokkene maakt ten onrechte geen onderscheid tussen horen en wederhoren;

j)      in het rapport is geen beperking opgenomen ten aanzien van het gebruik ervan;

k)     in het rapport heeft betrokkene vertrouwelijke gegevens uit een anonieme brief vermeld zonder onderzoek naar de herkomst van de brief te doen, waardoor hij de schijn heeft gewekt niet objectief jegens [A] te hebben gestaan;

l)      betrokkene heeft onjuiste conclusies getrokken;

m)   betrokkene heeft onvoldoende feitelijk danwel feitelijk onjuist gerapporteerd waardoor er geen deugdelijke grondslag voor zijn beoordeling is;

n)     door de opdracht slechts mondeling te accepteren heeft betrokkene onvoldoende voorkomen dat er misverstanden zijn ontstaan over de inhoud van zijn opdracht en de voorwaarden waaronder hij deze zou uitvoeren;

o)     betrokkene heeft de rol van de CdK in het rapport onvoldoende kritisch besproken waardoor hij heeft laten zien niet objectief en niet integer onderzoek te hebben

gedaan;

p)     betrokkene had de opdracht niet voor een fixed fee (maximale vergoeding) mogen aanvaarden, omdat daardoor de onafhankelijkheid en deskundigheid in de knel komen, althans de schijn wordt gewekt dat dat kan gebeuren;

q)     betrokkene heeft nagelaten maatregelen te nemen die de kwaliteit van zijn onderzoek  dan wel van zijn rapport moesten borgen.

3.3       Ter zitting heeft klager klachtonderdeel c. ingetrokken.

4.         De gronden van de beslissing

De Accountantskamer overweegt het volgende over de klacht en het daartegen gevoerde verweer. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       De Accountantskamer acht geen aan het algemeen belang te ontlenen redenen aanwezig om tot voortzetting van de behandeling van het ter zitting ingetrokken  klachtonderdeel c. over te gaan.

4.3       Betrokkene heeft de niet-ontvankelijkheid van de klacht bepleit. Daartoe heeft hij zich in zijn verweerschrift beroepen op het vereiste van concentratie van klachten en op het ne bis in idem-beginsel en verder aangevoerd dat sprake is van misbruik van tuchtrecht.

4.4       Het CBb heeft in zijn uitspraak van 4 april 2018 [3] geoordeeld dat de Wtra geen verplichting kent om klachten tegen een accountant zoveel mogelijk te bundelen en dat

zo’n verplichting evenmin voortvloeit uit de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde of enig ander in dit verband in aanmerking te nemen algemeen rechtsbeginsel. Het beroep van betrokkene op het vereiste van concentratie van klachten stuit hierop af. Wel kunnen zich, aldus het CBb in diezelfde uitspraak, in een concreet geval specifieke omstandigheden voordoen waarin er belemmeringen bestaan voor het indienen van een opvolgende klacht, omdat een inhoudelijke behandeling in strijd zou komen met enig algemeen rechtsbeginsel, waaronder de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde, het hieruit voortvloeiende beginsel van ne bis in idem, of indien sprake is van misbruik van klachtrecht. 

4.5       Op grond van het algemeen rechtsbeginsel van ne bis in idem (en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen) [4] kan volgens vaste jurisprudentie van het CBb niet opnieuw worden geklaagd over gedragingen die al eerder voorwerp waren van inhoudelijke beoordeling door de tuchtrechter. De vaststelling dat opnieuw over dezelfde gedraging wordt geklaagd, is naar het oordeel van het CBb al voldoende grond om niet tot inhoudelijke beoordeling van een klaagschrift over te gaan. Nu ligt dan ook de vraag voor of de onderhavige klacht in wezen is te vereenzelvigen met de eerder door (onder anderen) [politiekepartij] ingediende en door de tuchtrechter beoordeelde klacht tegen betrokkene.

4.6       Bij de beantwoording van deze vraag is niet van belang dat de klachten zijn ingediend door verschillende klagers. Het accountantstuchtrecht is immers primair gericht op handhaving van het peil van het beroep en van het vertrouwen dat het publiek daarin stelt ofwel op de goede beroepsuitoefening door accountants en handhaving van de eer van de stand van de accountants, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wab, en niet op correctie van het handelen of nalaten van een accountant jegens een individuele klager. Als eerder op basis van een klacht over een gedraging van een accountant is geoordeeld dat tuchtrechtelijke grenzen zijn overschreden, staat dat in de weg aan elke hernieuwde beoordeling van diezelfde gedraging.  

4.7       De eerste klacht behelst 14 klachtonderdelen die alle zien op het tekortschieten van

betrokkene bij de opdrachtverstrekking en -aanvaarding, de werkzaamheden die hij ter uitvoering van de opdracht heeft verricht of nagelaten en de status, juistheid en volledigheid van het rapport. In de (toelichtingen op de) onderdelen van de onderhavige klacht worden, behoudens in klachtonderdeel p., naar het oordeel van de Accountantskamer in essentie dezelfde tekortkomingen aan de orde gesteld als die welke volgens [politiekepartij] in de eerste klacht kleefden aan het handelen van betrokkene. De Accountantskamer heeft niet vast kunnen stellen dat het handelen waarvoor klager betrokkene thans in de klachtonderdelen a., b., d. tot en met o. en q. tuchtrechtelijk aansprakelijk houdt, niet is begrepen in of ten grondslag is gelegd aan de in de eerste klacht opgenomen verwijten, waarover in de eerder genoemde uitspraken van de Accountantskamer en het CBb is beslist. In wezen behelzen deze klachtonderdelen dan ook geen andere klachten dan de eerste klacht waarop al is beslist. Daaruit volgt dat de onderhavige klacht in zoverre niet-ontvankelijk is.

4.8       In klachtonderdeel p. heeft klager zich op het standpunt gesteld dat betrokkene de opdracht niet voor een gefixeerde (maximale) vergoeding had mogen aanvaarden. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klager gewezen op antwoorden van de CdK van 5 november 2015 op vragen van een statenlid en op een factuur van [universiteit1]. Uit een en ander blijkt dat met betrokkene is afgesproken dat de kosten van de uitvoering van de opdracht maximaal € 40.000 exclusief BTW zouden bedragen en dat voor de werkzaamheden van betrokkene en voor de “inhuur” van notulisten in totaal vrijwel hetzelfde bedrag is gefactureerd. Er is geen urenverantwoording gegeven en dat duidt erop dat er geen vergoeding op basis van een uurtarief is afgesproken. Omdat werkzaamheden voor onderzoeken als deze zich niet van te voren redelijk nauwkeurig laten begroten, moet worden aangenomen dat een fixed fee is overeengekomen. Daardoor kan de onafhankelijkheid van betrokkene in de knel komen, aldus klager.

4.9       In de eerder genoemde uitspraak van 14 december 2017 heeft het CBb in rechtsoverweging 7.4 overwogen dat het verwijt dat [politiekepartij] betrokkene in hoger beroep maakte dat hij de opdracht heeft aanvaard voor een maximaal bedrag, niet te herleiden was tot de oorspronkelijke klacht. Dat verwijt heeft het CBb daarna

buitenbeschouwing gelaten, omdat het als een aanvulling of uitbreiding van de klacht in hoger beroep diende te worden aangemerkt, hetgeen volgens vaste jurisprudentie van het CBb niet mogelijk is.

4.10     Gelet op deze overweging verzet het beginsel van ne bis in idem zich niet tegen inhoudelijke beoordeling van klachtonderdeel p.

4.11     Het handelen of nalaten waarop dit klachtonderdeel betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.12     Betrokkene heeft gesteld dat hij op basis van een uurtarief en bestede uren heeft gefactureerd. De Accountantskamer stelt vast dat uit het antwoord van de CdK op een van de vragen van het statenlid louter blijkt dat een maximale prijs van het onderzoek met betrokkene is afgesproken en niet dat betrokkene de opdracht heeft aangenomen voor een fixed fee. Het enkele feit dat geen urenverantwoording is verstrekt bij een factuur betekent nog niet dat niet is gefactureerd op basis van de door betrokkene aan de opdracht bestede uren. Klager heeft dan ook, gelet op het gemotiveerde verweer van betrokkene, niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene het verwijt treft dat hij een fixed fee is overeengekomen, zodat klachtonderdeel p. ongegrond is. Voor zover met het klachtonderdeel wordt geklaagd over het overeenkomen van een maximale vergoeding, geldt dat niet aannemelijk is gemaakt dat alleen met het maken van die afspraak is gehandeld in strijd met enig in de VGBA vervat fundamenteel beginsel of met enige andere in artikel 42 van de Wab bedoelde norm.

4.13      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • staakt de behandeling van klachtonderdeel c.;
  • verklaart klachtonderdeel p. ongegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige niet-ontvankelijk;

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.


[1] ECLI:NL:TACAKN:2016:49

[2] ECLI:NL:CBB:2017:398

[3] ECLI:NL:CBB:2018:99

[4] ECLI:NL:CBB:2017:339