ECLI:NL:TACAKN:2018:68 Accountantskamer Zwolle 17/2735 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:68
Datum uitspraak: 21-09-2018
Datum publicatie: 21-09-2018
Zaaknummer(s): 17/2735 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klagers verwijten betrokkene onder meer dat hij als (indirect) bestuurder van zijn vennootschap onjuiste, onvolledige en informatie heeft ingebracht in een gerechtelijke procedure, dat hij ondanks een daartoe strekkend verzoek geen maatregelen heeft genomen om deze informatie weg te nemen of te corrigeren, maar daarentegen strafrechtelijk aangifte heeft gedaan en dat hij een onware verklaring heeft ondertekend en onder ede heeft bevestigd. Volgens vaste jurisprudentie kan het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen - al dan niet in rechte - innemen van een civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Een en ander geldt eveneens wanneer een accountant strafrechtelijk aangifte doet. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep of, in de terminologie van de VGBA: het accountantsberoep in diskrediet brengend.  Onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van bedoelde bijzondere omstandigheden, zodat de klacht in zoverre ongegrond is. Voor zover de klacht inhoudt dat betrokkene functies combineert die onverenigbaar zijn met de aan een accountant te stellen eisen en dat hij nooit heeft vastgesteld of zijn vennootschap ook daadwerkelijk eigenaar is van haar belangrijkste activa, is deze, voor zover al ontvankelijk, bij gebreke van voldoende onderbouwing, ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2735 Wtra AK van 21 september 2018 van

1) mr. X1 ,

wonende te [plaats1], [land1],

2) drs. X2 ,

wonende te [plaats2], [land1],

K L A G E R S ,

t e g e n

mr. drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats3],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.D. Kraaikamp.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 27 december 2017 ingekomen klaagschrift van 22 december 2017 met bijlagen;

-        de op 11 januari 2018 ingekomen brief van 9 januari 2018 van klagers met bijlage;

-        het op 8 maart 2018 ingekomen verweerschrift van 7 maart 2018 met bijlagen;

-        de op 9 maart 2018 ingekomen brief van klagers van 8 maart 2018;

-        de op 10 april 2018 ingekomen brief van 9 april 2018 van de advocaat van betrokkene met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 18 mei 2018 waar zijn verschenen: klagers in persoon, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. J.D. Kraaikamp, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] als registeraccountant ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba.

2.2       Betrokkene was verbonden aan [A] Accountants en Belastingadviseurs B.V. In 2017 heeft hij daarvan de aandelen verkocht. Sindsdien werkt hij als zelfstandige.

2.3       Betrokkene is directeur en enig aandeelhouder van [BV1] (hierna [BV1]). [BV1] is statutair directeur van [BV2], welke vennootschap op haar beurt enig aandeelhouder en statutair directeur is van [BV3] (hierna [BV3]) en [BV4] (hierna: [BV4]).

2.4       Klagers houden door middel van [BV5] (hierna: [BV5]), waarvan zij ook bestuurder zijn, 50% van de toonderaandelen (1 tot en met 10) in de in [land2] gevestigde vennootschap [NV1] (hierna: [NV1]). Klagers zijn sinds 23 februari 2007 bestuurder van [NV1]. Tussen (de vennootschappen van) partijen is in geschil of [BV3] houder is van de resterende toonderaandelen (11 tot en met 20).

2.5       Op 26 oktober 2007 hebben [BV5] en [BV3] een aandeelhoudersovereenkomst (productie 1 bij het verweerschrift) gesloten. Namens [BV5] hebben klagers deze ondertekend. In deze aandeelhoudersovereenkomst is onder meer opgenomen:

Taking into consideration that:

- [BV5] and [BV3] are the current shareholders, each for fifty percent (50 %) in the share capital of the company incorporated under [land2] law [NV1], having its corporate seat in [plaats4], [land2] and having its registered office at [adres], [land2], hereinafter referred to as: “the company”;”.

2.6       [NV1] heeft in [land2[ vastgoed gehandeld. In de periode 2011-2013 heeft [NV1] alle vastgoed verkocht. Uit de opbrengsten hiervan heeft zij in 2012 voor een bedrag van ongeveer € 5.000.000 aan leningen verstrekt aan [BV5] en aan haar gelieerde vennootschappen (hierna: [BV5] c.s.).

2.7       In 2014 is [BV3] een gerechtelijke procedure begonnen in het [kanton] ([plaats2]), waarbij zij onder anderen klagers in privé aansprakelijk heeft gesteld voor de schade die zij zou lijden indien [BV5] c.s. niet aan de verplichtingen uit de leningovereenkomst zou kunnen voldoen. In die procedure heeft de [land2] advocaat van [BV3], de heer [B], de gepubliceerde (geconsolideerde) financiële gegevens van [BV5] c.s. in het geding gebracht.

2.8       Op 1 december 2016 heeft [BV3] bij [rechtbank] te [plaats5] in [land2] (hierna: [rechtbank]) met betrekking tot de toonderaandelen 11 tot en met 20 een zogenaamd “Gesuch von Kraftloserklärung der Aktienzertifikaten” (productie 8 bij het klaagschrift) ingediend. In het verzoekschrift van [BV3] staat dat de toonderaandelen in 2010 zijn verdwenen.

2.9       Op 13 januari 2017 heeft onder meer betrokkene de volgende verklaring (productie 9 bij het klaagschrift) ondertekend:

“On behalf of [BV4], we herewith confirm that in 2005, we transferred

and assigned our shareholding in [NV1] to [BV3]. To the

extent it should be necessary, we herewith confirm and repeat said transfer and assignment

of the bearer shares no. 11 through 20 in [NV1].”.

Deze verklaring is in diverse gerechtelijke procedures in [land2] in het geding gebracht.

2.10     Bij brief van 8 augustus 2017 (productie 14 bij het klaagschrift) hebben klagers aan betrokkene het volgende geschreven:

“Zoals u bekend is, heeft [BV3] een rechtszaak aangespannen in [kanton] te [land2] tegen de ondergetekenden in privé. In deze rechtszaak wordt in de klacht gedateerd februari 2014 een bedrag gevorderd van circa 6 miljoen euro van ondergetekenden. Tevens wordt ten gevolge van bovengenoemde procedure in repliek gedateerd september 2016 wederom hetzelfde bedrag gevorderd. U bent directeur van deze

vennootschap en derhalve verantwoordelijk voor de rechtshandelingen van [BV3].

Verder is het u bekend, dan wel zou het u bekend moeten zijn, dat [BV3] ter onderbouwing van de klacht onjuiste en misleidende informatie in de procedure heeft ingebracht over het eigen vermogen van [BV5] over de jaren 2011 tot en met 2014. [BV3] stelt dat het eigen vermogen van [BV5] over deze jaren gemiddeld 10 miljoen euro negatief heeft bedragen. Als registeraccountant moet u weten, dat deze beweringen volledig uit de lucht zijn gegrepen. Het tot tweemaal toe aan de rechter geschetste beeld door [BV3] van het eigen vermogen van [BV5] is materieel onjuist, onvolledig en bovendien zeer misleidend. Uit de gedeponeerde jaarstukken blijkt duidelijk dat het eigen vermogen van [BV5] over vorengenoemde jaren gemiddeld 10 miljoen euro positief is. De jaarstukken van [BV5] worden opgemaakt op basis van geldende waarderingsregels.

Op grond van het bovenstaande handelt u onder andere in strijd met artikel 9 van de verordening van de gedrags- en beroepsregels accountants van het NBA.

Wij sommeren u uiterlijk voor 14 augustus 2017, 14.00 uur de [rechtbank] inzake deze procedure te informeren dat de door [BV3] ingebrachte informatie ter zake het eigen vermogen van [BV5] materieel onjuist, onvolledig en zeer misleidend is geweest en niet gebruikt kan worden in de onderhavige procedure.”.

2.11     Klagers hebben een vertaling overgelegd van een gedeelte uit het proces-verbaal van de zitting bij de [rechtbank] op 7 september 2017 (nadere stukken bij brief van 9 januari 2018). Hierin wordt betrokkene als KI RV, de voorzitter van de rechtbank als GP en worden de raadslieden van betrokkene en klagers als RA KI BS respectievelijk RA Bekl LC aangeduid. In het proces-verbaal staat onder meer het volgende

“KI RV            Ik ben niet zeker. Ik geloof dat het in 2013 was.

GP                   Zijn de aandeelcertificaten ooit gezocht binnen de vennootschap?

KI RV              Ja. De heer [C] had geprobeerd ze te vinden.

GP                   Wanneer was dat?

KI RV                          Ik geloof vanaf het moment dat het belangrijk was ze in bezit te hebben. Ik geloof dat het vorig jaar was, 2016.

GP                   Zijn er nog verdere vragen?

RA KI BS         Er bestaat een aandeelhouderslening aan [NV1] ten bedrage van CHF 454.189,95. Weet u wie deze lening aan [NV1] gegeven heeft?

KI RV                          Enige jaren geleden hebben wij de boeken ingezien met de voormalige accountant van de groep. Het geld was door beide aandeelhouders beschikbaar gesteld en werd gebruikt om vastgoed te kopen. De boekhouder heeft gezegd, dat het in bezit was van beide aandeelhouders, ieder voor 50 %.

GP                               Zou dit betekenen dat het een lening van de vennootschap was aan beide aandeelhouders?

KI RV              Nee, een lening van beide aandeelhouders aan [NV1].

GP                   Het geld werd door beide aandeelhouders aan [NV1] gegeven?

KI RV              Ja. Het was geld dat over en weer gestroomd is. Een rekening-courant.

RA Bekl LC      Als de heer [Y] niet uit eigen waarneming bevestigen kan, dat de aandelen door [BV4] aan [BV3] overgedragen zijn, uit welke grond of basis van welke grondslag heeft hij dan de verklaring 2017 ondertekend?

GP                               Wij kunnen de verklaring voorleggen. Waarom heeft de heer [Y], ofschoon hij in 2005 nog niet in functie was bij de Klager, de verklaring ondertekend?

KI RV                          De verklaring wordt aan de partij voorgelegd, bijlage 45 bij het ingediende stuk van 5.5.2017. Het is door onze advocaten opgesteld, omdat het van belang was voor onze vennootschap, dat de aandelen in 2005 door [BV4] aan [BV3] overgedragen zijn. Ik was niet daar, duidelijk. De heer [C] was daar. Hij heeft mij gezegd, dat het gebeurd is. Wij hebben in onze stukken gekeken; wij hebben vastgesteld dat deze overdracht in 2005 plaatsgevonden heeft; dat de aandelen daadwerkelijk van eigenaar zijn gewisseld.

GP                               U heeft samen met de heer [C] de boekhoudkundige stukken en ook de correspondentie van de firma bekeken en heeft het (de overdracht) kunnen vaststellen? Wat heeft u exact gezien?

KI RV                          Ik had de informatie van de heer [C]. Ik heb het in de boeken van [BV3] gezien. Het was in de boeken van 2005 van [BV3] opgenomen.

RA Bekl LC      In de jaarrekening 2005 van [BV3] zijn de aandelen in [NV1] als deelneming opgevoerd?

KI RV              Ja.

RA Bekl LC      Waar waren de aandelen opgenomen in de jaarrekening in 2004?

KI RV              Dat weet ik niet. Dat heb ik niet nagekeken.

RA Bekl LC      Met betrekking tot de lening wordt beweerd dat [BV3] een lening aan [NV1] gegeven zou hebben. Is een dergelijke lening aan [NV1] in 2015 in de jaarrekening van [BV3] opgenomen?

KI RV              Dat weet ik niet.

RA Bekl LC      Hoe zit dat met 2016? Is het opgenomen in de boeken van [BV3]?

KI RV              Ik weet het niet. Ik ben niet geïnformeerd over deze getallen.”

2.12     In (de vertaling van) de beslissing van de [rechtbank] van 7 september 2017 op de vordering van [BV3] om de op 30 juni 2015 genomen besluiten van de buitengewone aandeelhoudersvergadering van [NV1] nietig te verklaren (productie 6 bij het verweerschrift en de nadere stukken van 9 april 2018) is onder 8.4.7 onder meer het volgende opgenomen:

“Feit is echter dat een aandeelhouderbindingsovereenkomst bestaat, welke tussen [BV5] en eiseres op 19/25 oktober 2007 werd gesloten. Daarin werd vastgelegd dat [BV5] en eiseres de tegenwoordige aandeelhouders ieder voor 50% in de beklaagde zijn. Ondertekend werd die aandeelhoudersbindingsovereenkomst zijdens [BV5] door de heren [X2] en [X1]. Onbetwist is verder dat eiseres vanaf oktober 2007 tot de dupliek van de beklaagde van 22 maart 2017 onbetwist als aandeelhoudster in de beklaagde erkend werd en vanaf 2007 nooit iemand anders dan eiseres en [BV5] een aandeelhouderpositie in de beklaagde heeft doen gelden. (…) Er bestaan voor het kantongerecht generlei aanwijzingen, waarom eiseres (Accountantskamer: [BV3]) tijdens het sluiten van die aandeelhouderbindingsovereenkomst (Accountantskamer: van 26 oktober 2007) en ook daarna (tot het verlies van de certificaten) niet houdster van de certificaten van aandelen aan toonder nr. 11 t/m 20 in de beklaagde zou zijn geweest.”.

2.13     In (de vertaling van) de beslissing van de president van de [rechtbank] in kort geding van 21 september 2017 op het verzoek van [BV3] om [NV1] te verbieden om de op de buitengewone aandeelhoudersvergadering van 22 juni 2017 genomen besluiten tot uitkering van de dividenden uit te voeren totdat over de rechtmatigheid hiervan zal zijn beslist (productie 5 bij het verweerschrift en de nadere stukken van 9 april 2018) is onder 16.7 onder meer het volgende opgenomen:

“De verzoekster (Accountantskamer: [BV3]) heeft haar aandeelhouderspositie betreffende de 10 aandelen aan toonder in de gerekwestreerde op grond van de uiteenzettingen tenminste aannemelijk gemaakt. Het dient verder te worden vastgehouden dat de aandeelhouderspositie van de verzoekster gebaseerd op de aandeelhoudersbindingsovereenkomst van 19/26 oktober 2007, alsook het feit dat het aandelenbezit niet door een derde persoon werd geclaimd, ook in juni 2017 en dus op het tijdstip van de uitnodiging tot de algemene vergadering via SHAB alsook op de dag van de algemene vergadering aannemelijk was.”.

2.14     Op verzoek van klagers heeft drs. [D], belastingadviseur en universitair docent, een opinie met de titel ‘Opinie inzake de jaarrekeningen 2011 tot en met 2014 van [BV5] aan een ieder die daarin interesse heeft’ opgesteld (productie 7 bij het klaagschrift).

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.  Betrokkene heeft in zijn hoedanigheid van indirect statutair directeur van [BV3] in het kader van een gerechtelijke procedure (financiële) informatie verstrekt over [BV5] aan de Rechtbank in [land2] die materieel onjuist, onvolledig en misleidend is.

b.  Betrokkene heeft, nadat hem schriftelijk hierom verzocht was, geen maatregelen genomen om de onder 3.2.a genoemde (financiële) informatie weg te nemen, te beëindigen dan wel te corrigeren, maar daarentegen zelfs een schepje erbovenop gedaan door in [land2] strafrechtelijk aangifte tegen klagers in privé te doen op basis van dezelfde beweringen waarvan hij thans weet dan wel behoort te weten dat deze onjuist, misleidend en incorrect zijn.

c.  Betrokkene heeft een onware verklaring (2.9) opgesteld en ondertekend, deze ingebracht in diverse gerechtelijke procedures in [land2] en nogmaals onder ede bevestigd op de zitting bij de rechtbank in [land2] op 7 september 2017.

d.  Betrokkene combineert functies die onverenigbaar zijn met de eisen die worden gesteld aan een accountant die objectief en onafhankelijk moet functioneren.

e.  Betrokkene is betrokken bij het opstellen van jaarrekeningen van [BV3] en heeft nooit vastgesteld of deze vennootschap ook daadwerkelijk eigenaar is van haar belangrijkste activa (lees deelneming [NV1]).

3.3       Wat door of namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en het voor “accountants in business” geldende deel C, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene voert in de eerste plaats als algemeen verweer aan dat de verwijten gaan over zijn optreden als bestuurder van [BV3] waarbij zijn vakbekwaamheid als accountant niet is aangewend en dat de verwijten dus geen betrekking hebben op de uitoefening van zijn (accountants)beroep zodat van de in de VGBA opgenomen fundamentele beginselen alleen het fundamentele beginsel van professionaliteit van toepassing is.

4.5       Zoals ook in de toelichting op artikel 3 van de VGBA staat, wordt een accountant, telkens wanneer hij werkzaamheden verricht waarbij hij vakbekwaamheid aanwendt waarover een accountant beschikt dan wel behoort te beschikken, en dus telkens een professionele dienst verricht, geacht zijn beroep uit te oefenen en heeft hij zich te houden aan de fundamentele beginselen. Daarbij maakt het niet uit of hij de professionele dienst verleent in het kader van zakelijk handelen of privé-handelen. Of betrokkene bij het hem verweten handelen vakbekwaamheid heeft aangewend zal hierna, indien en voor zover relevant, aan de orde komen.

klachtonderdelen 3.2.a tot en met 3.2.d.

4.6       De Accountantskamer stelt vast dat de klachtonderdelen 3.2.a. tot en met 3.2.c. betrekking hebben op of samenhangen met in [land2] gevoerde of aanhangige civiele procedures tussen verschillende vennootschappen van partijen. Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen stelt de Accountantskamer voorop dat volgens haar vaste jurisprudentie het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen - al dan niet in rechte - innemen van een civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Een en ander geldt eveneens wanneer een accountant strafrechtelijk aangifte doet. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep of, in de terminologie van de VGBA: het accountantsberoep in diskrediet brengend. In het geval van een strafrechtelijke aangifte heeft de Accountantskamer eerder geoordeeld dat van een dergelijke bijzondere omstandigheid sprake kan zijn indien de accountant de voor hem geldende regels van vertrouwelijkheid schendt dan wel indien die aangifte wordt gedaan voor een ander doel dan waarvoor de aangifte is bedoeld.

4.7       De Accountantskamer is van oordeel dat klagers, op wie in dezen de bewijslast rust (4.3), niet, althans onvoldoende, aannemelijk hebben gemaakt dat hier een door of namens betrokkene ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend en dus te kwader trouw was, of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde die over alle relevante informatie beschikt, kon worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend. Klagers hadden niet mogen volstaan met het verwijzen naar de door de raadsman van [BV3] in de [land2] gerechtelijke procedure overgelegde cijfers die door [BV5] c.s. waren gepubliceerd en naar de betreffende (conclusie van) repliek van [BV3]. Deze conclusie is niet aan de Accountantskamer overgelegd. Bij het ontbreken van deze repliek kan niet worden vastgesteld welke (financiële) informatie (de raadsman van) betrokkene aan de [land2] rechter heeft verstrekt. Mede om die reden kan ook aan de door klagers overgelegde en op dit punt aangehaalde opinie van drs. [D] (productie 7 bij het klaagschrift) geen waarde worden toegekend. Klachtonderdeel a. is dan ook ongegrond.

4.8       Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, hoefde betrokkene niet de onder 3.2.b. bedoelde maatregelen te nemen en kan aan hem evenmin tuchtrechtelijk worden verweten dat hij strafrechtelijk aangifte heeft gedaan. Voor zover klagers bij hun pleidooi op de zitting klachtonderdeel b. zo hebben toegelicht dat zij betrokkene verwijten dat hij geen enkele reactie heeft gegeven op hun onder 2.10 vermelde brief van 8 augustus 2017, is de Accountantskamer van oordeel dat deze uitbreiding van de oorspronkelijke klacht als tardief moet worden aangemerkt. Conclusie is dan ook dat klachtonderdeel b. faalt.

4.9       Ter onderbouwing van klachtonderdeel 3.2.c. hebben klagers aangevoerd dat betrokkene heeft verklaard over een periode dat hij geen bestuurder was van [BV4] of [BV3]. Voorts hebben klagers aangevoerd dat uit de jaarstukken 2005 van [BV4] met vergelijkende cijfers 2004, blijkt dat de aandelen [NV1] niet zijn overgedragen door [BV4].

4.10     Betrokkene heeft als verweer op dit klachtonderdeel aangevoerd dat het primaat in deze kwestie ligt bij de [land2] rechter, dat hij zich weliswaar heeft vergist in het jaar waarin de aandelen zijn overgedragen (2004 in plaats van 2005), maar dat hij met het geven en afleggen van een verklaring niet zodanig heeft gehandeld dat hij enige zorgplicht heeft geschonden.

4.11     De Accountantskamer overweegt dat het verwijt dat klagers betrokkene maken, ziet op verklaringen van betrokkene als bestuurder van een vennootschap. De Accountantskamer deelt betrokkenes standpunt niet dat een oordeel hierover primair bij de [land2] rechter zou liggen, nu het in deze tuchtzaak gaat om de vraag of betrokkene met het afleggen van deze verklaring tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en niet om de vraag of en in welke mate deze verklaring tot het bewijs bijdraagt in de voor de [land2] rechter aanhangige procedure. Zoals hiervoor onder 4.6. is overwogen, kan het innemen van een civielrechtelijk standpunt door betrokkene, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, echter niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Klagers hebben zulke bijzondere omstandigheden voor dit klachtonderdeel niet althans niet voldoende gesteld laat staan aannemelijk gemaakt. De Accountantskamer neemt daarbij in aanmerking dat uit de verklaring(en) zelf en het dossier blijkt dat betrokkene deze verklaring(en) heeft gegeven na enig onderzoek, althans nadat hij had geconstateerd dat er onderzoek was gedaan door zijn raadsman, dat deze ziet/n op een periode dat betrokkene nog geen bestuurder was bij de betreffende vennootschap en dat het verklaring(en) betreft ten behoeve van de verkoper van de aandelen. Dat betrokkene zich daarbij in het jaartal van de overdracht heeft vergist, weegt naar het oordeel van de Accountantskamer niet zo zwaar dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, zoals hiervoor bedoeld. Dit geldt te meer nu de aandelen al een jaar eerder waren overgedragen. Dit klachtonderdeel dient daarom ongegrond te worden verklaard.

4.12     Klagers hebben als onderbouwing van klachtonderdeel 3.2.d aangevoerd dat belangenverstrengeling niet uit kan blijven nu betrokkene is (was, Accountantskamer) verbonden aan [A] Accountants en Belastingadviseurs B.V., welk kantoor de jaarrekening samenstelt van [BV3], terwijl betrokkene als haar statutair directeur bedrijfsmatige trustdiensten verleent (heeft verleend, Accountantskamer).

4.13     De Accountantskamer is van oordeel dat, daargelaten het antwoord op de vraag of dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is vanwege het verstrijken van de driejaarstermijn bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wtra, klagers onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld om te onderbouwen, laat staan aannemelijk hebben gemaakt, dat betrokkene in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft gehandeld. Zo is wel de betrokkenheid van het accountantskantoor ([A] Accountants en Belastingadviseurs B.V.) bij de jaarrekening van [BV3] gesteld, maar niet die van betrokkene, laat staan dat aannemelijk is gemaakt dat betrokkene de jaarrekening van [BV3] heeft samengesteld. Dit klachtonderdeel dient daarom ongegrond te worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.e

4.14     Klagers hebben met betrekking tot dit klachtonderdeel aangevoerd dat in de jaarrekeningen 2012 tot en met 2015 van [BV3] aandelen [NV1] zijn geactiveerd, terwijl betrokkene niet heeft kunnen vaststellen dat [BV3] deze aandelen bezat.

4.15     Wat betreft klachtonderdeel 3.2.e is de Accountantskamer van oordeel dat daargelaten het antwoord op de vraag of dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is vanwege het verstrijken van de driejaarstermijn, bedoeld in artikel 22, lid 1, Wtra, en daargelaten het antwoord op de vraag of betrokkene als accountant verantwoordelijk is voor de samenstelling van de jaarrekening van [BV3], klagers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene had moeten twijfelen aan het aandelenbezit van [BV3] zodat dit klachtonderdeel ongegrond is. De Accountantskamer neemt daarbij tevens in aanmerking dat er tot nog toe in de door [BV3] aangespannen civiele procedures (2.12 en 2.13) door de [land2] gerechten uitgegaan is van aandelenbezit bij [BV3].

4.16     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.