ECLI:NL:TACAKN:2018:60 Accountantskamer Zwolle 18/337 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:60
Datum uitspraak: 24-08-2018
Datum publicatie: 24-08-2018
Zaaknummer(s): 18/337 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene was de accountant van een onderneming en van de vennootschappen van de vennoten van de onderneming. Over de afwikkeling van de vennootschap onder firma liepen en lopen procedures. Een van de klachten ziet op een schriftelijke verklaring van betrokkene die is ingebracht in een van deze procedures. Aannemelijk is dat deze verklaring is afgelegd op een tijdstip dat betrokkene niet meer stond ingeschreven in het accountantsregister. Daarom is deze klacht niet-ontvankelijk. De klacht dat betrokkene frauderende praktijken van een van de vennoten heeft genegeerd is niet aannemelijk gemaakt. Dat geldt ook voor de klacht dat betrokkene partij heeft gekozen voor deze vennoot. Deze twee klachten zijn dan ook ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/337 Wtra AK van 24 augustus 2018 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y,

voorheen accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. G. van Atten.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 14 februari 2018 ingekomen klaagschrift van 8 februari 2018 met bijlagen en

-        het op 25 april 2018 ingekomen verweerschrift van 24 april 2018.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 4 juni 2018 waar zijn verschenen: klaagster en betrokkene.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (klaagster aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klaagster was tot eind 2017 gehuwd met [A] ([A]). Samen hebben zij de vennootschap onder firma [VOF] (hierna: de [VOF]) bestuurd. [A] hield alle aandelen in [BV1], welke vennootschap op haar beurt alle aandelen hield in [BV2], de vennoot in de [VOF]. Klaagster hield alle aandelen in [BV3], welke vennootschap op haar beurt alle aandelen hield in [BV4], eveneens vennoot in de [VOF]. Klaagster en [A] zijn verwikkeld (geweest) in procedures over de afwikkeling van de [VOF].

2.2       Betrokkene heeft van 1993 tot begin 2016 als accountant werkzaamheden verricht ten behoeve van de [VOF] en de vennootschappen van klaagster en van [A]. Deze werkzaamheden omvatten onder meer het samenstellen van de jaarrekeningen. Over de jaarrekeningen had hij doorgaans contact met [A].

2.3       Met ingang van 1 april 2017 heeft betrokkene zich als accountant-administratieconsulent laten uitschrijven uit het register van (thans) de Nba.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a. betrokkene heeft signalen over de ernstige situatie van het bedrijf (de [VOF]), veroorzaakt door frauderende praktijken van [A], genegeerd;

b. betrokkene heeft toegezegd in de ontstane conflictueuze situatie de kant van klaagster te kiezen, maar heeft uiteindelijk toch de belangen van [A] behartigd, zonder klaagster daarover te informeren, en betrokkene is zelfs een samenwerkingsverband met [A] aangegaan;

c. betrokkene heeft ten behoeve van [A] een verklaring voor de rechter afgelegd, die feitelijk onjuist is, en waarmee hij heeft gefaciliteerd dat [A] onrechtmatig een bedrag van € 116.000,-- aan de [VOF] kon onttrekken.

3.3       Wat door klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar  - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, omdat dit plaatshad ná 4 januari 2014, indien de klacht ontvankelijk is, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In klachtonderdeel a. verwijt klaagster betrokkene dat hij signalen over de ernstige situatie van het bedrijf als gevolg van frauderend handelen van [A] heeft genegeerd, hoewel zij hem daarop meermalen heeft gewezen. Betrokkene heeft gesteld niet bekend te zijn met enig frauduleus handelen van [A]. Verder heeft betrokkene aangevoerd dat hij de belangen van de onderneming en van alle daarbij betrokken partijen steeds in het oog heeft gehouden, bijvoorbeeld door zijn zorgen over de boekhouding over 2016 te uiten.

4.5       De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat betrokkene op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Betrokkene heeft onweersproken gesteld dat hij niet bekend is met welke fraude dan ook en klaagster heeft in reactie daarop niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake was, laat staan dat betrokkene daarvan op de hoogte was of had moeten zijn. Klaagster heeft ook ter zitting niet duidelijk gemaakt in welke opzichten betrokkene naar aanleiding van haar mededelingen en verzoeken anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan. Het vorenstaande is dan ook ongegrond.

4.6       In klachtonderdeel b. stelt klaagster dat betrokkene had toegezegd in het conflict haar kant te zullen kiezen, maar uiteindelijk ervoor heeft gekozen de belangen van [A] te behartigen. Zo zou betrokkene zelfs met [A] een samenwerkingsverband zijn aangegaan. Klaagster heeft gewezen op de reactie van betrokkene op haar e-mailbericht van 21 december 2015, waarin zij hem heeft laten weten dat [A] niet te vertrouwen is en hem heeft gevraagd om tussen haar en het bedrijf en [A] te kiezen.

Betrokkene heeft klaagster daarop geantwoord:

“Beste [voornaam],

Ik ben sinds de start van [VOF] de adviseur van het bedrijf geweest en ook vertrouwenspersoon voor jullie eigen financiën. Volgens mij heb ik ook in andere kwesties laten zien mij niet te laten beïnvloeden door andere mensen en objectief alles tegemoet te treden.

Ik voel mij niet beïnvloed door iemand en ben ook van plan op dezelfde objectieve manier met jullie te blijven omgaan. Ik denk ook dat de onderneming daar het meest bij gebaat is.”.

4.7       Het fundamentele beginsel van objectiviteit is neergelegd in artikel 11 van de VGBA, waarin is bepaald dat de accountant zich niet ongepast laat beïnvloeden. Met name in conflictueuze situaties tussen (voormalige) echtelieden die (zoals in dit geval) ook vennoten zijn (geweest) in een onderneming, moet de accountant ervoor waken dat hij partij kiest door de belangen van de één boven die van de ander te stellen, en zo nodig waarborgen treffen die de bedreiging van de objectiviteit doen verminderen of wegnemen. Lukt dat niet, dan dient een accountant de relatie met de onderneming en de opdracht te beëindigen. Klaagster heeft naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene haar heeft toegezegd dat hij in de periode dat hij nog accountant van de [VOF] en de vennootschappen van klaagster en van [A] was, geen werkzaamheden meer voor [A] zou verrichten en evenmin dat er omstandigheden waren die maakten dat dit van hem gevergd kon worden. Overigens leidt de Accountantskamer, anders dan klaagster, uit het hiervoor geciteerde antwoord van betrokkene aan haar niet af dat hij partij heeft gekozen voor [A].

4.8       Ten aanzien van de gestelde samenwerking tussen [A] en betrokkene heeft betrokkene het volgende aangevoerd. Betrokkene is medio 2015 in contact gekomen met [B] (hierna: [B]), oprichter van [C], een bedrijf dat zich bezig houdt met het adviseren van bedrijven op het gebied van winstgevendheid, overnames en samenwerking. Betrokkene is sinds 2015 tweemaal bij opdrachten aan [C] betrokken geweest waarvoor hij geen vergoeding heeft ontvangen. Betrokkene heeft [A], die vanaf begin 2016 feitelijk niet meer betrokken was bij de onderneming van de [VOF], en zocht naar ander werk, met [B] in contact gebracht. Vanaf het najaar van 2017 is [A] op de website van [C] vermeld. Betrokkene heeft begrepen dat [A] nog geen opdracht heeft gehad. Van een nauwe samenwerking met [A] is dan ook geen sprake, aldus betrokkene.

4.9       De Accountantskamer stelt vast dat dit verweer van betrokkene onweersproken is gebleven. De enkele omstandigheid dat betrokkene [A] in contact heeft gebracht met [B] maakt niet dat hij het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft geschonden. Daarbij is meegewogen dat betrokkene en [A] niet hebben samengewerkt en dat [A] pas betrokken is geraakt bij [C] toen betrokkene al niet meer werkzaam was ten behoeve van de onderneming van de [VOF].

4.10     De slotsom moet zijn dat ook klachtonderdeel b. niet kan slagen.

4.11     Tot slot verwijt klaagster betrokkene dat hij ten behoeve van [A] een verklaring heeft afgelegd, die feitelijk onjuist is en waarmee hij heeft gefaciliteerd dat [A] onrechtmatig een bedrag van € 116.000,-- aan de [VOF] kon onttrekken. Klaagster doelt hierbij op de schriftelijke verklaring die betrokkene (naar zijn zeggen na herhaald aandringen door de advocaat van [A]) heeft opgesteld en die door [A] is overgelegd in een gerechtelijke procedure tussen klaagster en [A]. Deze verklaring is ondertekend door betrokkene en gedateerd op 12 september 2016. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat hij de verklaring onjuist heeft gedateerd in die zin dat zij is afgelegd op 12 september 2017. De Accountantskamer acht aannemelijk dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat de verklaring van 12 september 2017 dateert, omdat betrokkene in de verklaring heeft opgenomen dat hij zijn inschrijving als accountant-administratieconsulent met ingang van 1 april 2017 heeft beëindigd. Ten tijde van het afleggen en afgeven van de verklaring was betrokkene dus niet meer ingeschreven in het accountantsregister bedoeld in artikel 36 van de Wab. Het is vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat een accountant slechts tuchtrechtelijk aanspreekbaar is op handelen of nalaten in de zin van 4.1 van deze uitspraak, dat heeft plaatsgevonden in de periode dat hij ingeschreven was in (één van) de registers bedoeld in artikel 1 aanhef en onder i van de Wab. Omdat betrokkene dat niet meer was op 12 september 2017, dient de klacht op dit onderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.12     De klachtonderdelen dienen dan ook deels ongegrond, deels niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.13      Op grond van wat hiervoor is overwogen wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdeel c. niet-ontvankelijk;

·       verklaart de klachtonderdelen a. en b. ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H. de Hek, en mr. G. van Rijssen (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.