ECLI:NL:TACAKN:2018:59 Accountantskamer Zwolle 18/500 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:59
Datum uitspraak: 06-08-2018
Datum publicatie: 06-08-2018
Zaaknummer(s): 18/500 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene wordt verweten in een eerdere klachtprocedure bewust onjuiste informatie aan de Accountantskamer te hebben verschaft. Volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer kan het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen - al dan niet in rechte - innemen van een civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend. Deze maatstaf geldt ook voor het door een accountant innemen van standpunten in een tegen hem aanhangig gemaakte klachtprocedure. De klacht is, als al ontvankelijk, in casu ongegrond.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/500 Wtra AK van 6 augustus 2018 van

STICHTING X1 ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: drs. X2,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. drs. J.F. Garvelink.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 15 maart 2018 ingekomen klaagschrift van 14 maart 2018 met bijlagen;

-        de op 5 april 2018 ingekomen brief van betrokkene en op 6 april 2018 en 29 mei 2018 ingekomen e-mails van klaagster;

-        het op 30 april 2018 ingekomen verweerschrift van diezelfde datum met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 8 juni 2018 waar zijn verschenen: namens klaagster, drs. [X2] en betrokkene (hierna ook: verweerder), bijgestaan door mr. drs. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert [datum] als registeraccountant ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba. Hij is als extern accountant verbonden aan [A] te [plaats2].

2.2       Betrokkene heeft een goedkeurende controleverklaring gegeven bij de jaarrekening 2012 van [B.V.1] (hierna: [B.V.1]) op 4 juni 2013 en bij de jaarrekening 2012 van de [B.V.2] (hierna: [B.V.2]) op 14 juni 2013.

2.3       Enig aandeelhouder van [B.V.1] was [de Vereniging] (hierna: de Vereniging). In december 2012 heeft de Vereniging de aandelen [B.V.1] voor € 12,5 miljoen verkocht aan [B.V.2]. Deze zijn op 31 december 2012 geleverd aan [B.V.2].

2.4       De heer [B] (hierna: [B])  was bestuurder van [B.V.1] en (volgens de jaarrekening 2012) adviseur/gecommitteerde van het bestuur van de Vereniging en later aandeelhouder van de nieuw opgerichte [B.V.2].

2.5       Op 11 mei 2017 heeft klaagster een klacht tegen betrokkene ingediend bij de Accountantskamer, die in behandeling is genomen onder procedurenummer 17/1063 Wtra AK (hierna: eerste klacht). Klaagster stelde zich in die klachtprocedure onder meer op het standpunt dat betrokkene in strijd met voor hem geldende beroepsregels had gehandeld omdat hij ten onrechte goedkeurende controleverklaringen had gegeven bij de jaarrekening 2012 van [B.V.1] en [B.V.2] en daarmee medewerking had verleend om de betaalde koopprijs van de aandelen [B.V.1] een schijn van redelijkheid te geven.  

2.6       De mondelinge behandeling van de klacht vond plaats ter zitting van de Accountantskamer van 22 september 2017.

2.7       In het door betrokkene tegen die klacht ingediende verweerschrift van 28 juli 2017 staat:

Inleiding

In 2012 heeft bij de [B.V.1] een management buy-out plaatsgevonden (“De Transactie”). Verweerder heeft daarbij geen rol gespeeld, maar heeft er wel op toegezien dat de transactie conform de wet- en regelgeving in de jaarrekeningen was verwerkt.”

2.8       De ter zitting van 22 september 2017 door betrokkene overgelegde en voorgedragen pleitnotities luiden onder meer:

“22. [X1] legt pagina’s over uit drie waarderingsrapportages met waarderingen tussen

€ 5,9 en € 16,8 miljoen.

23. Verweerder heeft bij het verstrekken van de opdracht, het maken van deze rapportages en het bespreken daarvan door de diverse actoren geen enkele rol gespeeld.”

2.9       Bij uitspraak van de Accountantskamer van 29 januari 2018 is de klacht ongegrond verklaard [1] . Klaagster heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Daarop is nog niet beslist.

2.10     Op 14 november 2012 had het bestuur van de Vereniging aan de leden van de ledenraad een vertrouwelijke notitie over de toekomst gezonden. Daarin staat:

“- Overname door het management

(...)De externe accountant van de vereniging en de Groep ([A]) heeft het gewenste en noodzakelijke advies uitgebracht en zal de gehele officiële procedure begeleiden bij de opstelling van de vereiste overeenkomsten.”

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt in dat betrokkene de Accountantskamer in de procedure van de klacht met procedurenummer 17/1063, met het oog op de ongegrondverklaring daarvan, bewust onjuiste informatie heeft verschaft:

  1. in het door hem ingediende verweerschrift;
  2. in zijn mondeling ter zitting naar voren gebrachte reactie.

3.2       Betrokkene heeft hiermee volgens klaagster gehandeld in strijd met  de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht As (hierna: Wta) juncto artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Indien en voor zover klaagster, gelet op de door de Accountantskamer ontwikkelde jurisprudentie [2] , en gezien het aan de eisen van een goede tuchtprocesorde ontleende beginsel van ne-bis-in-idem en daarnaast het rechtsbeginsel van een gesloten stelsel van rechtsmiddelen, al in haar hiervoor bij 3.1 vermelde klacht ontvankelijk moet worden geacht, overweegt de Accountantskamer over de gegrondheid van de klacht allereerst het volgende.

4.5       Klaagster beklaagt zich over door betrokkene, of namens hem door diens raadsman, ingenomen standpunten bij de tuchtrechtelijke behandeling van de eerste klacht.

Volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer kan het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen - al dan niet in rechte - innemen van een civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend.

Deze maatstaf geldt ook voor het door een accountant innemen van standpunten in een tegen hem aanhangig gemaakte klachtprocedure. [3]

4.6       Het verwijt houdt in dat betrokkene ter afweer van de eerste tuchtklacht en in strijd met de waarheid in zijn verweerschrift heeft doen schrijven dat hij bij de totstandkoming van de koop- en verkooptransactie van de aandelen [B.V.1] geen rol heeft gespeeld en op de zitting van 22 september 2017 heeft bepleit c.q. heeft doen bepleiten dat hij bij het maken en bespreken van waarderingsrapporten (ten behoeve van die transactie) geen enkele rol heeft gespeeld. Uit een passage van een vertrouwelijke notitie van de Vereniging aan de leden van de ledenraad van 14 november 2012 blijkt volgens klaagster echter het tegendeel. Daarin staat, zo is klaagster naderhand gebleken, ‘dat de externe accountant van de Vereniging en de Groep ([A]) het gewenste en noodzakelijke advies heeft uitgebracht en de gehele officiële procedure zal begeleiden bij de opstelling van de vereiste overeenkomsten’.

4.7.1    Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene de “externe accountant” is waarop in het citaat wordt gedoeld. Zij heeft louter geciteerd uit bedoelde vertrouwelijke notitie terwijl betrokkene die aanname heeft betwist en heeft aangevoerd dat hij bij de transactie tussen [B.V.1] en [B.V.2] geen advies heeft gegeven of een rapport heeft opgesteld, noch de totstandkoming van deze aandelentransactie verder heeft begeleid. Met de verwijzing naar [A] moet volgens hem zijn gedoeld op het advocaat- en notariskantoor [C], dat de contractsdocumentatie en notariële akte heeft opgesteld en op [A] Belastingadviseurs dat ter zake fiscale werkzaamheden heeft verricht. Klaagster heeft haar andersluidende standpunt ook daarna niet nader onderbouwd en niet gebleken is dat betrokkene over één en ander in strijd met de waarheid heeft verklaard.

4.7.2    In dat kader merkt de Accountantskamer nog op dat klaagster ter zitting heeft afgezien van (haar verzoek tot) het horen van de door haar aangekondigde getuige [D] en de Accountantskamer geen aanleiding heeft gezien om in te gaan op het door klaagster alsnog ter zitting gedane verzoek om [B] als getuige te horen, te meer omdat, nog afgezien van het zeer late moment van indiening van dit verzoek, klaagster niet eerst zelf onderzoek heeft gedaan bij het bestuur van [B.V.1], de ledenraad van de Vereniging of [B] in persoon om uit te leggen wat is bedoeld met de door klaagster aangehaalde passage uit de vertrouwelijke notitie.

4.8       Gezien het vorenstaande is de klacht ongegrond. De Accountantskamer zal daarom daarlaten of de klacht daarnaast wel ontvankelijk is, waarvoor, volgens haar eerdervermelde jurisprudentie, noodzakelijk zou zijn dat de Accountantskamer ter zake haar beslissing naar aanleiding van de eerste tuchtklacht door de beweerd onjuiste verklaring van betrokkene ook daadwerkelijk zou zijn misleid.

4.9        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht, voor zover al ontvankelijk,  ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. M. Aksu (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.


[1] ECLI:NL:TACAKN:2018:4

[2] Zie o.m. de uitspraken van 18 april 2016 (ECLI:NL:TACAKN:2016:30) en 24 februari 2017 (ECLI:NL:TACAKN:2017:14).

[3] Zie voormelde uitspraak van de Accountantskamer van 24 februari 2017.