ECLI:NL:TACAKN:2018:5 Accountantskamer Zwolle 17/1778 en 17/1779 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:5
Datum uitspraak: 23-02-2018
Datum publicatie: 23-02-2018
Zaaknummer(s): 17/1778 en 17/1779 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Beperkte opdracht van de accountant die een beoordelingsopdracht uitvoert. Voldoende werkzaamheden uitgevoerd ten aanzien van een verbonden partij. Onjuiste opvatting van klagers dat bij een in de jaarrekening opgenomen reserve of een voorziening groot onderhoud, daarvoor ook voldoende liquide middelen aanwezig moeten zijn.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummers 17/1778 en 17/1779 Wtra AK van 23 februari 2018 van

1) X1,

2) X2,

3) X3,

4) X4,

5) X5,

6) X6,

7) X7,

8) X8,

9) X9,

10) X10,

11) X11,

12) X12,

13) X13,

allen wonende te [plaats1],

K L A G E RS ,

t e g e n

1) DRS. Y1,

2) DRS. Y2,

beiden registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2] respectievelijk te [plaats3],

B E T R O K K E N E N ,

raadsvrouw: mr. T.L. Cieremans

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        de op 15 augustus 2017 ontvangen klaagschriften met bijlagen van 4 augustus 2017 van klagers jegens betrokkenen;

-        de op 22 augustus 2017 ontvangen brief van 18 augustus 2017 van klager sub 1, namens klagers;

-        de op 30 oktober 2017 ingekomen verweerschriften met bijlagen van dezelfde datum van betrokkenen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 29 januari 2018 waar namens klagers zijn verschenen: [X1] (klager sub 1), [X2] (klager sub 2), [X4] (klaagster sub 4), [X5] (klager sub 5), [X10] (klager sub 10) en [X12] (klaagster sub 12). Klagers hebben zich ter zitting niet doen bijstaan door een advocaat of gemachtigde. Betrokkenen zijn beiden in persoon verschenen, bijgestaan door mr. T.L. Cieremans en mr. M.B.E. Hendriks, advocaten te Rotterdam.

1.3       Klagers en betrokkenen hebben (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) op genoemde zitting hun standpunten toegelicht respectievelijk doen toelichten.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene 1 is sedert [datum] en betrokkene 2 sedert 22 september 1999 als registeraccountant ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba. Betrokkenen zijn verbonden aan [accountantskantoor] te [plaats2] respectievelijk [plaats3].

2.2.      De Coöperatieve Vereniging Serviceflat "[A]" U.A. (hierna te noemen: [A]) heeft in eigendom een appartementsrecht recht gevend op het uitsluitend gebruik van een aantal flatwoningen met bijbehorende ruimten, deel uitmakend van een flatgebouw. Het appartementsrecht van [A] omvat ruim zestig 'flatwoningen'. Het gebruiksrecht van de individuele flatwoningen wordt door [A] "te koop" aangeboden aan personen van gevorderde leeftijd [1] .

2.3.      Bij notariële akte van 9 augustus 1976 zijn de statuten van [A] vastgelegd (hierna: de statuten), die onder meer de volgende bepalingen bevatten:

Artikel 9:

"Het toezicht op het beheer van de vereniging geschiedt door een registeraccountant."

Artikel 13:

"Toegang tot de algemene ledenvergadering hebben de leden der vereniging en de bewoners der flatwoningen. Over de toelating van andere dan hiervoor vermelde personen beslist de voorzitter."

Artikel 20 lid 2:

"De in art. 9 bedoelde registeraccountant brengt jaarlijks in de algemene leden vergadering zijn verslag uit".

2.4.      De leden van de vereniging en de bewoners van de flatwoningen vormen samen de algemene ledenvergadering (hierna: de ALV) van [A]. De ALV heeft uit haar midden een bestuur gekozen alsmede een kascontrolecommissie. Klagers zijn leden van de ALV.

2.5.      Betrokkenen zijn beiden als accountants verbonden aan [accountantskantoor] (hierna: [accountantskantoor]). [accountantskantoor] verricht al meer dan vijfentwintig jaar accountantswerkzaamheden ten behoeve van en in opdracht van [A], die daartoe jaarlijks een nieuwe opdracht verstrekt. In de periode tot medio 2016 zijn deze werkzaamheden gedurende enige tijd uitgevoerd door betrokkene sub 2. Sinds medio 2016 zijn de genoemde accountantswerkzaamheden uitgevoerd door betrokkene sub 1.

2.6.      Voor de periode waarop de door klagers geformuleerde klachten betrekkingen hebben, was aan zowel betrokkene sub 1 als betrokkene sub 2 een beoordelingsopdracht gegeven als bedoeld in de Standaard 2400, "Opdrachten tot het beoordelen van financiële overzichten" van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS 2400). Voorafgaand aan die periode was sprake van een controle-opdracht.

2.7.      De financiële administratie van [A] wordt sinds 2006 verzorgd door mevrouw [B]. De ouders van mevrouw [B] hebben op enig moment na 2006 een flatwoning van [A] betrokken. Nog weer enige tijd daarna is de vader van mevrouw [B], de heer [C], toegetreden tot het bestuur van [A] in de functie van penningmeester. Duidelijkheidshalve zal hierna mevrouw [B] worden aangeduid als dochter [B] en haar vader als [C]. Dochter [A] declareerde in de periode 2014 tot en met 2016 per jaar ongeveer € 5.400,- exclusief btw voor de door haar in opdracht van [A] verrichte diensten. Daartoe behoorde onder meer het samenstellen van de jaarrekeningen van [A].

2.8.      De aldus samengestelde jaarrekening over 2014 is door betrokkene sub 2 beoordeeld, terwijl betrokkene sub 1 de jaarrekeningen over 2015 en 2016 heeft beoordeeld. Betrokkene sub 2 heeft in zijn verklaring (betreffende de jaarrekening 2014), voor zover hier relevant, het volgende geschreven:

"Beoordelingsverklaring van de onafhankelijke accountant

(…)

Verantwoordelijkheid van de accountant

Onze verantwoordelijkheid is het geven van een conclusie over de jaarrekening op basis van onze beoordeling.

Wij hebben onze beoordeling verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse Standaard 2400 "Opdrachten tot het beoordelen van financiële overzichten". Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze beoordeling zodanig plannen en uitvoeren dat wij in staat zijn te concluderen dat ons niet is gebleken dat de jaarrekening afwijkingen van materieel belang bevat.

Een beoordeling in overeenstemming met de Nederlandse Standaard 2400 resulteert in een beperkte mate van zekerheid. De in dit kader uitgevoerde werkzaamheden bestonden in hoofdzaak uit het inwinnen van inlichtingen bij het management en overige functionarissen van de entiteit, het uitvoeren van cijferanalyses met betrekking tot de financiële gegevens alsmede het evalueren van de verkregen informatie.

De werkzaamheden uitgevoerd in het kader van een beoordelingsopdracht zijn aanzienlijk beperkter dan die uitgevoerd in het kader van een controleopdracht verricht in overeenstemming met de Nederlandse controlestandaarden. Derhalve brengen wij geen controleoordeel tot uitdrukking.

Conclusie

Op grond van onze beoordeling is ons niets gebleken op basis waarvan wij zouden moeten concluderen dat de jaarrekening geen getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Coöperatieve Vereniging Serviceflat [A] UA per 31 december 2014 en van het resultaat over 2014 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW)."

Betrokkene sub 1 heeft bij de jaarstukken 2015 en 2016 nagenoeg letterlijk gelijke beoordelingsverklaringen afgegeven, met dezelfde essentie.

2.9.      Op de balans van [A] per 31 december 2014 is onder het Eigen Vermogen een "Bestemmingsreserve groot onderhoud" opgenomen met een omvang van € 355.193,92. Per ultimo 2015 is deze reserve op de balans vermeld voor een bedrag van € 355.006,-. In de jaarrekening 2016 is deze reserve omgevormd tot een voorziening groot onderhoud van € 291.907,-. In alle drie deze balansen is de geregistreerde omvang van de liquide middelen wezenlijk lager dan de hiervoor genoemde omvang van de reserve en de voorziening. Verreweg het grootste deel van het actief in alle drie de balansen wordt gevormd door de post 'materiele vaste aktiva'.

2.10.    Betrokkene sub 1 noch betrokkene sub 2 is aanwezig geweest tijdens enige bijeenkomst van de ALV om daar een toelichting te geven op de jaarstukken en/of hun daarin opgenomen verklaring. Een daartoe strekkend verzoek is hun door het bestuur noch de ALV noch enig lid gedaan.

2.11.    Tussen klagers enerzijds en het bestuur van de vereniging alsmede andere leden anderzijds, bestaat een slepend verschil van inzicht aangaande onder meer (a) de verantwoording door het bestuur van het door haar gevoerde beheer, (b) de omstandigheid dat de financiële administratie (ten dele) wordt gevoerd door dochter [B] en (c) de hoogte van de servicekosten in verhouding tot de kwaliteit van de daarvoor verkregen diensten. Deze verschillen van inzicht hebben geleid tot procedures bij de burgerlijke rechter tussen klagers en het bestuur.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels. Zoals blijkt uit de klaagschriften en de daarop door klagers gegeven toelichting, gaat het meer concreet om de volgende verwijten:

a. Betrokkenen betogen ten onrechte dat zij niet de in artikel 9 van de statuten bedoelde registeraccountant zijn. Zij hebben derhalve ten onrechte geen verslag uitgebracht van hun bevindingen aan de ALV;

b. Betrokkenen hadden opmerkingen moeten maken over de (on)wenselijkheid van de situatie dat dochter [B] de financiële administratie van [A] voerde;

c. Betrokkenen hebben ten onrechte in hun beoordelingsverklaringen verklaard dat hun niets is gebleken op basis waarvan zij zouden moeten concluderen dat de jaarrekening geen getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van [A]. Klagers verwijten betrokkenen met dit klachtonderdeel dat zij hadden moeten opmerken dat de liquide middelen van [A] onvoldoende zijn in relatie tot de omvang van de reserve groot onderhoud en de voorziening groot onderhoud en dat daarom geoordeeld moet worden dat de grootte en de samenstelling van het vermogen daadwerkelijk minder rooskleurig waren dan door betrokkenen is beoordeeld.

3.2       Wat door of namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

De Accountantskamer zal de onder 3.1 gespecificeerde onderdelen van de klacht en het daartegen gevoerde verweer achtereenvolgens behandelen en overweegt dienaangaande het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2.      Ten aanzien van klachtonderdeel 1:

4.2.1.   Volgens klagers betogen betrokkenen ten onrechte dat zij niet de in artikel 9 van de statuten bedoelde registeraccountant zijn en dat zij ten onrechte geen verslag hebben uitgebracht van hun bevindingen in de ALV.

4.2.2.   Bij de beoordeling van dit onderdeel komt eerst de vraag aan de orde of  betrokkenen dienen te worden beschouwd als accountant in de zin van artikel 9 van de statuten. Anders geformuleerd komt die vraag erop neer of de aan hen gegeven opdracht mede omvatte " Het toezicht op het beheer van de vereniging" .

4.2.3.   Bij de beantwoording van die vraag staat voorop dat de statuten waarop klagers een beroep doen op 9 augustus 1976 zijn geredigeerd en sindsdien niet zijn aangepast. De daarin opgenomen begrippen sluiten reeds om die reden niet zonder meer aan op het begrippenkader aan de hand waarvan de omvang van een bijna veertig jaar later gegeven opdracht aan een accountant moet worden beoordeeld.

4.2.4.   Voorts valt op dat boven artikel 9 het kopje 'Toezicht" is vermeld en dat dit artikel direct volgt op de artikelen 7 en 8 waarin onder het kopje “Het bestuur” worden geregeld de benoeming, het ontslag en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur. Nu een taakomschrijving in deze bepalingen ontbreekt, dient deze taak conform artikel 2:9 lid 1 BW zeer ruim te worden opgevat en omvat zij aanmerkelijk meer dan het financiële beheer zoals verwoord in de statuten en artikel 2:58 BW. De term 'beheer' in artikel 9 ziet daarmee op het geheel van de aan het bestuur toevallende taken en vormt een aanmerkelijk breder begrip dan alleen het financiële beleid en de verantwoording daarvan in de jaarstukken.

4.2.5.   Buiten discussie staat dat door [A] aan betrokkenen 'slechts' beoordelingsopdrachten zijn gegeven. De titel van NV COS 2400, waarnaar klagers verwijzen, luidt: "Opdrachten tot het beoordelen van financiële overzichten". Reeds die titel maar ook de overige bewoordingen en de strekking van deze standaard beperken de beoordelingsopdracht tot een beoordeling van financiële overzichten, hetgeen een aanmerkelijk beperkter opdracht is dan het “toezicht op het beheer van de vereniging”. Hoewel op zich niet onverdedigbaar is dat bij de beoordeling van financiële overzichten de accountant informatie zal moeten inwinnen aangaande onderliggende feiten en werkzaamheden van het bestuur, zal die informatie steeds moeten worden bezien vanuit de financiële invalshoek van de beoordelingsopdracht. In die zin beperkt, mag van een accountant worden verwacht dat hij communiceert met het management en de met governance belaste personen, zoals in NV COS 2400 van hem wordt gevergd.

4.2.6.   Nu de taakomschrijving van de accountant in artikel 9 substantieel afwijkt van de ten tijde van de verleende opdrachten bestaande opvattingen aangaande de aard en omvang van een beoordelingsopdracht, is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkenen niet kunnen worden beschouwd als accountants in de zin van artikel 9 van de statuten.

4.2.7.   Daaraan doet niet af dat, zoals klagers aanvoeren, er naast betrokkenen geen andere accountants betrokken waren bij de genoemde beoordelingsopdrachten. Het benoemen van een accountant in de zin van artikel 9, voor zover zulks nog zou passen in de huidige opvattingen van de taak van een accountant, is een taak van het bestuur. Dat het bestuur zulks wellicht heeft nagelaten, is in deze tuchtrechtelijke procedure niet aan de orde. Vast staat dat een dergelijk toezichtopdracht aan betrokkenen niet is gegeven.

Overigens, een dergelijke toezichtopdracht zouden betrokkenen ook niet hebben kunnen aanvaarden, omdat zij dan in strijd zouden handelen met de op hen rustende verplichting om onafhankelijk van [A] te zijn, zie onder meer paragraaf 21 NV COS 2400 en artikel 3 van de Verordening inzake onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO).

4.2.8.   Nu betrokkenen niet kunnen worden aangemerkt als een accountant in de zin van artikel 9 van de statuten kan op hen niet op grond van artikel 20 lid 2 van de statuten de verplichting rusten om in de jaarlijkse ALV verslag te doen.

4.2.9.   De vraag of op betrokkenen ondanks hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, niet de verplichting rustte om in de ALV te verschijnen en daar een toelichting te geven op de door hen beoordeelde jaarstukken, dient eveneens ontkennend te worden beantwoord. In artikel 13 van de statuten is de toegang tot de ALV uitdrukkelijk beperkt tot "de leden der vereniging en de bewoners der flatwoningen". De accountant behoort niet tot deze groep personen. Over toelating van andere personen beslist de voorzitter. Door klagers is ter zitting bevestigd dat een dergelijke beslissing door de voorzitter niet is genomen en dat noch het bestuur noch een of meer leden betrokkenen hebben verzocht bij de ALV aanwezig te zijn om een toelichting op de jaarstukken te geven.

4.2.10. Om reden van het vorenstaande faalt het eerste onderdeel van de klacht.

4.3.      Ten aanzien van klachtonderdeel 2:

4.3.1.   Betrokkenen hebben volgens klagers ten onrechte geen opmerking gemaakt over de (on)wenselijkheid van de situatie dat dochter [B] de financiële administratie voerde. Klagers doelen er hierbij op dat zij een verbonden partij is en dat betrokkenen hierover opmerkingen had moeten maken.

4.3.2.   De Accountantskamer overweegt dienaangaande het volgende. Van de accountant mag op grond van paragraaf 48 NV COS 2400 worden verwacht dat hij verzoekt om inlichtingen bij het management en anderen binnen de entiteit gericht op het identificeren van verbonden partijen en transacties met verbonden partijen, inclusief het doel van die transacties.

4.3.3.   Het begrip 'verbonden partij' wordt in het NV COS 2400 niet gedefinieerd maar vindt haar uitwerking in NV COS 550. Daarin is, voor zover hier relevant, bepaald dat onder een verbonden partij wordt verstaan een persoon die zeggenschap over of significante invloed op de rapporterende entiteit heeft (zie artikel 10 aanhef en sub b2 onder a NV COS 550). In paragraaf A5 sub d wordt deze bepaling als volgt uitgewerkt. Het bestaan van de volgende relaties kan op de aanwezigheid van zeggenschap of significante invloed wijzen: “een naast familielid zijn van een van de personen als bedoeld in subparagraaf (c)”. De in subparagraaf (c) genoemde personen zijn: met governance belaste personen of kernpersonen binnen het management (dit zijn die leden van het management die de bevoegdheid en verantwoordelijkheid hebben voor het plannen, besturen en beheersen van de activiteiten van de entiteit)”.

Nu dochter [B] een naast familielid is van [C] en laatst genoemde binnen [A] met governance is belast, vormt de door klagers genoemde familieband een relatie die kan wijzen op zeggenschap of significante invloed en daarmee op het bestaan van verbondenheid in de hier bedoelde zin. Het enkele bestaan van die verbondenheid was echter voor het bestuur en, getuige de klacht, alle leden, onder wie klagers, geen onbekend gegeven. Voorts brengt het enkele feit van het zijn van verbonden partij niet met zich dat in het kader van de voor de jaarrekening van [A] geldende verslaggevingsregels daaraan in die jaarrekening aandacht dient te worden besteed.

4.3.4.   Vervolgens dient beoordeeld te worden of er voor betrokkenen signalen bestonden dat de mogelijke betrokkenheid van dochter [B] heeft geleid tot verdachte of ongewenste transacties.

Onweersproken hebben betrokkenen aangegeven dat zij daadwerkelijk aan de positie van dochter [B] als verbonden partij in het kader van hun opdracht aandacht hebben besteed, maar dat hun niet is gebleken dat er aanwijzingen waren dat de transactie met dochter [B] voor de beoordeling van de jaarrekening van betekenis was, noch dat deze transactie onzakelijk was dan wel niet onder normale marktvoorwaarden tot stand was gekomen.

Klagers op wier weg het ligt feiten en omstandigheden aan te voeren ter onderbouwing van hun klacht, hebben niet onderbouwd gesteld dat sprake is van dergelijke transacties. Zij hebben wel naar voren gebracht dat de aan dochter [B] betaalde vergoeding een veelvoud van een redelijke vergoeding bedroeg, daarmee kennelijk doelend op een onzakelijk karakter van die vergoeding. Uit de overgelegde stukken volgt echter een vergoeding van € 5.400,- exclusief btw per jaar. Met betrokkenen is de Accountantskamer van oordeel dat deze vergoeding in het licht van de door de dochter [B] verrichte werkzaamheden redelijk is en in ieder geval niet als onzakelijk is aan te merken. Van ongewenste transacties met of door dochter [B] is de Accountantskamer ook anderszins niet gebleken.

4.3.5.   Het vorenstaande brengt met zich dat betrokkenen terecht in het kader van hun beoordelingsopdracht er niet bij het bestuur op hebben aangedrongen om in de jaarrekening een passage te doen opnemen over de transacties met dochter [B].

Het gemaakte verwijt treft geen doel.

4.4.      Ten aanzien van klachtonderdeel 3

4.4.1.   In het derde onderdeel van hun klacht verwijten klagers betrokkenen dat zij hadden moeten opmerken dat de liquide middelen van [A] onvoldoende zijn om de reserve groot onderhoud en de voorziening groot onderhoud te kunnen nakomen.

4.4.2.   De klacht is gebaseerd op de opvatting dat voor een opgenomen reserve of voorziening een gelijk bedrag aan liquide middelen aanwezig dient te zijn, zodat de gehele reserve of voorziening uit eigen gereed geld kan worden gefinancierd. Die opvatting vindt geen steun in de bestaande regelgeving aangaande het jaarrekeningrecht en sluit evenmin aan op binnen de beroepsgroep bestaande opvattingen dienaangaande. Bijzondere omstandigheden waarom daarover in dit geval anders zou moeten worden gedacht, zijn door klagers niet aangevoerd.

4.4.3.   Ter zitting is de Accountantskamer nog gebleken dat bij klagers mogelijk de vrees bestaat dat de omstandigheid dat de hier bedoelde reserve en voorziening naar omvang groter is dan de liquide middelen, kan leiden tot het op onzakelijke termen aangaan van leningen bij (een deel van de) leden van [A]. Daarbij zou er tussen de leden onderling een ongewenste ongelijkheid kunnen ontstaan. Deze vrees is niet feitelijk onderbouwd, maar kan bovendien niet leiden tot toewijzing van de klacht ter zake onderhavige verslagjaren. Mocht zij zich in de toekomst verwerkelijken, doordat het bestuur met een deel van de leden leningen onder onzakelijke voorwaarden zou aangaan, dan is dat het moment waarop van de accountant in het kader van zijn beoordelingsopdracht (verbonden partijen) eventueel mag worden verwacht dat hij met het bestuur in overleg gaat om daarvan in de jaarrekening melding te doen maken. Of zulks het geval zal zijn, is in het kader van de thans te beoordelen klacht niet aan orde. Ook dit verwijt kan de klacht derhalve niet dragen.

4.5       Nu geen van de gemaakte verwijten leidt tot toewijzing van de klacht zal de Accountantskamer deze klacht ongegrond verklaren.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. G. van Rijssen (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en A.M.H. Homminga AA

(accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.


[1] Zie statuten artikel 3, eerste volzin.