ECLI:NL:TACAKN:2018:46 Accountantskamer Zwolle 17/977 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:46
Datum uitspraak: 29-06-2018
Datum publicatie: 29-06-2018
Zaaknummer(s): 17/977 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Tuchtklacht van een getoetst kantoor tegen alle bij een kantoortoetsing betrokken accountants van de Nba (toetsers, vaktechnisch adviseur van de Raad voor Toezicht, leden van de Raad voor Toezicht, accountantslid van de bezwarencommissie Nba en (oud-) bestuursleden van de Nba) om diverse redenen ongegrond verklaard, daargelaten de ontvankelijkheid van die tuchtklacht.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/977 Wtra AK van 29 juni 2018 van

X1 AA en drs. X2 RA ,

kantoorhoudende te [plaats1],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y AA ,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. M.L. Batting.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 28 april 2017 per e-mail en op 2 mei 2017 per post ingekomen klaagschrift van 28 april 2017 met bijlagen;

-        het op 10 juli 2017 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen;

-        de op 16 oktober 2017 ingekomen nadere bijlagen van klagers.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 3 november 2017 waar zijn verschenen: aan de zijde van klagers [X1] AA (hierna ook: klager), en betrokkene in persoon bijgestaan door mr. M.L. Batting, mr. R.W. Veldhuis en mr. A. van Gijssel, advocaten te Den Haag. Aan de zijde van klagers is drs. [X2] RA niet verschenen en hij heeft zich evenmin doen vertegenwoordigen.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klagers zijn werkzaam voor [accountantskantoor] te [plaats1]. Deze accountantspraktijk is op 30 september 2014 onderworpen aan een toetsing op grond van de destijds geldende Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen (VoKwb) [1] . Ten behoeve van deze toetsing heeft de Raad voor Toezicht (hierna: Raad) in mandaat van het bestuur van de Nba (hierna: Bestuur) op grond van artikel 11, tweede lid VoKwb een  toetsingsteam, bestaande uit twee accountants (hierna: toetsers) samengesteld.

2.2       Betrokkene is extern lid van de door het Bestuur op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingestelde Commissie voor de bezwaarschriften voor de advisering omtrent bezwaarschriften tegen door of namens het Bestuur genomen besluiten (hierna: Commissie) [2] .  

2.3       De toetsers hebben voorafgaande aan de toetsing op 30 september 2014 met klagers zaken aangaande de toetsing besproken. Na afloop daarvan hebben zij elk twee  samensteldossiers onderzocht, met de dossiercode ‘holding’, ‘verzekering’, ‘1’ (keukenhandel), respectievelijk ‘2’ (wegenbouw). Na afloop van de toetsing hebben de toetsers hun bevindingen met klagers (in aanwezigheid van [A] RA van [B]) doorgenomen. Beide besprekingen zijn neergelegd in een gespreksverslag van 30 september 2014.  

2.4       De toetsing heeft geresulteerd in een door de toetsers aan klagers gezonden concept toetsingsverslag van 7 oktober 2014 met een voorstel aan de Raad voor het eindoordeel “C: voldoet niet”.  Nadat klagers hadden gereageerd op het concepttoetsingsverslag (per e-mail van 17 oktober 2014) hebben zij op 10 november 2014 een definitief toetsingsverslag van de toetsers ontvangen met een voorstel van hen aan de Raad voor het eindoordeel “B: voldoet op belangrijke onderdelen niet”.

2.5       Tegen dit advies hebben klagers (op 13 november 2014) bij de Raad een klacht ingediend tegen de toetsers. Bij brief van 14 november 2014 heeft de Raad klagers laten weten deze klacht in de beoordeling van het definitieve verslag en bij het vaststellen van het eindoordeel mee te nemen.

2.6       De Raad heeft de termijn voor het geven van het eindoordeel over het kwaliteitsstelsel driemaal verlengd (op 4 december 2014, 5 januari 2015 en 4 februari 2015), de tweede maal om nadere informatie in te winnen en de derde maal om na ontvangst van die informatie opnieuw naar het dossier te kijken. De Raad heeft de toetsers (op 4 februari 2015) gevraagd aan te geven wat de essentiële tekortkomingen waren die aan het voorgestelde eindoordeel (B) ten grondslag lagen en daarbij een onderscheid te maken tussen de ernstige en minder ernstige tekortkomingen die de toetsers hadden vastgesteld. Bij brief van 15 februari 2015 en e-mail van 16 februari 2015 hebben de toetsers een reactie gegeven.

De Raad heeft voorts haar externe adviseur, [C] AA, verzocht een analyse te maken van het toetsingsdossier en om daarbij de bevindingen van de toetsers, de reactie van klagers alsmede de daarna gevoerde correspondentie te betrekken. De raadsadviseur heeft deze analyse, vervat in een notitie van 23 maart 2015, aan de Raad toegezonden.

2.7       Nadat klagers de Raad bij brief van 11 februari 2015 in gebreke hebben gesteld vanwege te laat vaststellen van een eindoordeel over het stelsel van kwaliteitsbeheersing van hun accountantspraktijk, hebben zij bij brief van 10 maart 2015 een klacht bij de Nba ingediend over het functioneren van de Raad en de handelwijze van de toetsers. Bij brief van 13 maart 2015 heeft de Nba klagers laten weten deze klacht op te vatten als een klacht in de zin van hoofdstuk 9 van de Awb.

2.8       Op 7 april 2015 is de Raad tot een eindoordeel gekomen inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van klagers verbetering behoefde en in opzet of werking op belangrijke onderdelen niet voldeed aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep (Wab) en aangepast diende te worden. Voor het indienen van een verbeterplan is daarbij een termijn van zes weken gegeven.

2.9       Op het verzoek van klagers tot uitstel voor het indienen van een verbeterplan, omdat een op te stellen bezwaarschrift tegen het eindoordeel van de Raad van 7 april 2015 de nodige tijd vergde, is door de Raad op 29 mei 2015 afwijzend beslist omdat het toen inmiddels door klagers ingediende bezwaarschrift van 13 mei 2015 tegen het eindoordeel van de Raad de werking van het besluit van 7 april 2015 niet schorste.

2.10     Nadat klagers bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 2 juni 2015 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hadden ingediend teneinde de gevolgen van het eindoordeel, waaronder de verplichting een verbeterplan in te dienen, op te laten schorten, heeft de Nba beslist de verplichting tot het indienen van een verbeterplan op te schorten tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar. Klagers hebben daarop het verzoek om een voorlopige voorziening op 19 juni 2015 ingetrokken.  

2.11     Bij brief van 2 juli 2015 heeft de Nba klagers laten weten de behandeling van hun bij brief van 10 maart 2015 ingediende klacht tegen de toetsers aan te houden totdat op het bezwaarschrift is beslist vanwege de inhoudelijke verwevenheid van de klacht en het bezwaar. In die brief staat over de afhandeling van de klacht voorts het volgende:

“Op klachtonderdelen welke na de afronding van de bezwaarprocedure nog resteren en welke niet onderdeel kunnen zijn van een eventuele beroepsprocedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, zullen wij dan een afzonderlijke reactie geven”.

2.12     Bij beslissing van 9 oktober 2015 heeft het Bestuur afwijzend op het bezwaarschrift beslist en het eindoordeel van de Raad van 7 april 2015 in stand gelaten. Het Bestuur heeft dit besluit doen steunen op het advies van de Commissie van 29 september 2015 waarin is overwogen dat van de door de toetsers vastgelegde bevindingen weliswaar een substantieel aantal afvalt als een tekortkoming, maar dat de resterende tekortkomingen van een zodanig gewicht zijn dat deze het in stand laten van het eindoordeel rechtvaardigen.

2.13     Nadat klagers hiertegen beroep hadden ingesteld bij het CBb, heeft het Bestuur op 3 mei 2016 het primaire besluit van de Raad en zijn beslissing op het bezwaarschrift ingetrokken. Nadat klagers het CBb hadden verzocht toch uitspraak te doen, heeft het CBb het beroep bij beslissing van 1 maart 2017 gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vanwege een motiveringsgebrek vernietigd. 

In die uitspraak staat onder meer:

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het eindoordeel van de Raad gehandhaafd en het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit besluit doen steunen op het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 29 september 2015, waarin is overwogen dat van de door de toetsers vastgelegde bevindingen weliswaar een substantieel aantal afvalt als een tekortkoming, maar dat de resterende tekortkomingen van een zodanig gewicht zijn dat deze het in stand laten van het eindoordeel rechtvaardigen.

(...)

Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 16 februari 2016. (...). Ter zitting van het College hebben partijen aangegeven dat zij in overleg willen treden over een mogelijke oplossing van het geschil. Het College heeft gelet hierop het onderzoek ter zitting geschorst.(...).

Bij brief van 31 maart 2016 heeft verweerder het College eveneens bericht dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen. Voorts heeft verweerder in deze brief aangegeven dat hij, gezien het verloop van de zitting van het College, de vragen die het College ter zitting over het bestreden besluit heeft gesteld en het tijdsverloop sinds de periodieke preventieve toetsing van de accountantspraktijk, het meer opportuun acht om op een redelijke termijn een nieuwe toetsing bij de accountantspraktijk van appellante uit te voeren. Verweerder heeft meegedeeld dat hij gelet daarop voornemens is over te gaan tot het intrekken van zowel het bestreden besluit als het primaire besluit, waarbij tevens (...) zullen worden vergoed.

Overwegingen

(...)

1. Ingevolge artikel 6:19, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.

(...)

4. Het College stelt voorts vast dat de tijdens het onderzoek ter zitting van het College geconstateerde motiveringsgebreken voor verweerder kennelijk aanleiding zijn geweest om zowel het bestreden besluit als het primaire besluit in te trekken. Dit brengt naar het oordeel van het College mee dat in dit stadium van de procedure ervan kan worden uitgegaan dat het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.

5. De slotsom is dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers als lid van de Commissie vanwege het laakbare handelen door de Commissie gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, - kort weergegeven - de verwijten dat de Commissie:

a.     haar advies tot handhaving van het eindoordeel van de Raad onvoldoende heeft gemotiveerd nu de Commissie heeft geconstateerd dat de toetsers ten onrechte hebben geconcludeerd tot een aantal tekortkomingen en de motiveringsgebreken voor de NBA aanleiding zijn geweest om het eindoordeel van de Raad en haar beslissing op het bezwaarschrift van klagers in te trekken;

b.     bij haar advisering ten onrechte de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten (hierna te noemen NVAK-ass) in plaats van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (hierna te noemen NVAK-aav) als uitgangspunt heeft genomen;

c.     heeft geaccepteerd dat de toetsers het commentaar van klagers op de bevindingen van betrokkenen onjuist in het toetsingsverslag hebben verwerkt;

d.     onvoldoende is opgetreden tegen het niet toepassen van hoor- en wederhoor door de toetsers en de Raad;

e.     ten onrechte heeft geaccepteerd dat de toetsers bij de toetsing gebruik hebben gemaakt van geheime en niet aan klagers verstrekte dossiers en stukken;

f.      het niet naleven door de Raad van in de Awb opgenomen beslistermijnen ten onrechte heeft geaccepteerd;

g.     niets heeft gedaan met de opmerkingen van klagers over het negeren door de Raad van de uitkomst van de toetsing die in 2008 is verricht;

h.     na afloop van de hoorzitting van 6 juli 2015 overleg heeft gevoerd met de Raad;

i.      geen toepassing heeft gegeven aan het beginsel van hoor- en wederhoor omdat klagers geen gelegenheid hebben gehad om te reageren op nadere reacties van de toetsers op een schriftelijk verzoek van de Raad van 4 februari 2015 terwijl men zich wel heeft beroepen op de inhoud van die nadere reacties;

j.      heeft geaccepteerd dat de ‘Rapportering ten behoeve van de Raad” niet door het Bestuur hoefde te worden overgelegd;

k.     Leidraad 14 niet heeft nageleefd dan wel verkeerd heeft toegepast;

l.      de aanbevelingen van de toetsers voor het B-oordeel ten onrechte heeft gebruikt en de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen niet heeft nageleefd dan wel verkeerd heeft toegepast;

m.    in het advies van 9 oktober 2015 aanbevelingen van de Raad en toetsers ten aanzien van het niet naleven c.q. verkeerd toepassen van Standaard 4410 ten onrechte heeft gehandhaafd;

n.     een tekortkoming heeft geconstateerd aangaande het ontbreken van een compliance officer die de toetsers noch de Raad hadden geconstateerd;

o.     voor de advisering over de beslissing op bezwaar geen deugdelijke grondslag heeft verkregen;

p.     heeft geaccepteerd dat stukken ondanks een WOB verzoek ten tijde van de bezwaar- en beroep procedure niet zijn verstrekt door het bestuur;

q.     onvoldoende heeft gedaan met haar wetenschap dat wet- en regelgeving binnen de Nba onvoldoende werden nageleefd. 

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wab is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       De verwijten betreffen de handelwijze van betrokkene als extern lid van de Commissie bij de advisering van het Bestuur in het kader van de bezwarenprocedure tegen het eindoordeel van de Raad van 7 april 2015. Zijn werkzaamheden in die rol vereisen bekendheid met en toepassing en interpretatie van de regelgeving met betrekking tot de kwaliteitstoetsing en overige wet- en regelgeving van het accountantsberoep. Voor de commissiewerkzaamheden wordt derhalve vakbekwaamheid als accountant aangewend. Daardoor verleent betrokkene een professionele dienst als bedoeld in artikel 1 VGBA.

De klacht betreft voorts de uitoefening van het beroep als bedoeld in artikel 42 Wab waarop betrokkene als in het accountantsregister ingeschreven accountant tuchtrechtelijk aanspreekbaar is.

4.5       Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat het gesloten stelsel van rechtsbescherming eraan in de weg staat dat dezelfde onderwerpen waarover in de bestuursrechtelijke procedure bij het CBb is beslist, nogmaals via de tuchtrechtelijke weg aan personen die de wettelijke taak van het bestuursorgaan uitvoeren, kunnen worden tegengeworpen. Dit standpunt volgt de Accountantskamer niet omdat bij de geschilbeslechting door de bestuursrechter, welke procedure aangewezen is voor het geschil tussen klagers en het Bestuur als bestuursorgaan, niet kan worden geoordeeld over het handelen of nalaten van betrokkene ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep zoals bedoeld in artikel 42 Wab, dat mede aan dat geschil ten grondslag ligt. De Wtra behelst voor die beoordeling de aangewezen procedure. Het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt derhalve verworpen. 

4.6       De Accountantskamer overweegt voorts dat het oordeel van het CBb dat de beslissing van het Bestuur op het bezwaar van klagers tegen het eindoordeel van de Raad van 7 april 2015 niet in stand kan blijven, en de intrekking tijdens de beroepsprocedure bij het CBb door het Bestuur zelve van zijn besluit op bezwaar en het primaire besluit van de Raad, niet zonder meer meebrengen dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In een tuchtprocedure staat aan de hand van andere maatstaven dan die welke worden gehanteerd bij de beoordeling van het tegen een besluit ingesteld bestuursrechtelijk beroep, ter beoordeling of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming heeft gehandeld met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Daaruit volgt dat aan het oordeel van het CBb dat de door het Bestuur genomen beslissing op bezwaar vanwege een motiveringsgebrek moet worden vernietigd, en voormeld intrekkingsbesluit van  het Bestuur,  niet zonder meer de gevolgtrekking kan worden verbonden dat betrokkene - die mede het advies, gedateerd 29 september 2015, heeft opgesteld dat aan het bestreden (Bestuurs-) besluit ten grondslag was gelegd-  tuchtrechtelijk laakbaar heeft  gehandeld.

4.7       Ten grondslag aan de klacht ligt de handelwijze van betrokkene ter uitvoering van de aan de Commissie in de procedure van bezwaar toekomende adviestaak.  Op de vervulling van die taak is geen specifiek nader voorschrift of standaard als bedoeld in artikel 24 en 25 van de VGBA van toepassing. Het is daarom aan de Accountantskamer om te bezien of betrokkene zijn taak heeft vervuld met inachtneming van de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Bij de behandeling en toetsing daarvan dient in ogenschouw genomen te worden dat de Commissie de door het Bestuur te nemen beslissing op het door klagers ingediende bezwaarschrift dient voor te bereiden en het Bestuur daaromtrent dient te adviseren. Het resultaat van de werkzaamheden van de Commissie vormt aldus een basis voor een door het Bestuur te nemen bestuursrechtelijk besluit op bezwaar terwijl dit besluit op zich via bestuursrechtelijk beroep toetsbaar is. Deze bijzondere taak brengt met zich dat de leden van de Commissie onbevangen dienen te staan tegenover de te verrichten heroverweging Aan betrokkene  -in diens hoedanigheid van extern (accountants)lid van de Commissie- dient daarom naar het oordeel van de Accountantskamer een hoge mate van vrijheid te worden toegekend om in het kader van deze adviestaak standpunten in te nemen.   Het innemen van standpunten in deze context kan daarom, behoudens bijzondere omstandigheden, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden, ook indien adviezen die daarop worden gebaseerd bij de besluitvorming door het Bestuur of na bestuursrechtelijk beroep niet gehandhaafd worden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een betrokkene ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend en dus te kwader trouw blijkt te zijn, hem sterk verweten kan worden een onjuist of misleidend standpunt te hebben ingenomen of een ingenomen standpunt naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend.

4.8       Behalve betrokkene bestaat de Commissie uit een voorzitter die geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het Bestuur en daarnaast uit een medewerker van de Nba. Op grond van artikel 7:13, zesde lid van de Awb moet een advies van de Commissie door tenminste drie leden worden uitgebracht [3] , en op grond van artikel 4, derde lid van het Instellings- en benoemingsbesluit Commissie voor de bezwaarschriften dient het advies te worden vastgesteld bij meerderheid van stemmen. Toetsing aan de in 4.7 uiteengezette maatstaven van het handelen of nalaten van betrokkene als extern lid van de Commissie is slechts mogelijk indien en voor zover het handelen of de advisering door de Commissie te herleiden is naar het handelen of nalaten van betrokkene en derhalve naar een individuele bijdrage van betrokkene ten aanzien van de wijze waarop hij uitvoering heeft gegeven aan zijn taak als extern lid van de Commissie. Daarvoor geldt dat het aan klagers is die individuele bijdrage - in geval van  gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken.

4.9       Toegespitst op de klachtonderdelen in de onderhavige zaak leidt het vorenstaande tot de volgende overwegingen.

In de rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7 van deze uitspraak ligt al besloten dat daar waar klagers menen dat betrokkene onjuiste standpunten heeft ingenomen omdat het CBb heeft geconstateerd dat motiveringsgebreken hebben geleid tot intrekking van het (in beroep bij het CBb) bestreden besluit, daaruit zonder nadere motivering niet volgt dat betrokkene (vanwege bijzondere omstandigheden) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Een dergelijke nadere motivering ontbreekt.

4.10     De Accountantskamer heeft voorts vastgesteld dat in de klachtonderdelen niet wordt geconcretiseerd voor welke individuele bijdragen van betrokkene een tuchtrechtelijke maatregel wordt gevraagd. Klagers betogen immers steeds dat de door de Commissie gehuldigde standpunten onjuist zijn omdat de grondslag daarvan gevormd door de zienswijze en het oordeel van de toetsers en de Raad niet deugt, en dat het CBb dat heeft bevestigd. Bijgevolg is niet aannemelijk geworden dat betrokkene (persoonlijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Reeds daarom is de tegen betrokkenen ingediende klacht in al haar onderdelen ongegrond.

4.11     Indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de advisering door de Commissie  is gebaseerd op unaniem ingenomen standpunten, en de klachtonderdelen feiten betreffen die te relateren zijn aan handelen of nalaten door betrokkene persoonlijk, geldt het volgende.

4.12     In klachtonderdeel 3.2.b. hebben klagers zich op het standpunt gesteld dat betrokkene er van uit is gegaan dat het kwaliteitsbeheersingsstelsel moest worden ingericht overeenkomstig de voorschriften van NVAK-ass. Gelet op het verweer terzake is van de juistheid van dit standpunt niet gebleken maar veeleer aannemelijk geworden dat betrokkene voor zijn werkzaamheden en advisering het stelselregime van de NVAK-aav heeft gehanteerd. Het verwijt ontbeert derhalve feitelijke grondslag. Dit klachtonderdeel is  reeds daarom  ongegrond.

4.13     Wat betreft de klacht onder 3.2.d. dat betrokkene onvoldoende heeft gedaan tegen het niet toepassen van hoor en wederhoor door de toetsers, is de Accountantskamer van oordeel dat zulks, gezien hetgeen hiervoor onder 2.3 en 2.4 is vastgesteld, feitelijke grondslag ontbeert. Reeds daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.14     Met betrekking tot de verwijten die betrokkene in de klachtonderdelen 3.2.a., c. en e. tot en met q. worden gemaakt is, indien en voor zover al moet worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van klagers en de daaraan ten grondslag gelegde feiten, niet gebleken dat deze het oordeel rechtvaardigen dat er sprake is van voormelde bijzondere omstandigheden en daarop stoelende tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van betrokkene. Ook deze klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.

4.15     Op grond van het hiervoor overwogene zijn de klachtonderdelen ongegrond en wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. J.W. Frieling en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en Th. A. Verkade RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee en mr. H.J. Haanstra, secretarissen, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2018.

_________                                                                                          __________

secretarissen                                                                                      voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.


[1] Stcrt. 2013, nr. 23899.

[2] Instellings- en benoemingsbesluit Commissie voor de bezwaarschriften van 10 oktober 2013,

Stcrt 2013 nr. 28086 en Benoemingsbesluit Commissie voor de bezwaarschriften van 25 september 2015, Stcrt 2015 nr. 31342 

[3] Zie CRvB 1 augustus 2005, ECLI:NL:CRVB:AU0700