ECLI:NL:TACAKN:2018:40 Accountantskamer Zwolle 17/1927 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:40
Datum uitspraak: 15-06-2018
Datum publicatie: 15-06-2018
Zaaknummer(s): 17/1927 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Betrokkene was (onbezoldigd) penningmeester van een stichting. Het uitoefenen van werkzaamheden als penningmeester valt onder het bereik van het begrip “ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep” als bedoeld in artikel 42 Wab zodat betrokkene ten aanzien van deze werkzaamheden onderworpen is aan tuchtrechtspraak op grond van de Wet tuchtrechtspraak accountants. Betrokkene heeft naar aanleiding van een e-mail, waarvan hij (naar later bleek: ten onrechte) dacht dat deze van een bestuurslid van de stichting afkomstig was, geld van de stichting overgemaakt naar een buitenlandse bankrekening. Anders dan op grond van artikel 13, tweede lid VGBA van betrokkene verwacht mocht worden, heeft hij met deze handelwijze in de gegeven omstandigheden (o.m. een atypisch betalingsverzoek, een voor de stichting aanzienlijk bedrag en geen overleg binnen het bestuur noch een geaccordeerde factuur) niet nauwgezet gereageerd. Aldus heeft hij in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid gehandeld. Een accountant dient zich in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep toetsbaar op te stellen en dient zich daarom te onthouden van het uitoefenen van druk om geen tuchtklacht tegen hem in te dienen. Betrokkene heeft vooraf ingestemd met een passage in een brief van zijn raadsvrouw, inhoudende dat betrokkene klaagster aansprakelijk houdt voor de eventuele schade die hij lijdt doorat klaagster een ongegronde klacht bij de Nba indient. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep (artikel 42 eerste lid sub b Wab). Maatregel: waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/1927 Wtra AK van 15 juni 2018 van

STICHTING X ,

gevestigd te [plaats1],

vertegenwoordigd door [A],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

voorheen registeraccountant,

wonende te [plaats1],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. H.S. de Lint

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 5 september 2017 ingekomen klaagschrift van  31 augustus 2017 met bijlagen;

-        het op 27 september 2017 ingekomen verweerschrift van 26 september 2017.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 26 januari 2018 waar zijn verschenen: aan de zijde van klaagster (hierna ook: de stichting) haar bestuursleden [A], voorzitter (hierna: [A]), [B], secretaris, [C], penningmeester, [D], lid en [E], artistiek leider, en aan de zijde van betrokkene, betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. H.S. de Lint, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van het accountantsregister van de Nba, de inhoud van de niet betwiste- en ongemotiveerd betwiste gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene stond ingeschreven in het accountantsregister van [datum] tot [datum]. Hij is van 11 mei 2016 tot 25 april 2017 bestuurder/penningmeester geweest van de stichting.

2.2       De doelstelling van de stichting is het organiseren van kamermuziekevenementen in de meest uitgebreide zin en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. De leden van het bestuur ontvangen geen beloning voor hun werkzaamheden.

2.3       Betrokkene heeft de jaarrekeningen 2015 en 2016 en de begrotingen 2016 en 2017 opgesteld. Hij was bevoegd om betalingen voor de stichting te doen.

2.4       Op 12 april 2017 om 9.12 uur heeft betrokkene een e-mail ontvangen. De gegevens en inhoud daarvan luiden als volgt:

[A] <[e-mailadres1]>

Antwoorden op: [A] <[e-mailadres2>

Aan [e-mailadres3]

Kan je een bank overschrijving naar [land1] doen vandaag?

Met vriendelijke groet/Kind regards,

(...).”.

2.5       In een reply heeft betrokkene op 12 april 2017 om 10.13 uur om bankgegevens en het bedrag gevraagd. De gegevens en inhoud van dat bericht luiden als volgt:

“[Y] <[e-mailadres3]>

Aan: [A] <[e-mailadres2]>

Dat denk ik wel. Kun je mij de bankgegevens en het bedrag doorgeven?

2.6       Hierna heeft op 12 en/of 13 april 2017 de volgende e-mailwisseling plaats gevonden:

            (e-mail van 12 april om 10.21 uur)

[A] <[e-mailadres4]>

Antwoorden op: [A] <[e-mailadres2]>

Aan: [e-mailadres3]

Zie de gegevens

EUR 9500.00

IBAN: [IBAN]( POSTE [land1] SPA – BANCOPOSTE) Bank Adress: [adres]

BIC : [BIC]

Naam : [F]

betaling type: express overdracht

omschrijving: [A]

Met vriendelijke groet/Kind regards.

(...)

(e-mail van 12 april om 11.12 uur)

“[Y] <[e-mailadres3]> Aan: [A] <[e-mailadres2]>

[voornaam1],

De betaling is gelukt. Het bedrag zou morgen op de rekening van [voornaam2] moeten zijn bijgeschreven.

[voornaam3]”

“Date: Thu, 13 Apr 2017

10:00:03 +0200 To: [e-mailadres3]

From: [A] <[e-mailadres1]> Reply-To: [A] <[e-mailadres2]> Subject: Re: Massage-ID:

Kan je aub bevestigen of de betaling tot [F] is gelukt?

Kan je een andere betaling doen vandaag?

Met vriendelijke groet/Kind regards.

(...)”.     

2.7       Op 18 april 2017 heeft betrokkene aangifte gedaan van oplichting/fraude. In het proces-verbaal staat onder meer het volgende:

“(...) Wij maken nooit geld over naar [land1]. Ik vond het niet heel erg vreemd aangezien mijn collega, [A] op vakantie was in [land2]. Ik had het vermoeden dat hij dit bedrag voor een privéredenen nodig had en dit later terug zou storten. Hierop heb ik het geldbedrag overgemaakt en een mail teruggestuurd dat het geld morgen op de rekening van [voornaam2] staat. Dit was omstreeks 11.12 uur.

Op dat moment viel mij het emailadres op van [A]. Dit was namelijk niet zijn normale emailadres. Dit betrof zoals ik eerder in deze aangifte heb genoemd: [e-mailadres4]

Om 11:28 uur heb ik telefonisch contact gezocht met [A]. Ik kreeg van hem te horen dat hij geen mails heeft verzonden en al helemaal niet gevraagd heeft om geld over te maken. Op dat moment had ik al een vermoeden dat ik opgelicht werd.

Om 11:34 uur heb ik telefonisch contact gehad met [bank]. Ik legde mijn situatie uit en vroeg of zij de betaling konden stopzetten. Dit bleek niet meer het geval te zijn. Zij zouden wel contact opzoeken met de [land1] bank. Zij hebben een dossier aangemaakt en zodra het bedrag in [land1] binnen zou komen zouden zij dit bedrag proberen te parkeren. Dit houdt in dat het in ieder geval niet bij degene terecht zou komen.

Hierna heb ik zelf een onderzoekje gestart. Wat opvallend te noemen is dat ik elke keer een email ontving van [e-mailadres4] Bij het beantwoorden van deze mail was in mijn adresbalk het volgende te zien: [e-mailadres2] Dit ziet u ook terug in bijlage 2.

Ik had het vermoeden dat wij gehackt waren en heb zelf contact gezocht met mijn internetprovider. Wij kregen te horen dat wij niet gehackt zijn maar dat wij slachtoffer zijn geworden van "spoofing". Dit is een ict term waarbij frauduleuze emailadressen activiteiten worden gebruikt.

Hierop heb ik contact gezocht met de politie voor het doen van aangifte.

Op donderdag 13 april ontving weer een email van [e-mailadres1] met de vraag of ik vandaag een andere betaling kon doen. Ik heb bewust geen antwoord gegeven op deze mail.

Ik overhandig u nog bijlage 3 waarbij te zien is dat wij daadwerkelijk een bedrag van 9500,- euro hadden overgemaakt.

Ik had zelf ook gezocht naar [internetsite] Op internet was te lezen dat zij een studievereniging zijn.

Kennelijk heeft een onbekend persoon zich als dhr [A] voorgedaan en ons opgelicht door geld te laten overmaken naar een [land1] bankrekening.

(...)”.

2.8       Per e-mail van 25 april 2017 heeft [A] aan betrokkene bericht dat het bestuur betrokkene aansprakelijk houdt voor het overmaken van € 9.500,- op grond van een frauduleus e-mail verzoek. In deze e-mail staat onder meer het volgende:

“(...)

In onze stichting is het altijd de goede gewoonte geweest dat aan betalingen ofwel een bestuursbesluit ofwel een geaccordeerde factuur ten grondslag ligt. Daar was in dit geval geen sprake was. De hoogte van het bedrag € 9.500, is extraordinair. Nog nooit eerder hebben bedragen in die orde van grootte een rol gespeeld in de bescheiden bedrijfsvoering van de stichting. Het gaat altijd om betalingen van enkele honderden euro's. Het verzoek tot betaling kwam van een gemanipuleerde email van mij als voorzitter. Alle lichten hadden bij jou op rood moeten springen toen betaling van dat bedrag werd gevraagd. Het is bij uitstek de rol van de penningmeester om daar op te letten. Jij bent niet ondeskundig of onbevoegd in financiële zaken. In tegendeel, je bent opgeleid als register accountant en hebt een langdurige ervaring als controller. Het is jouw taak als penningmeester om de financiële gang van zaken te bewaken.

Maar zelfs, als je meende wèl van mij zo'n verzoek te hebben gekregen, dan is het jouw rol als penningmeester om onderliggende stukken te vragen (factuur of bestuursbesluit), en bij afwezigheid daarvan eerst informatie in te winnen en/of medebestuursleden te raadplegen. Al deze dingen heb je nagelaten. (...)”.

2.9       Bij brief van 1 juni 2017 aan klaagster heeft de (toenmalige) raadsvrouw van betrokkene geschreven dat betrokkene betreurde dat hij en daarmee de stichting het slachtoffer zijn geworden van oplichting c.q. fraude en dat hij betwistte aansprakelijk te zijn voor de schade die de stichting daardoor lijdt. 

2.10     In reactie daarop heeft de advocaat van klaagster bij brief van 10 juli 2017 aan betrokkene laten weten dat de stichting  haar standpunt handhaaft en een tuchtklacht zal indienen, zo nodig gevolgd door een procedure voor de kantonrechter, tenzij betrokkene kenbaar maakt belangstelling te hebben voor een minnelijke regeling.

2.11     Namens betrokkene heeft de vertegenwoordigster van zijn rechtsbijstandverzekering daarop bij brief van 12 juli 2017 als volgt gereageerd:

“(...) Cliënt betreurt nog immer dat hij en daarmee Stichting [X] het slachtoffer zijn geworden van oplichting c.q. fraude. Hij betwist echter de stellingen en standpunten uit uw brief en betwist nog immer met klem, aansprakelijk te zijn voor de schade die Stichting [X] lijdt. Hij heeft zijn onbezoldigde functie en taak als penningmeester naar eer en geweten en naar beste weten en kunnen vervuld. Cliënt betwist dat hij verwijtbaar onzorgvuldig en/of grof nalatig zou hebben gehandeld. Tevens betwist cliënt opzettelijk en/of bewust roekeloos te hebben gehandeld. Uw cliënte miskent dat cliënt eveneens het slachtoffer is geworden van oplichting c.q. fraude. Cliënt handhaaft derhalve zijn standpunt.

Ik wijs uw cliënte erop dat cliënt zijn functie als penningmeester onbezoldigd en niet in de hoedanigheid van accountant heeft verricht. Indien uw cliënte besluit haar ongegronde klacht bij de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants in te dienen, stelt cliënt uw cliënte nu voor alsdan aansprakelijk voor de eventuele schade die hij daardoor lijdt.”

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.  betrokkene heeft op basis van een atypisch betalingsverzoek een - voor de stichting zeer substantieel en ongebruikelijk hoog - bedrag overgemaakt zonder zich van de juistheid van het betalingsverzoek te vergewissen;

b.  betrokkene heeft de stichting onder druk gezet om geen tuchtklacht tegen hem in te dienen door (via zijn rechtsbijstandsverzekeraar) de stichting aansprakelijk te stellen voor schade die hij zou lijden ingeval een klacht zou worden ingediend.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Betrokkene heeft aangevoerd dat hij niet als accountant maar enkel als bestuurder van de stichting is opgetreden en dat de klacht op die grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit verweer faalt, nu het uitoefenen van werkzaamheden als penningmeester onder het bereik valt van het begrip “Ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep” als bedoeld in artikel 42 Wab zodat betrokkene ten aanzien van deze werkzaamheden onderworpen is aan tuchtrechtspraak op grond van de Wet tuchtrechtspraak accountants. Dit betekent dat het handelen en/of nalaten te handelen waarover wordt geklaagd, kan worden getoetst aan de geldende gedrags- en beroepsregels. Dat de werkzaamheden waarop de klacht ziet, onbezoldigd waren, is geen reden om ze niet te scharen onder het handelen of nalaten bedoeld in artikel 42 Wab.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Ter afweer van klachtonderdeel a. heeft betrokkene primair naar voren gebracht bij de uitoefening van zijn functie als bestuurslid niet aantoonbaar verwijtbaar dan wel onzorgvuldig dan wel nalatig dan wel opzettelijk of bewust roekeloos te hebben gehandeld. Subsidiair heeft hij naar voren gebracht niet de goede naam van het accountantsberoep schade te hebben toegebracht of het belang van een goede uitoefening van het beroep te hebben geschaad. Hij is slachtoffer geworden van oplichting dan wel fraude, zo heeft hij betoogd.

4.6       De Accountantskamer overweegt het volgende.

4.7       Het handelen van betrokkene is begaan in de uitoefening van zijn beroep als bedoeld in artikel 3 VGBA zodat op dit handelen alle fundamentele beginselen van toepassing zijn. Op grond van artikel 13, tweede lid, VGBA mocht van betrokkene  worden verwacht dat hij op het aan hem gerichte betalingsverzoek nauwgezet had gereageerd. Zelfs indien betrokkene ervan had mogen uitgaan dat de e-mail van 12 april 2017 daadwerkelijk van één van de bestuurders afkomstig was, past het naar het oordeel van de Accountantskamer niet om op grond van alleen deze e-mail geld van de stichting over te maken naar een buitenlandse bankrekening ten behoeve van die bestuurder persoonlijk. Die handelwijze ontbeert elke zorg en aandacht die bij de uitvoering van een dergelijk verzoek van betrokkene verwacht mocht worden. Dit geldt te meer nu betrokkene zich als penningmeester ervan bewust moet zijn geweest dat, zoals de stichting onweersproken heeft aangevoerd, sprake was van een atypisch betalingsverzoek, de verrichte betaling het saldo op de betaalrekening oversteeg, de hoogte van het bedrag in relatie tot de begroting van de stichting aanzienlijk was en voorts dat aan betalingen gewoonlijk overleg en besluitvorming binnen het bestuur of een geaccordeerde factuur ten grondslag lagen. Daarnaast had betrokkene de omstandigheid dat [A] in [land2] verbleef en de betaling een rekening in [land1] betrof, in zijn afwegingen moeten betrekken.

Ook indien haast geboden was, zoals betrokkene veronderstelde, had van betrokkene in het licht van het vorenstaande verwacht mogen worden dat hij op zijn minst vooraf telefonisch contact met [A] zou opnemen. Dat dit ook simpelweg had gekund, blijkt uit het feit dat betrokkene na enig verkregen argwaan over zijn e-mailadres vrijwel direct met [A] heeft gebeld.

Nu betrokkene een en ander niet heeft gedaan, heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en treft hem een tuchtrechtelijk verwijt.

4.8       Voor zover klaagster met haar verwijt dat betrokkene onprofessioneel heeft gehandeld, bedoelt te betogen dat betrokkene het fundamentele beginsel van professionaliteit heeft geschonden, faalt dat betoog. Naar het oordeel van de Accountantskamer duiden de door de klaagster naar voren gebrachte feiten en omstandigheden er niet op dat betrokkene met de verweten handelwijze het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht of had kunnen brengen, zoals bedoeld in artikel 4 VGBA.

4.9       Met betrekking tot klachtonderdeel b. overweegt de Accountantskamer het volgende. Ter beoordeling ligt voor de vraag of betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat zijn raadsvrouw in de brief van 10 juli 2017 een passage heeft opgenomen inhoudende dat betrokkene klaagster aansprakelijk houdt voor de eventuele schade die hij lijdt doordat klaagster een ongegronde klacht bij de Nba indient.

Bij de beantwoording van deze vraag stelt de Accountantskamer voorop dat een accountant zich in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep altijd toetsbaar moet opstellen. Een accountant dient zich dan ook te onthouden van het uitoefenen van druk om geen tuchtklacht tegen hem in te dienen. A angenomen moet worden dat een uitlating als in de passage is verwoord in het algemeen als een drempel voor het indienen van een tuchtklacht wordt ervaren. Ter zitting heeft betrokkene desgevraagd bevestigd dat hij de brief voor de verzending ervan heeft gelezen en dat hij zich heeft gerealiseerd dat deze passage daarin stond. Hoewel hij daar in de praktijk geen gevolg aan zou geven, heeft hij met het handhaven van de gewraakte passage ingestemd, zo heeft hij verklaard.

Nu betrokkene wist van de passage en deze heeft doen handhaven, heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep (artikel 42 lid 1 sub b Wab). De klacht is hierom gegrond.

4.10     Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Van gewicht acht de Accountantskamer het feit dat betrokkene lichtvaardig heeft voldaan aan een per e-mail gedaan verzoek tot overboeking van een aanzienlijk bedrag naar een buitenlandse bankrekening en dat hij zich vervolgens niet toetsbaar heeft opgesteld. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

4.11      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van   waarschuwing ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. M. Aksu (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.