ECLI:NL:TACAKN:2018:33 Accountantskamer Zwolle 17/2433 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:33
Datum uitspraak: 18-05-2018
Datum publicatie: 18-05-2018
Zaaknummer(s): 17/2433 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klagers zijn ontslagen door hun werkgever en hebben nadien een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij hun arbeidsovereenkomsten met wederzijds goedvinden zijn beëindigd. Een aantal medewerkers heeft daarna kenbaar gemaakt dat ze zich zorgen maken over de bedrijfscultuur. Betrokkene krijgt daarna de opdracht een onderzoek in te stellen. Hij spreekt in het kader van een onderzoek met verscheidene medewerkers en heeft kennisgenomen van documenten. Hij adviseert om geen nader onderzoek te laten instellen. In het rapport worden de namen van klagers genoemd. De eerste klacht houdt in dat betrokkene niet had mogen weigeren hen inzage te geven in het rapport en de daaraan ten grondslag liggende documenten. Betrokkene heeft inzage geweigerd omdat hij met zijn opdrachtgever is overeengekomen dat zijn advies alleen de opdrachtgever zal worden verstrekt. De Ack is van oordeel dat de Wet bescherming persoonsgegevens (ervan uitgaande dat sprake is van verwerking van persoonsgegevens) noch een beroeps- of gedragsregel een grondslag biedt voor wat klagers verlangen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de voorzieningenrechter eerder heeft geoordeeld dat klagers geen rechtmatig belang hebben bij het beschikken over de gevraagde stukken en dat niet uitgesloten kan worden dat de belangen van de gesprekspartners met wie geheimhouding is afgesproken, zwaarder dienen te wegen dan het belang van klagers. Klacht ongegrond.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2433 Wtra AK van 18 mei 2018 van

1) X1 ,

                wonende te [woonplaats1],

2) X2 ,

     wonende te [woonplaats2],

K L A G E R S ,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. F.C.M. van der Velden.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 15 november 2017 ingekomen klaagschrift van 14 november 2017 met bijlagen;

-        het op 22 november 2017 ingekomen aanvullende klaagschrift van 19 november 2017;

-        het op 18 januari 2018 ingekomen aanvullende klaagschrift met bijlage;

-        het op 2 februari 2018 ingekomen verweerschrift van 1 februari 2018.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 30 maart 2018  waar klagers en betrokkene in persoon zijn verschenen. Betrokkene is bijgestaan door mr. F.C.M. van der Velden, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klagers zijn werkzaam geweest als manager bij [B.V.1] ([B.V.1]). [B.V.1] is een dochteronderneming van N.V. [A] Sales. Begin 2017 heeft een aantal medewerkers bij de vertrouwenspersoon van [B.V.1] anoniem melding gemaakt van misstanden binnen de afdeling van klagers. Naar aanleiding van deze meldingen heeft [B.V.1] een intern onderzoek laten uitvoeren door Group Internal Audit (hierna: IA), die op 7 februari 2017 aan de directie van [B.V.1] heeft gerapporteerd. Het rapport is voor [B.V.1] aanleiding geweest klagers op 8 februari 2017 op staande voet te ontslaan. Op verzoek van en na overleg met klagers zijn daarna vaststellingsovereenkomsten gesloten waarbij hun dienstverbanden per 1 april 2017 met wederzijds goedvinden zijn beëindigd. Deze overeenkomsten zijn ondertekend op 28 februari 2017.

2.2       Na het ontslag van klagers heeft een aantal medewerkers van [B.V.1] zich tot de Raad van Bestuur van N.V. [A] Energy, de moedermaatschappij van N.V. [A] Sales (hierna: de Raad van Bestuur) gewend, omdat zij zich zorgen maakten over de bedrijfscultuur binnen [B.V.1]. Zij hebben gevraagd hiernaar een onderzoek in te stellen. De Raad van Bestuur heeft daarop [B] B.V. ([B]), waaraan betrokkene verbonden is, opdracht gegeven een onderzoek in te stellen. Betrokkene staat sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister.

2.3       In het kader van de opdracht heeft betrokkene gesprekken gevoerd met verscheidene medewerkers van [B.V.1] en kennisgenomen van hem ter beschikking gestelde documenten. Op 1 juni 2017 heeft betrokkene aan de Raad van Bestuur een rapport uitgebracht.

2.4     Op enig moment zijn klagers bekend geworden met het feit dat betrokkene een onderzoek uitvoerde. Op 17 mei 2017 hebben zij de Raad van Bestuur laten weten dat zij de met hen gesloten vaststellingsovereenkomsten herroepen en dat zij gehoord willen worden in het onderzoek van betrokkene. Op 23 mei 2017 hebben de Raad van Bestuur en [B.V.1] klagers laten weten geen redenen te zien terug te komen van de vaststellingsovereenkomsten. 

2.5     Op 27 september 2017 hebben klagers een kort geding geëntameerd tegen N.V. [A] Sales, en daarin gevorderd inzage in/afschrift van de rapportage(s) van betrokkene. In verband met deze vordering heeft betrokkene op verzoek van N.V. [A] Energy in een aan haar gerichte brief van 6 oktober 2017 uiteengezet wat de achtergrond is van het onderzoek en het doel en de reikwijdte van de opdracht beschreven. Volgens deze brief is het doel van de opdracht de Raad van Bestuur in de gelegenheid te stellen te beschikken over betekenisvolle informatie op basis waarvan de Raad van Bestuur kan besluiten tot te nemen maatregelen, teneinde de kennelijk bestaande of recent ontstane onrust te mitigeren.  De brief bevat ook de indeling van het uitgebrachte rapport, en de mededeling dat het rapport uitsluitend voor de Raad van Bestuur bedoeld is en niet met anderen dan de Raad van Bestuur kan worden gedeeld. Klagers hebben het kort geding vervolgens ingetrokken.

2.6    Op 17 oktober 2017 hebben klagers betrokkene gevraagd hen afschriften te verstrekken van zijn rapportage(s) en de daaraan ten grondslag liggende stukken. Bij brief van 3 november 2017 heeft [B] hen laten weten dit verzoek niet te kunnen honoreren. Vervolgens hebben klagers N.V. [A] Energy, [B] en betrokkene gedagvaard in kort geding. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht gedaagden te veroordelen tot het afgeven van (kort gezegd) alle op de opdracht betrekking hebbende stukken. Op 3 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen en klagers veroordeeld in de proceskosten van N.V. [A] Energy en [B].

2.7      Op 11 januari 2018 heeft N.V. [A] Energy, na overleg met [B] en betrokkene, klagers een schikkingsvoorstel gedaan. Het voorstel houdt in dat klagers alle nog lopende procedures (waaronder de onderhavige tuchtklacht) intrekken, en dat [A] Energy N.V., [B] en betrokkene afstand doen van de aan hen verschuldigde proceskosten. Klagers hebben dit voorstel afgewezen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkene heeft ten onrechte geweigerd klagers inzage te verstrekken “in het gehele onderzoek, inclusief alle rapportages”, nu zij daar recht op hebben

b. betrokkene heeft tegenstrijdige informatie verstrekt met betrekking tot het uitgevoerde onderzoek

c. betrokkene heeft zich bij het onderzoek niet onafhankelijk en objectief opgesteld

d. het is kwalijk dat betrokkene probeert door middel van het schikkingsvoorstel onder deze tuchtklacht uit te komen.

3.3       Wat door klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In het klaagschrift hebben klagers de Accountantskamer verzocht betrokkene op te dragen hen inzage in het hele onderzoek, inclusief alle rapportages, te geven. Ter zitting hebben klagers verklaard zich ervan bewust te zijn dat de Accountantskamer daartoe niet bevoegd is, en dat zij “niet zijn gekomen om het rapport op te halen”. Gelet op deze uitlatingen van klagers beschouwt de Accountantskamer het verzoek als ingetrokken.

4.5       In het verweerschrift heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat klagers misbruik maken van het tuchtprocesrecht, nu zij de tuchtklacht enkel hebben ingediend ter verkrijging van de stukken, die hen in kort geding niet zijn verstrekt. Ter zitting heeft betrokkene dit verweer laten vallen. Het behoeft derhalve geen bespreking meer.

4.6.1    In klachtonderdeel a. stellen klagers dat betrokkene, gelet op het bepaalde in de Wet bescherming persoonsgegevens, verplicht is hen inzage te geven in zijn rapport en in de documenten die ten grondslag liggen aan zijn onderzoek. Volgens klagers klemt de weigering eens te meer nu hen is gebleken dat zij in het onderzoek meermalen zijn genoemd en besproken.

4.6.2   Betrokkene heeft daartegen ingebracht dat zijn advies aan de Raad van Bestuur een vertrouwelijk en intern advies is waarover geheimhouding is overeengekomen. Vertrouwelijkheid is een voorwaarde om vrijelijk te kunnen adviseren. Het rapport is gelet op deze afspraak niet aan derden verstrekt. Betrokkene stelt voorts vast dat klagers de gevraagde stukken willen gebruiken om de vaststellingsovereenkomsten aan te tasten. In zijn visie kunnen die stukken klagers niet baten, en hebben zij dus geen belang bij het onderschrijven van hun verwijt, omdat de opdracht zag op de onrustige situatie bij [B.V.1] zoals die bestond na het ontslag van klagers. Voor betrokkene was het ontslag van klagers een gegeven.

4.6.3    Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat de namen van klagers in zijn rapport van 1 juni 2017 worden genoemd. Aannemend dat die enkele vermelding beschouwd kan worden als het verwerken van persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens en eveneens aannemend dat er andere op het onderzoek betrekking hebbende stukken zijn waarin de namen van klagers worden genoemd, stelt de Accountantskamer vast dat die wet geen verplichting inhoudt tot het geven van inzage in de verwerkte persoonsgegevens. Degene die de persoonsgegevens heeft verwerkt, is slechts gehouden mede te delen welke gegevens zijn verwerkt. Daarbij komt dat die mededeling op grond van artikel 43 aanhef en onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens niet hoeft te worden gedaan voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de rechten van anderen. Naar betrokkene onweersproken heeft gesteld is hij met zijn opdrachtgever overeengekomen dat zijn advies alleen aan de Raad van Bestuur zal worden verstrekt, en beschikt de Raad van Bestuur ook niet over alle, aan het rapport van 1 juni 2017 ten grondslag liggende documenten. Daarvan uitgaande is de Accountantskamer van oordeel dat de Wet bescherming persoonsgegevens geen grondslag biedt voor wat klagers van betrokkene verlangen. Ook overigens valt er geen (beroeps- of gedrags-) regel aan te wijzen die inhoudt of meebrengt dat betrokkene de inzage niet had mogen weigeren. Daarbij neemt de Accountantskamer mede in aanmerking dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 3 januari 2018 heeft uitgesproken dat klagers geen rechtmatig belang hebben bij het beschikken over de gevraagde stukken en dat niet kan worden uitgesloten dat de belangen van de gesprekspartners, met wie geheimhouding is afgesproken, zwaarder dienen te wegen dan het belang van klagers. Het klachtonderdeel is gelet op het vorenstaande ongegrond.

4.7.1    In klachtonderdeel b. hebben klagers gesteld dat betrokkene tegenstrijdige informatie heeft verstrekt. Zo zou betrokkene, anders dan hij in zijn brief van 6 oktober 2017 heeft verwoord, bij zijn onderzoek wel degelijk vragen hebben gesteld over klagers.  In die brief staat ook dat het doel van het onderzoek was het herstellen van het vertrouwen. Klagers vinden dat de vragen die betrokkene heeft gesteld tijdens het onderzoek daar niet op wijzen. Ook zou het doel van het onderzoek zijn het verkrijgen van een eerste indruk, waarna betrokkene vervolgonderzoek niet zinnig heeft geacht. Volgens klagers was er gezien hetgeen betrokkene heeft gezegd tijdens een gesprek op 19 juni 2017 juist alle aanleiding vervolgonderzoek uit te voeren, om zo na te gaan wat er allemaal exact is gebeurd.

4.7.2    De Accountantskamer is van oordeel dat de voorbeelden die klagers noemen geen steun bieden aan hun stelling dat betrokkene tegenstrijdige informatie heeft verstrekt. Waarmee het stellen van vragen over klagers in strijd is hebben klagers niet duidelijk gemaakt. Uit de overige voorbeelden blijkt dat klagers vinden dat betrokkene zijn onderzoek anders had moeten uitvoeren dan wel andere conclusies had moeten trekken, maar dat betekent niet dat betrokkene tegenstrijdige informatie heeft verstrekt, nog daargelaten dat het niet aan klagers is om te bepalen of nader onderzoek (naar wat er exact is gebeurd) zinnig is. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.8.1    Klachtonderdeel c behelst het verwijt aan betrokkene dat hij bij zijn onderzoek niet onafhankelijk en objectief is geweest en dat hij vooral heeft geprobeerd [A] ter wille te zijn. Ook zou hij de feiten niet “onafhankelijk” hebben weergegeven.

4.8.2    Voor zover klagers hebben bedoeld te betogen dat betrokkene de feiten met het oog op de belangen van [A] niet juist heeft weergegeven en daarmee heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit zoals bedoeld in artikel 2 onder c van de VGBA, overweegt de Accountantskamer als volgt. De aan betrokkene verstrekte opdracht zag, zoals eerder al is overwogen, niet op het ontslag van klagers. Dit was voor betrokkene een gegeven. Betrokkene is wel gevraagd te adviseren over de ontstane onrust bij [B.V.1] en hoe deze te mitigeren. Dat betrokkene feiten niet juist heeft weergegeven en zijn oren naar [A] heeft laten hangen leiden klagers af uit een opname van een gesprek dat op 19 juni 2017 plaatsvond en waaraan betrokkene, een lid van de Raad van Bestuur en enkele medewerkers van [B.V.1] hebben deelgenomen. Klagers hebben een transcriptie van delen van dat gesprek ingezonden. Waar klagers aanstoot aan nemen zijn uitlatingen van betrokkene in dat gesprek over het onderzoek van IA, op basis waarvan betrokkene de Raad van Bestuur had moeten adviseren een nader onderzoek te laten instellen. Wat daarvan ook zij, de Accountantskamer vermag niet in te zien dat hieruit blijkt dat feiten onjuist zijn weergegeven. Daarbij komt nog dat de transcriptie geen weergave is van het hele gesprek zodat de context van wat er gezegd is, ontbreekt. Gelet op het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat niet is gebleken dat betrokkene bij de uitvoering van de opdracht het fundamentele beginsel van objectiviteit niet in acht heeft genomen.

4.9       In klachtonderdeel d. betogen klagers dat betrokkene verwijtbaar heeft gehandeld door een schikkingsvoorstel te doen waarmee is beoogd onder de tuchtklacht uit te komen.

Het voorstel is gedaan omdat betrokkene evenals [A] van mening is dat de door klagers geëntameerde procedures niet tot een andere uitkomst zullen leiden, maar wel veel geld zullen kosten. Klagers hoefden daar niet op in te gaan, en dat hebben ze ook niet gedaan, aldus betrokkene. De Accountantskamer onderschrijft dit laatste en is dan ook van oordeel dat het doen van het voorstel geen strijd oplevert van enige voor betrokkene geldende gedrags- of beroepsregel.

4.10     De klacht dient dan ook - in al haar onderdelen - ongegrond te worden verklaard.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.