ECLI:NL:TACAKN:2018:31 Accountantskamer Zwolle 17/1549 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:31
Datum uitspraak: 18-05-2018
Datum publicatie: 18-05-2018
Zaaknummer(s): 17/1549 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Op grond van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid dient een accountant voordat hij een opdracht tot het samenstellen van jaarrekeningen opzegt of wijzigt, eerst zijn bevindingen aan zijn opdrachtgever te rapporteren en deze voldoende duidelijk mede te delen welke gevolgen hij daaraan overweegt te verbinden. Standaard 4410 (zoals destijds geldend) bevat in paragraaf 14,15 en 16 specifieke regels voor het teruggeven van een samenstellingsopdracht. Betrokkene stelt dat hij de opdracht heeft teruggegeven althans dat de opdracht is gewijzigd. De Ack laat in het midden of voor het teruggeven voldoende grond was. Zij volstaat met de vaststelling dat betrokkene niet de in standaard 4410 voorgeschreven stappen heeft gevolgd alvorens de opdracht terug te geven. Betrokkene heeft zijn opdrachtgever ook niet voldoende duidelijk meegedeeld dat diens weigering om nadere informatie te verschaffen voor hem aanleiding zou zijn de opdracht niet verder uit te voeren en terug te geven.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/1549 Wtra AK van 18 mei 2018 van

X1 B.V. ,

en

X2 B.V. ,

beide gevestigd te [plaats1] en

vertegenwoordigd door: X,

K L A A G S T E R S ,

gemachtigde: P.T. Stoele,

t e g e n

Y RB ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. M. Timpert-de Vries.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 24 juli 2017 ingekomen klaagschrift van 21 juli 2017 met bijlagen;

-        de op 27 juli 2017 ingekomen brief van 25 juli 2017 van klaagsters met bijlagen;

-        het op 3 oktober 2017 ingekomen verweerschrift van 2 oktober 2017 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 december 2017 waar zijn verschenen: klaagsters vertegenwoordigd door [X] (hierna: [X]), bijgestaan door P.T. Stoele en betrokkene, bijgestaan door mr. M. Timpert-de Vries, advocaat te Arnhem.

1.3       Klaagsters en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds 1 maart 2015 in loondienst werkzaam bij [Accountants B.V.1] te [plaats1]. [A] (hierna: [A]) is haar algemeen directeur.

2.2       Klaagster sub 1), [X1] B.V., is enig aandeelhouder en bestuurder van klaagster sub 2), [X2] B.V., een onderneming die zich bezighoudt met handel in en reparatie van personenauto’s ([merk1]) en lichte bedrijfsauto’s. Bestuurder van klaagster 2) is [X] (hierna: [X]). 

2.3       [A] heeft eind 2014 en in de eerste maanden van 2015 met [X] gesproken en gecorrespondeerd om klaagsters als klanten te werven. [A] heeft in dat kader op verzoek van betrokkene in verband met de cliëntacceptatie van klaagsters, aan [X] een aantal vragen gesteld. Twee van deze vragen luidden:

“Ik zie in de KvK dat de deponering van de jaarrekeningen sinds de jaarrekeningen 2008 structureel te laat zijn. Wat is de reden hiervoor?

- Ik heb een rapport van de Belastingdienst gezien van een boekenonderzoek bij [X2] B.V.. Hieruit blijkt dat er wat verkeerd is gegaan bij de voorraadadministratie, waarvoor er een boete is gevolgd, maar ook cijfers zijn aangepast. Heb jij besproken waar de oorzaak ligt van deze fout en hoe dit in de toekomst voorkomen wordt?

2.4       Per e-mail van 24 juni 2015 heeft [X] de door betrokkene ondertekende opdrachtbevestiging, gedateerd 1 mei 2015, ondertekend aan [A] gestuurd.

In deze opdrachtbevestiging staat:

Opdracht

Wij zullen op basis van de door u te verstrekken gegevens de jaarrekeningen met ingang van het jaar 2013 van [X1] B.V. en [X2] B.V. beide gevestigd te [plaats1] samenstellen (...).

Beroepsvoorschriften

Wij zullen deze opdracht uitvoeren in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse Standaard 4410 (...).

Overige werkzaamheden

Verder kwamen wij overeen dat wij de volgende werkzaamheden voor u zullen verrichten:

·        het samenstellen van de publicatiestukken;

·        het voeren van de salarisadministratie en het indienen van de aangiften loonheffingen;

·        het indienen van de aangiften inkomstenbelasting van u en uw eventuele partner;

·        het opstellen van de aangifte vennootschapsbelasting;

·        het verzorgen van toeslagaanvragen van u en uw eventuele partner;

·        het verzorgen van alle correspondentie, waaronder bezwaarschriften, met de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen naar aanleidng van alle door ons verzorgde aangiften en toeslagaanvragen;

·        (fiscale) advisering, na voorafgaand overleg.

Honorarium

(...) Wij hebben [Groep Holding B.V.1] gemachtigd om voor ons de facturatie uit te voeren. Tevens hebben wij [Groep Holding B.V.1] gemachtigd het debiteurenbeheer uit te voeren, inclusief het incasseren.

2.5        Per e-mail van 29 juli 2015 heeft assistent-accountant [B] (hierna: [B]) [X] gemaild dat het indienen van aangiften prioriteit had en dat “de rapporten nog niet verder uitgewerkt waren.”  

2.6       Per e-mail van 15 januari 2016 heeft [X] [A] onder meer bericht dat hij “de fysieke uitgewerkte jaarrekeningen 2013” wenst te ontvangen.

2.7       Per e-mail van 4 februari 2016 heeft [B] naar aanleiding van het verzoek van [X] om “de stukken 2013” nogmaals digitaal te ontvangen aan hem toegezonden (voor zover hier van belang) fiscale rapporten VpB,  publicatierapporten, notulen (B)AVA, rapporten IB, acceptatiebericht aangiften IB en VpB. In dat bericht heeft zij voorts het volgende geschreven:

“(...).

Het cijfermateriaal 2013 is conform de eerdere toezendingen en zullen, conform de afspraak -2013 “laten voor wat het was” en eventuele correcties etc. in de cijfers over 2014 verwerken-, ook niet meer gewijzigd worden.

Mocht er volgens jou nog een bestandje ontbreken, dan hoor ik dat graag.

2.8       Bij brief, gedateerd maart 2016, heeft de Kamer van Koophandel aan klaagster 2) meegedeeld dat de jaarrekening over boekjaar 2014 nog niet was gedeponeerd en haar geadviseerd dit alsnog te (laten) doen.

2.9       Per e-mail van 14 juli 2016 heeft [X] aan [A] en [B] het volgende gevraagd:

“(...). Wat is de status van de jaarrekening 2014 of moeten jullie nog iets van mij ontvangen? Niet dat ik nu een risico wil lopen op een boete vanwege te laat indienen”.

2.10     Per e-mail van 9 augustus 2016 heeft [B] de volgende informatie aan [X] gestuurd:

“- vpb 2014 o.b.v eerdere uitwerking en de conclusie, dat het mogelijk de verstandigste keuze is, om met de fiscus tot een “deal” te komen, waarin al het “oud-zeer” in één keer “afgeboekt” wordt

-op basis van 2013 is de stand van de verrekenbare verliezen per 31.12.2014 ruim € 100.000 (...)

-btw overzicht/vergelijk 2014”

2.11     Op 10 augustus 2016 heeft [X] [B] per e-mail onder meer gevraagd: 

“(…)

5. Komen er nog concept jaarrekeningen? Zoals ik het gewend was bij de vorige accountants.

(...).”

2.12     Per e-mail van 19 augustus 2016 heeft [B] daarop geantwoord:

“(..)

5. Zoals in de/alle gesprekken aan de orde is geweest is, i.v.m. de “oud zeer” balansposten, worden er door ons geen jaarrekeningen samengesteld, maar worden/zijn de aangiften vpb gebaseerd op de aangeleverde administratie. De publicatierapporten worden eveneens op deze administratie gebaseerd.

[C] gaf in het gesprek juli jl. aan dat hij mogelijkheden ziet/hoopt op /goede verwachtingen heeft/verwacht/aanstuurt op een deal met de fiscus, waarbij een “streep” getrokken wordt per datum “X” en dan daarmee “opruiming” van de “oud zeer” balansposten”.

2.13     Naar aanleiding van een door [X] ingediende klacht heeft betrokkene hem op 17 augustus 2016 het volgende bericht:

“(...). Vorig jaar is de opdrachtbevestiging waaraan u refereert, opgesteld in de veronderstelling dat wij m.i.v. boekjaar 2013 een samenstellingsopdracht voor u zouden gaan doen. In de gesprekken voorafgaand aan deze opdrachtbevestiging zijn geen signalen geweest dat dit niet mogelijk zou zijn. Op enig moment zijn mijn collega’s de detailwerkzaamheden gaan verrichten en naar aanleiding daarvan is in de daaropvolgende gesprekken tussen u, de heer [C] en mijn collega’s  [voornaam1] en [voornaam2] besloten een andere route te kiezen voor de jaren 2013 en 2014. Derhalve is de opdracht waaraan u refereert gedurende het traject vervangen voor een andere opdracht, namelijk die van het indienen van een aangifte Vennootschapsbelasting op basis van door u aangereikte gegevens.

Wij hebben de oorspronkelijke opdracht dus in overleg met u niet uitgevoerd en hebben alleen de aangiften vennootschapsbelasting ingediend, welke uiteraard niet onder de standaard 4410 valt”.

2.14     Klaagsters zijn op 21 februari 2017 door het kantoor van betrokkene gedagvaard vanwege een aantal onbetaald gebleven facturen. In deze procedure is in reconventie door klaagsters gesteld dat betrokkene de werkzaamheden niet conform de opdracht heeft uitgevoerd door geen jaarrekening op te stellen.       

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft de overeengekomen werkzaamheden niet uitgevoerd en tegen alle afspraken in zijn de jaarrekeningen 2013 en 2014 niet samengesteld;
  2. er is een onjuiste voorstelling van zaken gegeven over de (wijziging van de) opdracht.

3.3       Wat door/namens klaagsters bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de daarop gebaseerde Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       De Accountantskamer ziet aanleiding beide klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen waarbij stellingen van klaagsters en de verweren van betrokkene voor zover relevant zullen worden besproken.

4.5       Vast staat dat betrokkene de jaarrekeningen 2013 en 2014 van klaagsters niet heeft samengesteld althans bij deze jaarrekeningen geen samenstellingsverklaring heeft afgegeven. Betrokkene heeft ter verklaring daarvoor aangevoerd dat de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen is teruggegeven, althans dat de verstrekte opdracht is gewijzigd in die zin dat zou worden volstaan met voorbereiding van de aangiften vennootschapsbelasting op basis van de aanwezige cijfers en het deponeren van die cijfers bij de Kamer van Koophandel, en dat [A] en [B] daarover met [X] afdoende hebben gecommuniceerd. Klaagsters hebben in reactie daarop hun standpunt dat er geen beletsel was voor het samenstellen van de jaarrekeningen en het afgeven van samenstellingsverklaringen daarbij, gehandhaafd.

4.6       Naar het oordeel van de Accountantskamer brengt het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA met zich dat een accountant voordat hij een opdracht tot het samenstellen van een jaarrekening opzegt of wijzigt, schriftelijk zijn bevindingen aan zijn opdrachtgever rapporteert, en deze voldoende duidelijk meedeelt welke gevolgen hij daaraan overweegt te verbinden.

4.7       Daarnaast zijn in Standaard 4410 van de (destijds geldende) NVCOS specifieke regels neergelegd ten aanzien van het teruggeven van een samenstellingsopdracht.

4.8       Zo is in paragraaf 14 van deze standaard voorgeschreven dat een accountant, indien hij constateert dat de door de leiding van de entiteit verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, dient te overwegen aan de leiding van de entiteit aanvullende informatie te vragen en bij weigering daarvan zijn opdracht dient terug te geven met vermelding van de redenen van de teruggave. In paragraaf 15 is bepaald dat de accountant met betrekking tot een door hem samengesteld financieel overzicht een afweging dient te maken of dit vrij van afwijkingen van materieel belang is, waaronder begrepen het niet vermelden van belangrijke zaken die de accountant heeft geconstateerd, en dient hij de bekend geworden afwijkingen in het financieel overzicht te vermelden. Op grond van paragraaf 16 dient hij bij het constateren van afwijkingen van materieel belang met de opdrachtgever te overleggen over noodzakelijke aanpassingen en de opdracht terug te geven indien bij het niet aanbrengen van aanpassingen het financieel overzicht daardoor als misleidend kan worden aangemerkt.

4.9       Betrokkene stelt dat er voldoende grond was om de werkzaamheden niet af te ronden en de opdracht terug te geven, omdat over de juistheid van de balansposten voorraad en crediteuren onduidelijkheid bestond, waarna [X], nadat hem om opheldering was gevraagd, verlangde dat deze discutabele posten ongewijzigd bleven staan (in afwachting van de uitkomst van een fiscale procedure) en tegelijk niet bereid was de informatie te verschaffen die volgens betrokkene nodig was om de juistheid van de balansposten te verifiëren.

4.10     De Accountantskamer kan en zal in het midden laten of hetgeen betrokkene stelt voldoende grond oplevert voor het teruggeven van de opdracht. Zij volstaat met vast te stellen dat betrokkene de in Standaard 4410 voorgeschreven stappen niet heeft gevolgd alvorens de opdracht is teruggegeven en evenzeer dat betrokkene [X] niet expliciet heeft meegedeeld dat diens weigering om nadere informatie te verschaffen, voor hem aanleiding zou zijn om de samenstellingsopdracht niet verder uit te voeren en terug te geven. Met de gesprekken die volgens betrokkene met [X] zijn gevoerd door [A] en/of [C] over (de weigering tot het ophelderen van) de onduidelijkheden in de beide balansposten is niet voldaan aan de hiervoor uiteengezette, op betrokkene rustende verplichtingen. Door dit nalaten heeft betrokkene tuchtrechtelijk laakbaar en in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid gehandeld.

4.11     De beide klachtonderdelen dienen dan ook in zoverre gegrond te worden verklaard.

4.12     Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer laat daarbij wegen dat betrokkene geen enkel inzicht heeft getoond in de op hem op grond van zijn samenstellingsopdracht rustende verantwoordelijkheden en dat hij heeft gemeend de communicatie over de wijze van uitvoering van de door hem aanvaarde opdracht geheel over te kunnen en mogen laten aan [A] en [C]. Daardoor zijn klaagsters feitelijk in het ongewisse gelaten over  het niet uitvoeren van de samenstellingsopdracht terwijl zij in verband met hun publicatieplicht bij de samenstelling van de jaarrekeningen een door betrokkene niet te veronachtzamen belang hadden. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak alles afwegende de maatregel van berisping passend en geboden.

4.13     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klachtonderdelen gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagsters vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en  J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.