ECLI:NL:TACAKN:2018:26 Accountantskamer Zwolle 17/1599 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:26
Datum uitspraak: 30-04-2018
Datum publicatie: 30-04-2018
Zaaknummer(s): 17/1599 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene heeft, nadat een werkneemster van zijn cliënte hem had gemeld dat zij bij het indienen van haar aangifte inkomstenbelasting had ontdekt dat er ten onrechte loonheffingskorting was toegepast, bij de belastingdienst een correctie aangifte loonheffing ingediend. Hij heeft ook een gecorrigeerde jaaropgave vervaardigd en die als bijlage bij een brief aan de belastingdienst doen toekomen met het verzoek daarmee rekening te houden bij het beoordelen van de aangifte. Afzender van de brief is volgens de aanhef van de brief de werkneemster. De brief bevat ook een verzoek om uitstel van betaling van een eventueel opgelegde aanslag. Betrokkene heeft een en ander telefonisch uitgelegd aan de werkneemster. Het zonder volmacht sturen van deze brief en het niet ter kennisneming sturen van een afschrift van de brief aan de werkneemster is in strijd met de eisen die voortvloeien uit het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Innemen standpunt over verschuldigdheid kosten advocaat werkneemster is niet in de strijd met de maatstaf die voor de beoordeling daarvan geldt. Waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/1599 Wtra AK van 30 april 2018 van

X ,

kantoorhoudende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. E.A.M. van Lierop.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 28 juli 2017 ingekomen klaagschrift van 24 juli 2017 met bijlagen;

-        het op 13 oktober 2017 ingekomen verweerschrift van 16 oktober 2017, met bijlagen;

-        de op 7 december 2017 ontvangen brief van klager van 6 december 2017.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 december 2017 waar zijn verschenen: klager vergezeld door [A] en betrokkene, bijgestaan door mr. E.A.M. van Lierop, advocaat te Waalre.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht en doen toelichten (betrokkene aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd), alsmede geantwoord en/of doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is verbonden aan [accountantskantoor1] en heeft begin 2013 de werkzaamheden van klager(s administratiekantoor) voor [VOF1] (hierna: [VOF1] of werkgever) te [plaats3] overgenomen. Klager heeft onder meer de loonadministratie van werkgever verzorgd.

2.2       Een van de werknemers van [VOF1], [A] (hierna: [A]), heeft eind maart 2014 bij het invullen van haar aangifte inkomstenbelasting 2013 ontdekt dat op haar loon ten onrechte loonheffingskorting was toegepast. Aan betrokkene is dit door [B], zoon van [A], medegedeeld en hem is verzocht haar jaaropgave te corrigeren.

2.3       Betrokkene heeft vervolgens in overleg met zijn cliënt [VOF1] in juni 2014 een correctie loonheffing 2013 ingediend bij de belastingdienst. Voorts heeft hij bij brief van 24 juni 2014, met als bijlagen de onjuiste en de gecorrigeerde jaaropgave 2013 van [A], aan de Belastingdienst [provincie] bericht:

“(..).

Afz: [A] (...).

(...).

Bij het berekenen van het loon 2013 bij werkgever [VOF1] te [plaats1] (…) is geen rekening gehouden met het feit dat betreffende werknemer géén recht had op loonheffingskorting.

Inmiddels is namens werkgever een correctie loonheffing 2013 ingediend waarbij dit  gecorrigeerd is en waarbij werkgever nog een nabetaling loonheffing moet doen. Dit leidt tot een ander (=hoger) bruto inkomen van werknemer en tot een ander bedrag aan ingehouden loonheffing. Ik voeg de nieuwe (correcte) jaaropgave bij en verzoek ik u met deze nieuwe jaaropgave rekening te houden in de aangifte inkomstenbelasting 2013 van werknemer, met andere woorden verzoek ik u deze te corrigeren met inachtneming van de nieuwe bedragen, zoals vermeld in de jaaropgave.

Aangezien wij geen zicht hebben op (reeds ingediende) privé aangifte van belastingplichtige verzoek ik u namens deze om uitstel van betaling van een eventueel opgelegde aanslag totdat u de aangifte IB heeft gecorrigeerd.(…)”.

2.4       Bij brief van 30 juni 2014 heeft [B] het volgende aan betrokkene geschreven:

“Bij deze neem ik het op voor mijn moeder die afgelopen vrijdag de laatste keer telefonisch contact met u heeft gehad. Reden:

Mijn moeder heeft tot 2 keer toe gevraagd om een gecorrigeerde jaaropgave 2013 van [VOF1] (...). Beide keren is mijn moeder onheus te woord gestaan. (…)

U heeft tot 11 juli 2014 de tijd om hiervoor te zorgen. Mocht deze gecorrigeerde jaaropgave 2013 er dan niet zijn, geef ik deze zaak uit handen. (...).

P.s.

Ik maak U erop attent dat alle gemaakte kosten en bijkomende kosten voor Uw rekening zullen komen.”

2.5       Bij brief van 29 juli 2014 heeft mr. [C], advocaat van [A], betrokkene een brief geschreven. Daarin staat:

“(...) Cliënte ontvangt naast haar dienstverband een uitkering in verband met haar overleden partner doch door u is jegens de fiscus aangegeven dat cliënte recht heeft op arbeidskorting. Dat is niet het geval. Door de foutieve jaaropgave is cliënte thans geconfronteerd met een naheffing van circa € 2600,- (…). Cliënte heeft u herhaaldelijk hierop aangesproken en op 30 juni jl. heeft de zoon van cliënte u een brief gestuurd met het verzoek dit alsnog te wijzigen. Hierop is echter in het geheel niet meer gereageerd.

(…). Cliënte heeft inmiddels al extra kosten moeten maken zoals de kosten van ondergetekende.

Ik verzoek u en voor zover nodig sommeer ik u om mij binnen een week - uitsluitend schriftelijk- te berichten dat u de jaaropgave over 2013 alsnog zult wijzigen zodat deze in het licht van vorenstaande correct is,  bij gebreke waarvan ik u reeds nu vooralsnog aansprakelijk stel (…)”.

2.6       Betrokkene heeft op deze brief gereageerd in een e-mailbericht van 31 juli 2014 waarin hij meedeelt dat hij anders dan mr. [C] stelt, wel aan de kwestie heeft gewerkt, ten bewijze waarvan hij zijn hiervoor vermelde brief van 24 juni 2014 aan de belastingdienst en de onjuiste en de gecorrigeerde jaaropgave 2013 van [A] heeft bijgevoegd.

2.7       Bij brief van 12 augustus 2014 heeft [B] betrokkene laten weten dat de correcte jaaropgave 2013 van [A] op 8 augustus 2014 via mr. [C] was ontvangen en dat deze direct is verwerkt in haar aangifte inkomstenbelasting 2013. Tevens heeft hij betrokkene verzocht de door mr. [C] en derden in rekening gebrachte kosten ten bedrage van € 400 aan [A] te vergoeden.

2.8       Bij brief van 4 september 2014 heeft betrokkene aan [B], in reactie op deze brief, het volgende geschreven:

“Loonberekeningen bij onze cliënt, de werkgever van uw moeder, heeft geleid dat ten gevolge van het toepassen van de loonheffingskorting bij uw moeder, zij op basis van een nettoloon (...) een te laag brutoloon heeft genoten.

Na signalering uwerzijds zagen wij het als onze plicht om dit te corrigeren. Hiervoor moest echter de loonbelastingaangiften (van verleden jaar) van de werkgever bij de belastingdienst gewijzigd worden. Tevens hebben wij met de fiscus contact gehad of deze correctie ook wel daadwerkelijk zou leiden tot een correctie in de aangifte van de betrokkenen. Deze communicatie heeft langer geduurd dan wij hadden verwacht. Toen uw moeder belde hebben wij haar de gang van zaken proberen uit te leggen en duidelijk gemaakt dat zij niets hoefde te ondernemen omdat wij met de belastingdienst deze correctie zouden doorvoeren. Naar mijn mening begreep uw moeder mij niet, ondanks het feit dat ik enkele malen mijn boodschap heb herhaald (...).

Het feit dat u juridisch advies heeft genomen was in mijn optiek niet nodig en heeft u volledig op uw eigen verantwoording gedaan.(...).

Tot slot wijzen wij er nogmaals op dat werkgever bij ons weten nog steeds geen formulier in bezit heeft waarmee uw moeder kenbaar maakt dat de loonheffingskorting niet moet worden toegepast. Dit is ook in de correspondentie naar uw advocaat kenbaar gemaakt.”

2.9       Bij brief van 8 september 2014 heeft [B] betrokkene gevraagd waarom hij geen afschrift van de brief van 24 juni 2014 aan de belastingdienst aan [A] had gestuurd en wijst hij hem op zijn brief van 30 juni 2014 waarin hij om toezending van een correcte jaaropgave 2013 heeft verzocht. 

2.10     Bij brief van 15 januari 2015 heeft mr. [C] betrokkene erop gewezen dat de noodzaak van juridische bijstand aan [A] was komen te vervallen indien betrokkene haar eerder in kennis had gesteld van zijn brief van 24 juni 2014 aan de belastingdienst.

2.11     Op een door mr. [C] namens [A] ingediend klaagschrift van 5 januari 2015 heeft de klachtencommissie van de Nba op 11 mei 2016 onder meer beslist dat het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid met zich bracht dat betrokkene een afschrift van zijn brief van 24 juni 2014 aan de belastingdienst aan [A] had moeten verstrekken.

2.12     Bij brief van 21 juni 2016 heeft mr. [C] betrokkene gesommeerd een bedrag van € 2.753,07 te betalen zijnde de kosten van de klachtenprocedure bij de Nba.

2.13     Per e-mail van 24 juni 2016 heeft een medewerkster van het kantoor van betrokkene (vanwege vakantie van betrokkene) aan mr. [C] laten weten dat betrokkene na een bespreking met zijn advocaat (op dinsdag 28 juni 2016) zo spoedig mogelijk contact met mr. [C] zal opnemen.

2.14     Bij brief van 23 december 2016 heeft mr. [C] betrokkene nogmaals verzocht om een reactie op zijn brief van 21 juni 2016. Dat verzoek is herhaald bij brief van 26 januari 2017.

2.15     Op 10 februari 2017 is namens betrokkene een voorstel voor een regeling in der minne aan mr. [C] gedaan. Dit voorstel was voor [A] onaanvaardbaar.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en het verhandelde ter zitting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft geen gehoor gegeven aan verzoeken van en namens [A] om een fout in haar loonverwerking - door het ten onrechte toepassen van loonheffingskorting in 2013 - te herstellen althans heeft daarover onvoldoende gecommuniceerd met [A];
  2. betrokkene heeft door [A] gemaakte (advocaat)kosten niet vergoed;
  3. betrokkene heeft na de gegrondverklaring van de klacht door de klachtencommissie

    van de Nba niet of niet adequaat gereageerd op correspondentie van en namens [A].

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Klager heeft ter onderbouwing van zijn verwijt in klachtonderdeel a. samengevat inhoudende dat betrokkene [A] onvoldoende heeft geïnformeerd over de wijze waarop hij zijn fout in de loonverwerking van [A] zou herstellen, aangevoerd dat betrokkene pas bij brief van 31 juli 2014 aan mr. [C] heeft laten weten dat hij de belastingdienst al bij schrijven van 24 juni 2014 had verzocht de jaaropgave 2013 te corrigeren.

4.5       Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij na de constatering van de fout tot herstel is overgegaan. Begin juni 2014 heeft hij de gecorrigeerde aangifte loonheffing aan zijn opdrachtgever [VOF1] en de belastingdienst gezonden en op 24 juni 2014 heeft hij na onderzoek en overleg met de belastingdienst dat enige tijd heeft gevergd, de belastingdienst schriftelijk verzocht bij de verwerking van de aangifte inkomstenbelasting rekening te houden met de gewijzigde jaaropgaaf en om aan [A] uitstel van betaling van een eventueel opgelegde aanslag te verlenen. Op 27 juni 2014 heeft hij toen [A] hem belde, haar telefonisch hiervan op de hoogte gesteld, aldus betrokkene.

4.6       Vast staat dat betrokkene naar aanleiding van het verzoek van de zoon van [A] om een correcte jaaropgave te verstrekken aan zijn moeder, is overgegaan tot het namens [VOF1] indienen van een correctie op de aangifte loonheffing. Betrokkene heeft daarnaast een gecorrigeerde jaaropgave vervaardigd en deze namens [A] aan de belastingdienst doen toekomen. De Accountantskamer laat in het midden of betrokkene daartoe verplicht was, maar nu hij zich kennelijk de belangen van [A] heeft aangetrokken, diende hij haar daarvan wel expliciet in kennis te stellen. Dat heeft hij niet spontaan gedaan, doch eerst naar aanleiding van een brief van de advocaat van [A]. Weliswaar heeft hij naar eigen zeggen al voordien telefonisch een en ander aan [A] uitgelegd, maar nu uit zijn brief van 4 september 2014 aan haar zoon blijkt dat hij de indruk had dat [A] zijn uitleg niet had begrepen, heeft hij daarmee niet kunnen volstaan. Voorts heeft betrokkene namens [A] een brief aan de belastingdienst geschreven en namens haar verzocht om uitstel van betaling. Het spreekt voor zich dat hij daartoe niet had mogen overgaan zonder uitdrukkelijke volmacht van [A]. Voorts had betrokkene in elk geval en uiteraard spontaan een afschrift van de brief van 24 juni 2014 aan de belastingdienst ter kennisneming aan [A] moeten sturen. De handelwijze van betrokkene is in strijd met de eisen die voortvloeien uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA. Klachtonderdeel a. is gelet op het vorenstaande gegrond.

4.7       Klachtonderdeel b. is ongegrond om het navolgende. Betrokkene stelt in reactie op dit klachtonderdeel dat hij [A] op 27 juni 2014 telefonisch heeft meegedeeld dat hij de belastingdienst kort daarvoor in kennis had gesteld van de gecorrigeerde jaaropgave. Daarom was het inschakelen van een advocaat door [A] zinloos, aldus betrokkene. De Accountantskamer begrijpt dat [A] daarover een andere mening is toegedaan. Het is vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Reede hierom faalt dit klachtonderdeel.

4.8       Ter onderbouwing van klachtonderdeel c. heeft klager naar voren gebracht dat [A] na de uitspraak van de klachtencommissie van de Nba niets van betrokkene heeft gehoord en dat op de brieven van mr. [C] van 21 juni 2016, 23 december 2016 en 26 januari 2017 niet of niet adequaat werd gereageerd. Zo met dit onderdeel bedoeld is betrokkene te verwijten dat hij niet bereid is geweest tot vergoeding van door [A] gemaakte kosten geldt hetgeen hiervoor is overwogen aangaande klachtonderdeel b. en is het verwijt ongegrond.

Voor zover klager zich op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene niet op de brieven van mr. [C] heeft gereageerd heeft te gelden dat betrokkene heeft ontkend dat hij de brief van 23 december 2016 heeft ontvangen en dat hij, zoals hij onbetwist naar voren heeft gebracht, na ontvangst van de brief van mr. [C] van 26 januari 2017 met daarin het verzoek ‘met een passend tegenvoorstel’ te komen, mr. [D] op 10 februari 2017 een tegenvoorstel heeft laten doen. In zoverre mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag.

Daarentegen staat wel vast dat betrokkene niet, zoals in een e-mailbericht van een medewerkster van zijn kantoor namens hem aan mr. [C] was toegezegd, heeft gereageerd op diens brief van 21 juni 2016. Ook al was de oorzaak daarvan gelegen in de opstelling van de aansprakelijkheidsverzekeraar van betrokkene, zoals hij heeft aangevoerd, dan valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat daarin een beletsel was gelegen voor een reactie op de brief van mr. [C]. Door dat achterwege te laten heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer niet voldoende zorgvuldig gehandeld en daaruit volgt dat dit klachtonderdeel in zoverre gegrond is.

4.9       Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Het tuchtrechtelijk laakbaar handelen van betrokkene acht de Accountantskamer van voldoende gewicht voor het opleggen van de maatregel van waarschuwing.

4.10      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart klachtonderdeel b. ongegrond;

·       verklaart klachtonderdelen a. en c. gegrond op de wijze zoals hiervoor vermeld en klachtonderdeel c. voor het overige ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van  waarschuwing ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J. Frieling (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA  en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 april 2018.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.