ECLI:NL:TACAKN:2017:68 Accountantskamer Zwolle 17/768 en 17/769 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2017:68
Datum uitspraak: 20-10-2017
Datum publicatie: 20-10-2017
Zaaknummer(s): 17/768 en 17/769 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Ter zitting is gebleken van de betrokkenheid van een van de accountants tegen wie een klacht is gericht bij de totstandkoming van de aangiften IB 2014 van klager. Na de indiening (en voor de afwikkeling ) van die aangiften is door de belastingdienst aan het accountantskantoor meegedeeld dat was afgeweken van de al eerder ingediende aangiften IB 2013. Dat had aanleiding moeten zijn om de aangiften IB 2014 te vergelijken met de gecorrigeerde aangiften IB 2013. Dat is evenwel achterwege gebleven waardoor de onjuiste aangiften IB 2014 zijn gehandhaafd. Tekortkoming is tuchtrechtelijk verwijtbaar ook al rust op klager een eigen verantwoordelijkheid voor opgeven inkomstenbronnen. Waarschuwing

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/768 en 17/769 Wtra AK van 20 oktober 2017 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y1 ,

accountant-administratieconsulent,

en

Y2 ,

registeraccountant,

beiden kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E N ,

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 30 maart 2017 ingekomen klaagschrift van die datum tegen [Y1] met bijlagen;

-        het op 4 april 2017 ingekomen klaagschrift van 3 april 2017 tegen [Y2];

-        het op 28 juni 2017 ingekomen verweerschrift van 27 juni 2017 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 28 augustus 2017 waar zijn verschenen: klager in persoon en betrokkenen (hierna ook: [Y1] respectievelijk [Y2]) eveneens in persoon, bijgestaan door mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre.

1.3       Klager en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht en doen toelichten, alsmede geantwoord en/of doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkenen zijn als openbaar accountant verbonden aan [A] Accountants B.V. te [plaats2] (hierna: [A]). [Y1] is adviseur/relatiebeheerder MKB. [Y2] is lid van het dagelijks bestuur/vestigingsdirecteur.

2.2       [A] heeft sinds 13 jaar onder meer de aangiften IB voor klager en diens partner [B] (hierna: [B]) verzorgd.

2.3       Per e-mail van 9 juli 2015 heeft [Y1] naar aanleiding van het opstellen van de aangiften inkomstenbelasting 2014, een aantal gegevens opgevraagd bij klager en per e-mail van 17 juli 2015 heeft hij klager de conceptaangiften IB 2014 van hem en [B] toegezonden.

2.4       [Y1] heeft klager bij brief van 27 juli 2015 het aangifterapport 2014, bestaande uit een berekening van de verschuldigde belastingen en premies en een toelichting op zijn aangifte gezonden samen met een machtiging inhoudende dat hij mr. [C] dan wel een andere medewerker van [A] Belastingadviseurs B.V machtigt om namens hem de op zijn naam in te dienen aangifte IB 2014 elektronisch te ondertekenen en aan de belastingdienst te verzenden.

2.5       Op 20 augustus 2015 heeft klager de hiervoor bedoelde machtiging  ondertekend. Daarin verklaart hij ook kennis te hebben genomen van de opgestelde aangifte en geconstateerd te hebben dat de inhoud in overeenstemming is met de gegevens die aan [A] zonder voorbehoud zijn aangeleverd en akkoord te gaan met de inhoud van deze aangifte.

2.6       In een e-mailbericht van 11 november 2016 aan klager heeft [Y1] het volgende geschreven:

“Op 17 oktober jl. hebben wij een brief van de Belastingdienst ontvangen, met het voornemen om af te wijken van de ingediende aangifte inkomstenbelasting 2014, zie bijlage. De oorzaak hiervan is dat wij enkele jaargaven over 2014 niet hebben ontvangen en derhalve zijn deze niet in de aangiften opgenomen.

Het gaat om een toevoeging van inkomsten die niet bij ons bekend waren. Voor jouw betreft het inkomsten van de Maatschap Huisartsenpraktijk [D] ad € 4.366 en van [E] B.V ad € 25.680 en voor [voornaam1] betreft het inkomsten uit vroegere arbeid ad € 43.116.

Deze correcties hebben gevolgen voor de door uw betaalde/terug te ontvangen belasting. Wanneer bovenstaande voorgenomen afwijking in de aangifte 2014 wordt verwerkt dan resulteert dit in een teruggaaf ad € 1.714,- bij meneer [X] en voor mevrouw [B] resulteert dit in een verschuldigde belasting ad € 4.513,-.

Daarnaast is gebleken dat jullie ten onrechte zorgtoeslag hebben ontvangen, dit betreft een bedrag van€ 1.665,- en zal ook moeten worden terugbetaald.

In de bijlagen ontvang je de aangiften, met daarin de verwerkt de ontbrekende jaaropgaven. Ik vertrouw je hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. ” .

2.7       Per e-mail van 15 november 2016 aan [Y1] heeft klager een aan de klachtencommissie van [A] gerichte klacht ingediend. Daarin staat onder meer:

“Geachte klachtencommissie,

In overleg met dhr. [Y1] op maandag 14 november besluit ik deze klacht in te dienen. Het betreft een relatie met uw kantoor vanaf 2000. Ik ga er vanuit dat uw commissie een interne commissie is.

Op vrijdag 11 november ontving ik onderstaande mail. Ik was stomverbaasd. (...) Waarom mijn verbazing: het blijkt dat er geen aangifte is gedaan van ons inkomen ter grootte van € 73.126.00. Vervolgens is er een lopende zorgtoeslag, waarvan ons niet bekend is dat die ooit is aangevraagd. Wij komen hier niet voor in aanmerking zult u begrijpen. In overleg met dhr. [Y1] geeft hij aan dat wij de gegevens hadden moeten aanleveren. Alle jaren dat hij aangifte voor ons doet kreeg ik van hem een mail met het verzoek om ontbrekende informatie aan te leveren. Dit werd dan keurig gedaan. Dat is toen niet gebeurd. Waarom niet? Het kan niet zo zijn dat wij een kantoor als de uwe inschakelen om ons bij te staan in de aangifte en dat er volstaan kan worden met de opmerking: " u hebt het niet aangeleverd".

Ik ben van mening dat u mede verantwoordelijk bent voor het juist invullen van de gegevens en ons informeert over wat er ontbreekt, zoals altijd gedaan is.

Wie de aangifte heeft gedaan bij u weet ik niet, maar ik begreep van dhr. [Y1] dat er ook nog controle is. Dat ook binnen de controle dit niet wordt opgemerkt vind ik onbegrijpelijk. Een inkomensval bij ons van deze omvang kan toch niet onopgemerkt blijven.

Wat betreft de zorgtoeslag verwacht ik dat er met mij overlegd wordt hoe kom je aan een zorgtoeslag?

Ik vraag u als commissie naar deze zaak te kijken het te beoordelen en indien het binnen uw mogelijkheden ligt een passende oplossing c.q. voorstel te doen hoe dit op te lossen.

Ik wacht uw uitspraak in vertrouwen af.”

2.8       Per e-mail van 3 januari 2017 heeft klager [Y1] gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de behandeling van zijn klacht omdat hij geen ontvangstbevestiging had ontvangen en ook nog niets van de (klachten)commissie had gehoord. Op 11 januari 2017 legt hij het volgende per e-mail aan [Y1] voor:

“Ik heb na ons telefoontje vanmiddag nog eens even mijn bezwaar opgezocht en jullie klachtenregeling op jullie site gelezen. Ik was wat gaan twijfelen wanneer ik de klacht naar je had gestuurd. Mijn mail met de klacht zoals verwoord in bijlage heb ik op 15 november naar je toe gestuurd. Ik begrijp werkelijk niet waarom ik nu bijna 2 maand later nog niets heb gehoord. Dit is toch niet omdat jij een week vakantie hebt gehad en iemand anders er nu niet is, zoals je vanmiddag telefonisch zei. Je zou hem digitaal doorsturen zoals afgesproken 15 november.

Ik merk vooral dat het mij raakt omdat ik de zorgtoeslag van 2015 ook nog moet betalen. Dat ik nooit geweten dat er zorgtoeslag was aangevraagd en dus ook niet waarom die was ingediend. Dat heb ik vanmiddag begrepen. De fout roept daardoor bij mij nog meer verontwaardiging op omdat er ook nog een controle bij jullie heeft plaatsgevonden.

Bij ons zorgtoeslag aanvragen is voor mij na controle echt onbegrijpelijk.

Is de email 15 november door je naar de klachtencommissie gestuurd? Naar welk emailadres is die gestuurd? Ik hoor het graag ”.

2.9       In reactie op een ontvangen factuur per e-mail van 27 januari 2017 van de afdeling debiteurenbeheer van [A] antwoordt klager per ommegaande:

“Vanaf 15 november ben ik bezig geweest om klacht in te dienen over verrichtte werkzaamheden in 2014.

Deze klacht per mail ingediend bij. [Y1] met toezegging dat hij deze zou toesturen naar Klachtencommissie. In januari was dit nog niet gebeurd. 5 januari de klacht persoonlijk afgegeven in [plaats3] en ook daar nog niets van gehoord.

Geen ontvangstbevestiging, geen terugkoppeling hoe en wanneer de klacht behandeld gaat worden. De betaling zal ik dus opschorten totdat er eerst een fatsoenlijke afhandeling van de klacht is. In afwachting van uitspraak klachtencommissie dus geen betaling. (...)”.

2.10     Klager heeft daarna een aangetekende brief naar de directie gezonden. Na ontvangst van die brief met dagtekening 1 februari 2017 heeft [Y2] klager per e-mail van 3 februari 2017 als volgt geantwoord:

“Naar aanleiding van uw klacht heb ik kennis genomen van de mailwisseling tussen u en de heer [Y1]. Namens het DB kan ik u meedelen, dat ik een en ander ten zeerste betreur.

Uw dossier en de door u aangegeven casus heb ik beoordeeld. Helaas kan ik in tegenstelling tot hetgeen door u wordt vermoed, niet anders concluderen dan dat de juiste procedures zijn gevolgd. Volledigheidshalve merk ik hierbij op, dat bij het volgen van procedures geen onderscheid gemaakt tussen aard en omvang van de verschillende relaties.

Mij is gebleken, dat de aangifte in kwestie niet overeenkomstig de werkelijkheid is ingevoerd als gevolg van het ontbreken van een tweetal jaaropgaves. Echter, de volledigheid van jaaropgaves c.q. het inkomen is bij het opstellen van een aangifte voor ons moeilijk vast te stellen.

In tegenstelling tot eerdere jaren hebt u een concept van de aangifte ontvangen. Helaas is de onvolkomenheid u in het concept ook niet opgevallen. Al met al een zeer vervelende samenloop van omstandigheden. Ik hoop, dat we ondanks deze vervelende gang van zaken onze jarenlange relatie op dezelfde plezierige wijze kunnen voortzetten. Mag ik u in deze een handreiking doen door u in overweging te geven om u een andere contactpersoon toe te wijzen. (…)”

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. de aangiften IB van klager en [B] over 2014 zijn door [Y1] onjuist ingediend;
  2. de door klager bij [A] ingediende klacht is door [Y2] niet bevredigend afgehandeld.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.4       Voor zijn verwijt aangaande het door [Y1] onjuist indienen van de aangiften IB 2014 heeft klager aangedragen dat gebleken is dat er bij die aangiften een bedrag van in totaal € 73.000,- niet is opgegeven en dat er ten onrechte zorgtoeslag is aangevraagd voor 2014 en 2015.

4.5       [Y1] heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat niet ter discussie staat dat de aangiften IB 2014 onjuist waren maar hij daarvoor niet verantwoordelijk is omdat de aangiften zijn opgesteld door een assistent-accountant en daarna zijn ingediend door een onder eigen tuchtrecht vallende belastingjurist die de aangiften ook heeft “gereviewd”. Als [Y1] daarvoor wel verantwoordelijk zou zijn dan geldt, zo heeft hij betoogd, dat hij niet bekend was met de inkomsten die in de aangiften ontbraken en hij daarmee niet bekend kon zijn omdat er geen sprake was van terugkerende inkomsten die in voorgaande jaren wel waren opgenomen en klager deze (nieuwe) inkomsten nooit heeft opgegeven. Ook heeft klager niet gereageerd op de conceptaangiften waarin de inkomsten die waren aangegeven, waren vermeld.

4.6       Ter zitting heeft [Y1] uiteengezet dat hij degene binnen [A] was die de contacten met klager onderhield, dat de assistent-accountant die de aangiften IB 2014 van klager en [B] voorbereidde, werkte onder zijn verantwoordelijkheid, dat hij gegevens ten behoeve van de aangifte heeft verzameld, de conceptaangiften heeft toegezonden en de aanbieding van het aangifterapport IB 2014 heeft behandeld. Deze omstandigheden duiden er naar het oordeel van de Accountantskamer op dat [Y1], ook al heeft tevens een review plaatsgevonden door een belastingjurist, vaktechnische betrokkenheid heeft gehad bij de totstandkoming van de aangiften IB 2014. Hierom draagt hij daarvoor ook tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid.

4.7       [Y1] heeft naar voren gebracht dat klager niet alle gegevens heeft verstrekt noch heeft gereageerd op de conceptaangiften en dat hij de door klager gestelde inkomensval in 2014 ten opzichte van 2013 niet heeft geconstateerd. Ter zitting is evenwel gebleken dat de aangiften IB 2014 zijn ingediend op grondslag van de aangiften IB 2013 en dat de belastingdienst is afgeweken van de aangiften IB 2013 omdat er meer inkomsten waren. Onder deze omstandigheden bestond er aanleiding om, na kennisname van de correcties over 2013, de al ingediende maar nog niet afgewikkelde aangiften IB 2014 te vergelijken met de gecorrigeerde IB aangiften 2013 en om bij klager en [B] navraag te doen naar de juistheid van de aangiften IB 2014. Dat is evenwel achterwege gebleven met als gevolg handhaving van de onjuiste IB aangiften 2014. Deze tekortkoming acht de Accountantskamer, ook al rust op klager en [B] een eigen verantwoordelijkheid voor het opgeven van hun inkomstenbronnen, tuchtrechtelijk laakbaar. Klachtonderdeel a. is hierom gegrond.

4.8       Klachtonderdeel b. is ongegrond omdat geoordeeld moet worden dat [Y2], die heeft verklaard verantwoordelijk gehouden te kunnen worden voor de wijze waarop klachten bij [A] worden be- en afgehandeld, zodra hij intern op de hoogte was gesteld van de door klager bij [A] ingediende klacht, de behandeling daarvan adequaat ter hand genomen heeft. Weliswaar is de klacht minder voortvarend afgehandeld dan de daarvoor volgens [Y2] geldende gebruikelijke termijn van twee maanden, doch die vertraging acht de Accountantskamer beperkt en acceptabel en derhalve tuchtrechtelijk niet relevant.

4.9       Nu de klacht gericht tegen de handelwijze van [Y1] gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in dit geval de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4.10      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart  klachtonderdeel b. ongegrond;

·       verklaart klachtonderdeel a. gegrond;

·       legt ter zake aan [Y1] op de maatregel van waarschuwing ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, [Y1] het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2017.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.