ECLI:NL:TACAKN:2017:55 Accountantskamer Zwolle 15/1869 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2017:55
Datum uitspraak: 28-08-2017
Datum publicatie: 28-08-2017
Zaaknummer(s): 15/1869 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Betrokkene diende bij het samenstellen van de balans gelet op de door de entiteit gehanteerde grondslag voor de waardering van de onderhanden projecten onder ogen te zien of hij voor de waardering van de aan het einde van het verslagjaar lopende projecten voldoende en adequate informatie kreeg aangereikt. Daartoe behoorden per project naast de directe productiekosten, de overige rechtstreeks aan de vervaardiging toe te rekenen kosten, de opslag voor indirecte kosten en de bedragen van de tot aan de balansdatum gedeclareerde termijnen. De stukken van de registercontroller van de entiteit waarop betrokkene zich bij het samenstellen van de post onderhanden projecten heeft gebaseerd, bevatten niet de benodigde informatie, in het bijzonder niet over de vóór de balansdatum gedeclareerde termijnen. Na kennisneming van deze stukken had betrokkene moeten constateren dat de gegevens onvolledig waren en had hij toepassing moeten geven aan het bepaalde in paragraaf 13 van standaard 4410. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/1869 Wtra AK van 28 augustus 2017 van

1. X1 B.V. ,

2. X2 B.V. ,

3. X3 B.V. ,

4. X4 B.V.

5. X5 B.V. ,

alle gevestigd te [plaats1], en

6. X6 ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R S ,

raadsman: mr. J.O.A.M. van Berkel,

t e g e n

Y RAB RV ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.G. Kelder.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft in deze zaak na de behandeling ter zitting op 15 januari 2016, op 15 april 2016 een tussenbeslissing (hierna: de tussenbeslissing) gegeven, waarbij partijen ieder in de gelegenheid zijn gesteld stukken over te leggen. Daarna heeft de Accountantskamer kennisgenomen van deze tussen partijen gewisselde en aan hen bekende stukken, waaronder:

-        de op 13 juni 2016 ingekomen brief van de raadsman van klagers van 10 juni 2016 met bijlagen;

-        de op 14 juni 2016 ingekomen, door de raadsman van betrokkene op 13 juni 2016 ingezonden nadere producties met toelichting;

-        de op 14 juli 2016 ingekomen brief van de raadsman van klagers van 13 juli 2016;

-        de op 19 juli 2016 ingekomen, door de raadsman van betrokkene op 18 juli 2016 ingezonden “reactie op nadere producties met toelichting van klagers”.

1.2       De Accountantskamer heeft het onderzoek gesloten en beslist dat de zaak zonder nadere behandeling ter zitting wordt afgedaan.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de (aanvullende) gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast, waarbij voor de leesbaarheid van deze beslissing wordt overgenomen datgene wat de Accountantskamer reeds in de tussenbeslissing heeft vastgesteld.

2.1       Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan [A] accountants en adviseurs B.V. (hierna: [A]) te [plaats2]. Betrokkene heeft met ingang van het boekjaar 2006 de jaarrekeningen van klaagsters 1. tot en met 5. samengesteld. De activiteiten van deze klaagsters (hierna ook aan te duiden als de [X] groep) bestaan (in hoofdzaak) uit scheepsbouw. [X5] B.V. (hierna: [X5]) is op [datum] op eigen verzoek in staat van faillissement verklaard.

2.2       Aan [A] is in de loop van 2010 de opdracht verstrekt tot het uiterlijk eind 2010 juridisch/fiscaal inbrengen van een bedrijfshal in één van de klagende vennootschappen. Die inbreng is niet vóór 1 januari 2011 gerealiseerd. Daarna hebben klagers [A] op 12 juli 2012 (telefonisch) aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden en nog zullen leiden als gevolg van de niet tijdig gerealiseerde inbreng. Na onderhandelingen is tussen klagers en [A], vertegenwoordigd door betrokkene, in verband met deze kwestie een vaststellingsovereenkomst gesloten, die op 27 augustus 2012 is ondertekend. 

2.3       Betrokkene heeft op 12 september 2012 een samenstellingsverklaring afgegeven bij de jaarrekening over 2011 van [X5].

2.4       De grondslagen voor de waardering van voorraden en onderhanden werk zoals opgenomen in de jaarrekening van [X5] over 2011 luiden:

Voorraden

Voorraden grond- en hulpstoffen en handelsgoederen worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs of lagere netto-opbrengstwaarde. Deze lagere netto-opbrengstwaarde wordt bepaald door individuele beoordeling van de voorraden.

Onderhanden werk

De onderhanden projecten in opdracht van derden worden gewaardeerd tegen vervaardigingsprijs, vermeerderd met de aan het uitgevoerde werk toe te rekenen winst en verminderd met de op balansdatum reeds voorzienbare verliezen. De vervaardigingsprijs omvat de directe productiekosten en de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend, en een opslag voor indirecte kosten. De aan het uitgevoerde project toe te rekenen winst wordt bepaald op basis van de op balansdatum aan het project bestede kosten in verhouding tot de naar verwachting aan het project totaal te besteden kosten. Opbrengsten en kosten worden verantwoord in de winst-en-verliesrekening op basis van deze voortgang.

De op de onderhanden projecten betrekking hebbende gedeclareerde termijnen worden in mindering gebracht op de onderhanden projecten. Een eventueel hieruit voortvloeiend negatief saldo onderhanden projecten wordt gepresenteerd onder de kortlopende schulden”.

2.5       Bij brief van 6 september 2013 heeft klagers raadsman onder meer het volgende aan [A] geschreven:

“ (…)

Onverlet het vorenstaande is door een externe controller onderzoek verricht naar de werkzaamheden zijdens [A] aangaande de jaarrekening 2011 zijdens [X5] B.V., welke vennootschap is gefailleerd d.d. [datum], in samenhang bezien met de overige [X] vennootschappen behorende tot de [X] Groep. (…)

Vooruitlopende op een eventuele gezamenlijke bespreking dan wel civielrechtelijke procedure treft u bijgaand aan de onderzoeksbevindingen op schrift (*) waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd en waarbij ik aanteken dat er wederom sprake is van ernstige toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van [A] leidende tot het faillissement (…) als ook tot aanzienlijke schade en/of fiscaal nadelige gevolgen aan de zijde van cliënt en de diverse [X] vennootschappen (…)”.

2.6       De in de brief van 6 september 2013 bedoelde onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een “Memo bevindingen werkzaamheden [A]” (hierna: het memo) dat [B] RA als bijlage bij een e-mailbericht van 22 augustus 2013 aan klager en zijn raadsman heeft gezonden. Het memo heeft betrekking op de jaarrekening over 2011 van [X5].

2.7       In het memo is wat betreft de post voorraad opgenomen:  “De voorraad waarde is gebaseerd op een stelpost zonder deugdelijke onderbouwing. Gezien de beperkte cash is deze positie afgebouwd in 2011 waardoor de stelpost van euro 350.000 niet reëel is en te hoog is opgenomen. Aangezien er niet is geteld, is niet te bepalen hoe hoog deze positie is.”

2.8       In het memo wordt verder geconstateerd dat de werkelijk gehanteerde waarderingsgrondslagen voor het onderhanden werk afwijken van de grondslagen zoals opgenomen in de toelichting op de jaarrekening over 2011, en (geparafraseerd) geconcludeerd dat de volgens de jaarrekening over 2011 van [X5] te hanteren waarderingsgrondslagen onjuist zijn toegepast, waardoor een significante fout is ontstaan met betrekking tot de post onderhanden werk. Volgens het memo had de post onderhanden werk ultimo 2011 in plaats van op € 802.463 positief, op € 401.746 negatief moeten worden gesteld.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting en naar ook betrokkene heeft begrepen, de volgende verwijten:

a. betrokkene heeft bij het samenstellen van de jaarrekening over 2011 van [X5] een onjuiste waarderingsgrondslag gehanteerd voor de post ‘onderhanden werk’;

b. betrokkene heeft de waarde van de balanspost ‘voorraad’ in diezelfde jaarrekening te hoog gesteld;

c. betrokkene heeft de opdracht tot het uiterlijk eind 2010 juridisch/fiscaal inbrengen van een bedrijfshal in één van de klagende vennootschappen niet tijdig uitgevoerd.

3.2       Wat door/namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       In artikel 22, eerste lid, Wtra is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ieder (cursivering door de Accountantskamer) een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Voor de ontvankelijkheid van een klacht is op grondslag van artikel 23, eerste en tweede lid, Wtra van belang dat de indiener tijdig een verschuldigd griffierecht voldoet. De raadsman van klagers heeft de onderhavige klacht ook namens het in staat van faillissement verkerende [X5] ingediend. Ter zitting is gebleken dat de raadsman deze vennootschap niet kan binden voor zover het de betaling van griffierecht betreft.  Alleen daaruit volgt al dat [X5] niet-ontvankelijk is in haar klacht.

4.3       Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt voorts dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat een klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab (respectievelijk Wet AA) bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.4       Van de zijde van klagers is in klachtonderdeel c. gesteld dat [A] toerekenbaar tekort is geschoten in haar opdracht tot het tijdig realiseren van de inbreng van een bedrijfspand in een van de klagende vennootschappen. Dit klachtonderdeel is volgens betrokkene te laat ingediend, omdat klagers al eind 2010/begin 2011 wisten dat de inbreng van het bedrijfspand niet vóór 1 januari 2011 kon plaatsvinden en omdat klager [X6] betrokkene dan wel [A] voor geleden of nog te lijden schade door het niet tijdig inbrengen al op 12 juli 2012 (telefonisch) aansprakelijk heeft gesteld, waarna op 27 augustus 2012 over het geschil een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen klagers en [A]. De Accountantskamer stelt vast dat klagers de strijdigheid van het handelen waarover zij klagen dus in ieder geval hebben geconstateerd omstreeks 12 juli 2012 en op 27 augustus 2012. Tussen 12 juli 2012 respectievelijk 27 augustus 2012 en 31 augustus 2015, de dag waarop het klaagschrift in deze zaak is ingekomen bij de Accountantskamer, zijn meer dan drie jaren verstreken, zodat dit onderdeel van de klacht, gelet op het bepaalde in artikel 22 Wtra, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daaraan doet niet af dat klagers, naar zij ter zitting naar voren hebben gebracht, pas later (en wel bij de brief van hun raadsman van 6 september 2013) reden hebben gezien om wegens dwaling de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst in te roepen, omdat die actie los staat van het constateren van de in klachtonderdeel c. verweten handelwijze.

4.5       Het handelen en/of nalaten waarop de ontvankelijke onderdelen van de klacht betrekking hebben, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot   4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.6       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.7       Klagers hebben klachtonderdeel b. onderbouwd met een verwijzing naar de in rechtsoverweging 2.7 geciteerde passage uit het memo. Uit die passage blijkt niet duidelijk waarom de auteur van het memo van mening is dat de waarde van de post voorraden te hoog is gesteld. Het feit dat de voorraad niet geteld is, is op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de voorraad te hoog is gewaardeerd. Klagers hebben bij hun klaagschrift een veelvoud aan stukken overgelegd maar in hun (aanvullende) klaagschrift niet verwezen naar passages in die stukken waarin het verwijt wordt toegelicht of onderbouwd. Gegeven het gemotiveerde verweer van betrokkene en zijn toelichting ter zitting in reactie op dit klachtonderdeel hebben klagers naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook onvoldoende duidelijk gemaakt op grond waarvan tot een precieze aannemelijke grondslag voor dit aan betrokkene gemaakte verwijt kan worden geconcludeerd. Klachtonderdeel b. is hierom ongegrond.

4.8       Klagers hebben ook het in klachtonderdeel a. vervatte verwijt ten aanzien van de onjuiste waardering van het onderhanden werk onderbouwd met een verwijzing naar het memo.  Ter zitting hebben zij in aanvulling daarop naar voren gebracht dat betrokkene bij de projecten 593, 596 en 598 vooruit gefactureerde termijnen ten onrechte als omzet heeft verwerkt in plaats van ze (in overeenstemming met de grondslag voor de waardering van het onderhanden werk) in mindering te brengen op de onderhanden projecten op de balans. In principe worden alle projecten achteraf per fase van het project gefactureerd, maar grote onderdelen, zoals motoren en generatoren, worden al voor de inbouw in het schip aan de klant gefactureerd, zelfs voordat de inkoop en de bestelling hebben plaatsgevonden, omdat dit omvangrijke bedragen zijn die niet kunnen worden voorgefinancierd. Dit is altijd en ook in 2011 de werkwijze van [X5] geweest, omdat banken niet voorfinancierden. Betrokkene wist dat ook. De boot met projectnummer 597 is ten onrechte als onderhanden werk opgenomen, omdat het een inruilboot was die geen eigendom was van [X5]. Vergelijking van de commerciële calculatie van de boot met projectnummer 599 met de financiële administratie had laten zien dat er minder materialen op de projectkaart waren geboekt. Dat had gecorrigeerd moeten worden op het onderhanden werk. Bij de waardering van dit project (de Accountantskamer leidt uit het memo af dat hier is bedoeld: project 595) is ten onrechte rekening gehouden met een niet aan de klant verzonden factuur. Over deze boot loopt vanaf het overlijden van de klant in maart 2011 een gerechtelijke procedure, zodat betrokkene zich ook nog had moeten afvragen of er geen voorziening had moeten worden opgenomen. Tot slot hebben klagers aangevoerd dat bij een ‘cigarette’ kosten voor leegloop personeel ten onrechte zijn geactiveerd als onderhoudskosten.

4.9.      Betrokkene heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat voor een ‘jacht in aanbouw’ (onderhanden werk) steeds een commerciële calculatie werd opgesteld (op basis van aan de productie van een schip toe te rekenen kosten, verhoogd met een opslag voor indirecte kosten en winst) die werd gebruikt voor het bepalen van de post nog te factureren omzet. Daartoe werd de inkoop van [X4] B.V. (hierna: [X4]) bij [X5] verhoogd met een opslag van 10% om te komen tot de prijs voor de uiteindelijke afnemer. De opgave van de nog te factureren omzet voor alle projecten (productie D van betrokkene) is voor het jaar 2011 door de registercontroller van de [X] groep aan betrokkene verstrekt. Volgens deze opgave was er eind 2011 bij [X4] een nog te factureren omzet aanwezig van circa € 885.000. In de opgave stond duidelijk vermeld dat de facturatie voor alle projecten achteraf plaatsvond. Aan de hand van deze opgave is de post onderhanden werk bij [X5] door betrokkene berekend op circa € 802.000. Betrokkene mocht uitgaan van deze opgave, zo stelt hij, omdat zij voor hem niet onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend was. Deze werkwijze is volgens betrokkene ook in 2010 gevolgd, zo blijkt uit productie E, en vormde volgens hem een bestendige gedragslijn. Ter zitting heeft betrokkene daarnaast naar voren gebracht dat bij productie D. nog een onderliggend, niet overgelegd, stuk behoort, en dat hij zich bij de waardering van het onderhanden werk mede heeft laten leiden door een debiteurenkaart. Voorts heeft hij gesteld dat hij niet heeft kunnen constateren dat vooruit is gefactureerd, omdat hij daarover niet is geïnformeerd. Klagers hebben de facturen, waarvan de bedragen in mindering hadden moeten worden gebracht op het onderhanden werk op de balans niet in het geding gebracht, aldus betrokkene.

4.10     Bij de tussenbeslissing is aan klagers de gelegenheid geboden stukken over te leggen, zoals bijvoorbeeld facturen, waaruit blijkt dat er bij [X5] ook in 2011 vooruit gefactureerd werd, en om aannemelijk te maken dat betrokkene die stukken kende of behoorde te kennen en/of dat betrokkene over deze wijze van factureren is geïnformeerd. Aan betrokkene is bij die tussenbeslissing verzocht een afschrift over te leggen van het bij zijn productie D. horende onderliggende stuk en van de debiteurenkaart bedoeld in 4.9 hiervoor. Beide partijen hebben daarna stukken ingezonden en van een toelichting voorzien en tot slot schriftelijk op de stukken en elkaars standpunten gereageerd.   

4.11     Zoals al in de tussenbeslissing is overwogen is in paragraaf 11 van standaard 4410 van de destijds voor samenstelwerkzaamheden geldende Nadere voorschriften controle en overige standaarden (hierna: NV COS) bepaald dat een accountant een globaal beeld dient te verkrijgen van de bedrijfsactiviteiten inclusief de inrichting van de administratie van de entiteit. Voorts dient hij bekend te zijn met de gebruikelijke grondslagen van waardering en resultaatbepaling van de bedrijfstak waarin de entiteit werkzaam is. Dit geldt evenzeer voor de opzet en inhoud van een financieel overzicht dat in de gegeven omstandigheden passend is. In paragraaf 14 van standaard 4410 (oud) is (kort weergegeven) bepaald dat, indien de accountant constateert dat de door de leiding van de entiteit verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, de accountant dient te overwegen om de in paragraaf 13 genoemde werkzaamheden te verrichten en de leiding van de entiteit aanvullende informatie te vragen. Op grond van paragraaf 18 onder g. van diezelfde standaard moet in de samenstellingsverklaring zijn opgenomen een paragraaf waarin de aandacht wordt gevestigd op de toelichting op van materieel belang zijnde afwijkingen van de van toepassing zijnde grondslagen voor de financiële verslaggeving.

4.12     De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene bij het samenstellen van de balans van [X5] over 2011 de door [X5] gehanteerde grondslagen voor de waardering van de onderscheiden posten in de balans tot uitgangspunt diende te nemen. Uitgaande van de (in 2.4 geciteerde) beschrijving van de grondslag voor de waardering van de onderhanden projecten had betrokkene onder ogen moeten zien of hij van de registercontroller van de [X] groep voldoende en adequate gegevens kreeg aangereikt voor de waardering aan de hand van die grondslag van de ultimo 2011 lopende projecten. Daartoe behoorden per project naast de directe productiekosten, de overige rechtstreeks aan de vervaardiging toe te rekenen kosten, de opslag voor indirecte kosten en de bedragen van de tot aan de balansdatum “gedeclareerde termijnen”.

4.13     De Accountantskamer stelt vast dat de producties D., E. en F. waarop betrokkene zich naar zijn zeggen bij het samenstellen van de post onderhanden werk heeft gebaseerd, niet de hiervoor bedoelde, benodigde informatie bevatten. Productie E is alleen overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat de wijze van waardering in 2010 dezelfde was als in 2011 en biedt geen informatie in aanvulling op die van de beide andere producties. Productie D en productie F hebben beide betrekking op het jaar 2011. Uit productie D kan alleen worden afgeleid welke bedragen door [X4] en door [X5] per 31 december 2011 nog gefactureerd zouden worden en op welke bedragen de registercontroller elk onderhanden project had gewaardeerd. Daaruit blijkt niet welke bedragen al per die datum waren gedeclareerd/gefactureerd. Ook ontbreekt elke informatie over de berekening die aan de waardering van de onderhanden projecten ten grondslag ligt. Productie F, de projectkaart van project 599, geeft geen uitsluitsel over de bedragen die vóór 31 december 2011 door [X5] in rekening waren gebracht voor de vervaardiging van deze boot.  De na de tussenbeslissing als productie I overgelegde stukken (in hoofdzaak bestaande uit debiteurenkaarten) verschaffen evenmin uitsluitsel over de voor het einde van 2011 gedeclareerde termijnen en over de berekeningen van de waarde van de onderhanden projecten. Na kennisneming van de hiervoor besproken stukken had betrokkene moeten constateren dat de gegevens onvolledig waren en had hij, zoals is voorgeschreven in paragraaf 14 van standaard 4410, toepassing moeten geven aan het bepaalde in paragraaf 13 van die standaard. Door dit na te laten heeft betrokkene gehandeld in strijd met de eisen voortvloeiend uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in de VGC.

4.14     Gezien het vorenstaande moet klachtonderdeel a. in zoverre gegrond worden verklaard. De Accountantskamer kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in het midden laten wat er zij van de in het memo geconstateerde verschillen tussen de feitelijk aan de onderhanden projecten toegekende waarden en de bedragen die volgens het memo bij inachtneming van de grondslag voor de waardering van die projecten in aanmerking hadden moeten worden genomen.

4.15     Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze zaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer in aanmerking genomen dat het verzuim van betrokkene blijk geeft van tekortschietende kennis over de belangrijkste regels van de bij de samenstelling van jaarrekeningen in acht te nemen standaard en van onvoldoende inzicht in de inrichting van een administratie. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene nog niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.16      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht voor zover ingediend namens [X5] B.V. niet-ontvankelijk;
  • verklaart klachtonderdeel c. niet-ontvankelijk;

·       verklaart klachtonderdeel b. ongegrond;

·       verklaart klachtonderdeel a. gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1 onder i. van de Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en H. Geerlofs AA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2017.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.