ECLI:NL:TACAKN:2017:51 Accountantskamer Zwolle 16/2578 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2017:51
Datum uitspraak: 18-08-2017
Datum publicatie: 18-08-2017
Zaaknummer(s): 16/2578 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Accountant wiens kantoor de deponering van publicatiestukken verzorgt had moeten bewaken dat de cijfers in die publicatiestukken op juiste wijze zijn ontleend aan de opgemaakte en vastgestelde jaarrekening en de verschillen daartussen hadden hem niet mogen ontgaan. Dat geldt te meer als het gaat om het deponeren van cijfers die afwijken van de cijfers in een conceptjaarrekening die nog niet is vastgesteld. Strijd met deskundigheid en zorgvuldigheid.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/2578 Wtra AK van 18 augustus 2017 van

X1 B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

vertegenwoordigd door: X2 ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 7 november 2016 ingekomen klaagschrift van 4 november 2016 met bijlagen;

-        de op 11 november 2016 ingekomen brief van klaagster van 10 november 2016 met nadere bijlagen;

-        het op 5 december 2016 ingekomen verweerschrift van 4 december 2016.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 24 februari 2017 waar zijn verschenen: namens klaagster [X2], en betrokkene in persoon.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) alsmede geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is werkzaam voor [A] accountants en adviseurs in [plaats2] (hierna: [A]) en is sinds eind 2011 accountant van de vennootschap [Holding B.V.] (hierna: [Holding B.V.]) en haar dochtermaatschappijen waaronder [B.V.1] (hierna: [B.V.1]) en [B.V.2] (hierna: [B.V.2]). [B.V.1] was afnemer van producten van klaagster.

2.2       [Holding B.V.] stond garant voor de betaling van de leveringen van klaagster aan [B.V.1]. Op 10 januari 2012 heeft [Holding B.V.] ten behoeve daarvan een verruimde garantstelling afgegeven. Klaagster heeft toen de liquiditeit van [Holding B.V.] en [B.V.1] onder meer op basis van de gepubliceerde balansen getoetst en voor de garantstelling als voldoende  beoordeeld.

2.3       Ten behoeve van een UWV (ontslag) aanvraag heeft betrokkene bij brief van 29 november 2011 aan [Holding B.V.] drie rapportages gestuurd, en haar onder meer meegedeeld dat hij “hierbij” bevestigt dat de bijgevoegde, gewaarmerkte, cijfers “op juiste wijze” zijn ontleend aan de administraties van (onder andere) [Holding B.V.], [B.V.1] en [B.V.2], te weten  een ‘geconsolideerde rapportage oktober 2011 van [Holding B.V.]’ een ‘rapportage oktober 2011 van [B.V.1]’ en een ‘rapportage oktober 2011 van [B.V.2]’. Deze rapportages bevatten onder meer de balansen per 31 december 2008, 31 december 2009 en 31 december 2010 van deze drie vennootschappen alsmede de winst- en verliesrekeningen over de jaren 2008, 2009 en 2010 en de balansen en de winst- en verliesrekeningen over de periode van januari tot en met oktober 2011.  

2.4       Op 23 december 2011 heeft betrokkene aan de directie van [B.V.1] met betrekking tot de vennootschap verslag uitgebracht over het boekjaar 2010 en een samenstellingsverklaring bij de jaarrekening over dat jaar afgegeven.

2.5       Per e-mail van [datum1] heeft een assistent-accountant van [A] aan de Kamer van Koophandel tien publicatierapporten, waaronder de publicatierapporten  2010 van [B.V.1] en [Holding B.V.], gestuurd ter deponering in het Handelsregister.

2.6       Op [datum2] zijn [Holding B.V.] en vijf dochtervennootschappen waaronder [B.V.1], failliet verklaard. Bij klaagster zijn daardoor facturen onbetaald gebleven voor een bedrag van € 133.389,59.

2.7       Per e-mail van 14 mei 2012 heeft betrokkene aan de curator in deze faillissementen (de curator) de voorlopige jaarrekening 2010 van [Holding B.V.] toegezonden en hem bericht dat het een weergave is van hetgeen in de administratie was vastgelegd en dat hij daarbij (nog) geen samenstellingsverklaring heeft afgegeven.

2.8       Klaagster heeft een civiele procedure aangespannen tegen de indirecte bestuurder van [Holding B.V.] en in dat kader gesteld dat het afgeven namens [Holding B.V.] van de verruimde garantstelling bedoeld in 2.2 onrechtmatig is.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klaagster gegeven toelichting, het verwijt dat onder verantwoordelijkheid van betrokkene over het boekjaar 2010 publicatieverslagen van [Holding B.V.] en [B.V.1] zijn gedeponeerd, waarin onjuiste cijfers zijn opgenomen.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA), en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Betrokkene heeft erkend dat beide aan de orde zijnde publicatiestukken onder zijn verantwoordelijkheid zijn opgesteld en gedeponeerd. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar klacht (onder meer) gewezen op de balansen over 2010 die zijn opgenomen in de rapportages bedoeld in 2.3, op de jaarrekening van 2010 over [B.V.1], bedoeld in 2.4, en op de jaarrekening van [Holding B.V.], bedoeld in 2.7. Al die stukken laten cijfers zien die in vele opzichten afwijken van de cijfers opgenomen in de publicatiestukken van [Holding B.V.] en [B.V.1] over 2010, zo heeft klaagster aangevoerd. Gezien die afwijkingen geven de publicatiestukken een misleidend beeld van de liquiditeitsposities van [Holding B.V.] en [B.V.1], aldus klaagster. Waren de juiste cijfers door betrokkene gedeponeerd, dan had er mogelijk geen verruimde garantstelling afgegeven kunnen worden. Betrokkene heeft erkend dat er verschillen zijn tussen de cijfers in de publicatiestukken en de stukken waarop klaagster heeft gewezen, maar (het effect van) die verschillen gerelativeerd. Hij heeft voorts aangevoerd dat er geen definitieve jaarrekening van [Holding B.V.] is opgesteld.

4.3       Klaagster heeft naar eigen zeggen in november 2014, hangende het hoger beroep in de civiele procedure vermeld in 2.8, kennis gekregen van de stukken waarnaar zij verwijst. Klaagster heeft ter zitting echter verklaard dat ze over de rapportages ten behoeve van de UWV aanvraag, bedoeld in 2.3, meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht de beschikking heeft gekregen. Gezien deze verklaring zal de Accountantskamer hierna bezien of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.

4.4       Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt dat de Accountantskamer geen klacht meer in behandeling kan nemen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat de klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met (onder meer) het bij of krachtens de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.5.1    De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat sinds de wijziging ingaande 1 januari 2014 van artikel 22, eerste lid, Wtra, voor aanvang van de termijn van drie jaren beslissend is of sprake is van een constatering van geparafraseerd het tuchtrechtelijk laakbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant, dan wel van zodanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden van zulk tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten kan worden gebaseerd. Daarbij is van belang hoe de klacht is omschreven, althans door de Accountantskamer moet worden opgevat. Het gaat er dus niet om wanneer een klager een handelen of nalaten van een accountant heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, maar wanneer een klager aan dat handelen of nalaten een vermoeden heeft verbonden of redelijkerwijs heeft kunnen verbinden dat het in strijd is met de hiervoor in 4.1 bedoelde wet- en regelgeving. 

4.5.2    De omstandigheid dat de klacht aangaande de onjuistheid van de gepubliceerde cijfers van [Holding B.V.] en [B.V.1] over het jaar 2010 mede steunt op een vergelijking met de cijfers in de rapportages ten behoeve van de UWV aanvraag en dat klaagster kort na ontvangst van deze cijfers afwijkingen tussen deze cijfers en de cijfers in de publicatiebalansen heeft kunnen constateren, brengt niet mee dat zij daaraan toen al redelijkerwijs het vermoeden heeft kunnen verbinden dat het opstellen van de publicatiestukken in strijd was met de hiervoor in 4.1 bedoelde wet- en regelgeving. Daarbij is meegewogen dat de cijfers ten behoeve van de UWV aanvraag volgens de bijgevoegde brief van betrokkene weliswaar “op juiste wijze” zijn ontleend aan de administratie van [Holding B.V.] en [B.V.1], maar dat daaraan geen vermoeden kan worden ontleend dat de cijfers in de publicatiestukken onjuist zouden zijn. Dat vermoeden kon pas rijzen nadat klaagster de publicatiestukken heeft kunnen vergelijken met de jaarrekening van 2010 over [B.V.1], bedoeld in 2.4, en de jaarrekening van [Holding B.V.], bedoeld in 2.7. Nu dat in de loop van november 2014 was, is de klacht binnen de termijn van drie jaar ingediend.

4.6       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht ziet, moet, nu dit plaatshad in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het voor openbaar accountants geldende deel B1.

4.7       De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene heeft erkend dat de publicatiebalans van [B.V.1] wat de posten vorderingen en kortlopende schulden betreft, afwijkt van de door betrokkene samengestelde jaarrekening van [B.V.1], bedoeld in 2.4., en dat het om niet onaanzienlijke verschillen gaat. De afwijkingen zijn volgens betrokkene veroorzaakt door een technische fout in het rapportagepakket. Naar het oordeel van de Accountantskamer had betrokkene, nu het kantoor waaraan hij is verbonden, de deponering van de publicatiestukken van [B.V.1] heeft verzorgd, erop moeten toezien dat de gepubliceerde balans op juiste wijze was ontleend aan de balans in de opgemaakte en vastgestelde jaarrekening en hadden de verschillen daartussen hem niet mogen ontgaan. Dit tekortschieten levert strijd op met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, bedoeld in artikel A-100.1 onder c. van de VGC. Aan dat oordeel doet niet af dat de publicatiebalans een minder gunstig beeld geeft van de financiële positie van [B.V.1] dan de balans in de jaarrekening.

4.8       Betrokkene heeft met betrekking tot de afwijkingen in de gepubliceerde balans van [Holding B.V.] ten opzichte van de jaarrekening bedoeld in 2.7, aangevoerd dat  de jaarrekening van [Holding B.V.] nooit is vastgesteld, en dat hij bij deze jaarrekening geen samenstellingsverklaring heeft afgegeven. De Accountantskamer verwerpt dit verweer. Zij is van oordeel dat er op betrokkene, nu de jaarrekening van [Holding B.V.] over 2010 nog niet was vastgesteld, eens te meer de verplichting rustte ervoor te waken dat zijn kantoor overging tot deponering van publicatiestukken (die immers pas mag plaatsvinden nadat de jaarrekening is vastgesteld), en al helemaal van een balans die in meer opzichten dan betrokkene heeft gesteld, afweek van wat kennelijk moet worden beschouwd als een concept van de jaarrekening. Ook deze handelwijze levert strijd op met het in 4.7 vermelde fundamentele beginsel.

4.9       Gezien het vorenstaande moet de klacht gegrond worden verklaard. Dat de vermelding op het voorblad van de gedeponeerde publicatiestukken van [Holding B.V.] “Vastgesteld door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders d.d. 23 december 2011”, onjuist is en dat het publiceren van deze stukken daarom evident in strijd is met de wet- en regelgeving bedoeld in 4.1, is de Accountantskamer niet ontgaan, maar daaraan zal zij geen gevolgen verbinden, omdat de klacht daarop geen betrekking heeft.

4.10     Nu de klacht gegrond wordt verklaard kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het vastgestelde verzuim en met de omstandigheden waaronder dit verzuim zich heeft voorgedaan. In deze zaak acht de Accountantskamer de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Aan de ene kant weegt mee dat betrokkene tot twee maal toe is tekortgeschoten in de van hem te vergen deskundigheid en zorgvuldigheid. Daar staat tegenover dat de gepubliceerde cijfers een slechter beeld geven van de financiële positie van [B.V.1] en van [Holding B.V.], zodat gebruikers waarschijnlijk door de verschillen niet zijn benadeeld. Voorts is in aanmerking genomen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Beslist wordt zoals hierna is vermeld.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht  gegrond;
  • legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van waarschuwing;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i, van de Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid, Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. drs. M. Stempher en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2017.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.