ECLI:NL:TACAKN:2017:49 Accountantskamer Zwolle 16/1304 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2017:49
Datum uitspraak: 04-08-2017
Datum publicatie: 04-08-2017
Zaaknummer(s): 16/1304 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Geklaagd wordt over het afgeven van de goedkeurende verklaring bij de jaarrekening zonder over toereikende controle-informatie over de belangrijkste post in de jaarrekening te beschikken. De klacht is tijdig ingediend. Dat het vergaren van voldoende controle-informatie voorafgaande aan het afgeven van de verklaring had moeten plaatsvinden en dus (mogelijk) meer dan zes jaar vóór het indienen van de klacht, maakt dat niet anders, omdat pas tot het afgeven van een goedkeurende verklaring mocht worden overgegaan, zodra betrokkene kon beschikken over voldoende controle-informatie. De klacht is gegrond. Vast staat dat betrokkene na het afgeven van verklaringen inhoudende een oordeel met beperking bij aan verzekeraars gezonden nacalculaties in het kader van de controle van de betreffende post in de jaarrekening geen aanvullende werkzaamheden heeft verricht. Het bedrag van de betreffende post kwam overeen met de som van de bedragen die volgens de nacalculaties waren gedeclareerd. De verklaringen met beperking steunden op het ontbreken van voldoende en geschikte controle-informatie. Betrokkene  heeft onvoldoende beargumenteerd waarom in het kader van de controle van juistheid en volledigheid van de post in de jaarrekening adequate en voldoende controle-informatie kon worden ontleend aan wat wordt aangeduid als bevestigingen bij de nacalculaties. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1304 Wtra AK van 4 augustus 2017 van

mr. X , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bureau [A] B.V.,

kantoorhoudende te [plaats1],

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. E.L. Zetteler,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. J. Atema.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 17 mei 2016 ingekomen klaagschrift van 13 mei 2016 met bijlagen;

-        het op 26 juli 2016 per fax ingekomen verweerschrift van 27 juli 2016;

-        de brief van de raadsvrouw van klager van 11 oktober 2016 met de producties 18 en 19.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 24 oktober 2016 waar zijn verschenen: klager q.q., bijgestaan door mr. Zetteler voornoemd, advocaat te Utrecht, en betrokkene, bijgestaan door mr. Atema voornoemd , advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Bureau [A] (hierna: [A]) was een zorgaanbieder die zich voornamelijk richtte op het leveren van thuiszorg. [A] sloot met het oog op haar bedrijfsactiviteiten overeenkomsten met zorgkantoren en maakte productieafspraken met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).  

2.2       Betrokkene is vanaf 2008 als registeraccountant verbonden aan de [B] Accountants B.V. (hierna: [B]). Ingaande 2010 was betrokkene controlerend accountant van [A]. Op 25 februari 2010 heeft zij ten behoeve van (onder meer) drie zorgkantoren (hierna: de zorgkantoren) accountantsverklaringen inhoudende een oordeel met beperking afgegeven bij een drietal Nacalculaties 2009 (hierna: de nacalculaties). Op 21 mei 2010 heeft zij een goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekening van [A] over 2009.  

2.3       Uit een door de NZa opgesteld Controleprotocol Nacalculatie 2009 (bijlage 9 bij het klaagschrift; hierna: het Controleprotocol) blijkt dat het doel van het daarin voorgeschreven accountantsonderzoek is dat de accountant vaststelt dat het door de zorgaanbieder verantwoorde totaalbedrag van de gedeclareerde productie 2009 juist is. Om de juistheid vast te stellen moet de accountant in ieder geval vaststellen dat de gedeclareerde zorg feitelijk is geleverd aan de verzekerde en dat de verzekerde beschikt over een geldig indicatiebesluit. De in 2.2 bedoelde accountantsverklaringen inhoudende een oordeel met beperking van betrokkene bij de nacalculaties zijn door haar onderbouwd (voor zover van belang) met het ontbreken van een adequate urenregistratie van de medewerkers op cliëntniveau, waardoor geen voldoende en geschikte controle-informatie kon worden verkregen om te kunnen vaststellen dat de gedeclareerde zorg feitelijk aan de cliënt was geleverd, en met het ontbreken van indicatiebesluiten van een aantal cliënten. Daardoor, aldus de verklaringen, heeft betrokkene niet kunnen vaststellen of er eventueel correcties noodzakelijk waren met betrekking tot het totaalbedrag gedeclareerde productie 2009.

2.4       In de jaarrekening over 2009 van [A] is een post opgenomen onder de aanduiding: “wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subsidie”. Het bedrag van deze post komt overeen met de som van de drie bedragen die als gedeclareerde zorg zijn opgenomen in de nacalculaties.  

2.5       Uit de resultaten van een onderzoek in opdracht van één van de zorgkantoren naar aanleiding van gebleken misstanden bij [A] is in het najaar van 2011 bekend geworden dat [A] veel meer zorg had gedeclareerd dan daadwerkelijk was geleverd. Daarna zijn de Inspectie SZW en de FIOD met een onderzoek gestart. De Inspectie SZW heeft in het kader van haar onderzoek in mei 2013 van de [B] afgifte gevorderd van het controledossier voor de Nacalculaties 2009. Door die Inspectie is naast anderen ook betrokkene als verdachte gehoord. Op 2 oktober 2014 heeft het Openbaar Ministerie aan betrokkene meegedeeld dat zij niet wordt vervolgd.

2.6       Bij de geconsolideerde jaarrekening over 2010 van de moedervennootschap van [A], waarin de cijfers van [A] zijn opgenomen, is op 21 februari 2012 door de opvolgend accountant (verbonden aan [C]) een verklaring van oordeelonthouding afgegeven vanwege gerede twijfel over de continuïteit. [A] is op 29 februari 2012 in staat van faillissement verklaard met benoeming van klager tot curator.

2.7       Klager heeft zich eind 2012 tot de [B] gewend met een verzoek om afgifte van het integrale dossier van de controle van de jaarrekening over 2009 van [A]. Van de zijde van de [B] is daarop verzocht om kenbaar te maken welke concrete vragen klager beantwoord wenste te zien. Daarop heeft klager niet gereageerd. Klager heeft zijn verzoek in de loop van 2014 enkele malen herhaald. De (indirecte) bestuurder van [A] is op 7 december 2015 door de rechtbank [arrondissement] veroordeeld wegens (kort gezegd) fraude (bestaande in het in rekening brengen van niet-gewerkte uren en het declareren van duurdere zorg dan daadwerkelijk was geleverd).

2.8       In september 2015 heeft klager aan de [B] meegedeeld dat hij stukken had opgevraagd bij de Inspectie SZW en dat hij op basis daarvan zelf een onderzoek zal uitvoeren. Op 30 maart 2016 heeft klager aan betrokkene een conceptrapport doen toekomen, waarin verslag wordt gedaan van een onderzoek naar de werkzaamheden van betrokkene ten behoeve van de controle van de jaarrekening 2009. Daarop is namens de [B] gereageerd in een bijlage bij een e-mailbericht van 29 april 2016. Aan die bijlage wordt hier ontleend:

“(…)

Op 21 mei 2010 hebben wij een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven bij de jaarrekening 2009 van Bureau [A] B.V. Voor de controle van de post ‘wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subidie’ (…) is geheel gesteund op de controle van de nacalculatiestaten 2009. Er zijn geen additionele werkzaamheden verricht. (…)”

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels door bij de jaarrekening over 2009 van [A] een goedkeurende verklaring af te geven, hoewel in die jaarrekening onder de post wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subsidies ten onrechte een bedrag van (afgerond) € 3,7 miljoen aan omzet is verantwoord.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager ter zitting gegeven toelichting, de volgende concrete verwijten:

a. betrokkene heeft ten onrechte na de controle van de nacalculaties geen aanvullende werkzaamheden verricht in het kader van de controle van de hiervoor bedoelde post;

b. betrokkene heeft zich bij het afgeven van de goedkeurende verklaring bij deze jaarrekening louter gebaseerd op een verklaring van de (indirect) bestuurder van [A] dat de zorgkantoren de nacalculaties hadden goedgekeurd;

c. betrokkene heeft signalen van fraude bij [A] onvoldoende serieus genomen en als gevolg daarvan de fraude niet ontdekt.

3.3       Wat door/namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) juncto artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht vanwege overschrijding van de termijn van zes jaar, bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wtra, en vanwege overschrijding van de termijn van drie jaar, bedoeld in hetzelfde artikellid, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Accountantskamer verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.

4.3       Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.4       Uitgaande van de datum waarop de verklaringen bij de nacalculaties zijn afgegeven, 25 februari 2010, en van de werkzaamheden die daaraan ten grondslag liggen en daaraan dus vooraf zijn gegaan, is de klacht buiten de termijn van zes jaar ingediend, zo heeft betrokkene aangevoerd. Betrokkene heeft erkend dat zij na het afgeven van de verklaringen bij de nacalculaties in het kader van de nadien uitgevoerde controle van de jaarrekening over 2009 van [A] geen aanvullende werkzaamheden heeft verricht. Waarover wordt geklaagd, is dan in feite het niet rechtzetten van tekortschieten dat zich heeft voorgedaan meer dan zes jaar vóór het indienen van de klacht op 17 mei 2016. Dat komt dan neer op klagen over een fout die is herhaald en de termijn van zes jaar begint niet opnieuw te lopen op het moment dat de fout weer wordt gemaakt, aldus betrokkene. Ter zitting is (alsnog) duidelijk gemaakt dat de klacht niet het afgeven van de verklaringen bij de nacalculaties betreft en evenmin de controlewerkzaamheden die voorafgaande daaraan zijn verricht. Geklaagd wordt over de controle van de post wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subsidies in de jaarrekening over 2009. Deze controle is afgerond met het afgeven van de goedkeurende verklaring bij die jaarrekening. Uitgaande van de datum van die verklaring is de klacht vóór het verstrijken van de termijn van zes jaar ingediend, aldus klager. De Accountantskamer onderschrijft het standpunt van klager. Het object van de klacht is het afgeven van de goedkeurende verklaring zonder over (in de ogen van klager) toereikende controle-informatie over de post wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subsidies te beschikken. Dat het vergaren van voldoende controle-informatie voorafgaande aan het afgeven van de verklaring had moeten plaatsvinden en dus (mogelijk) meer dan zes jaar vóór het indienen van de klacht, maakt dat niet anders, omdat pas tot het afgeven van een goedkeurende verklaring mocht worden overgegaan, zodra betrokkene kon beschikken over voldoende controle-informatie. Gezien het vorenstaande is bij het indienen van de klacht de termijn van zes jaar niet overschreden.

4.5       Betrokkene heeft in dit verband voorts naar voren gebracht dat bij het indienen van de klacht de termijn van drie jaar is overschreden. Deze termijn is aangevangen eind 2012 aangezien klager toen bij de [B] het controledossier heeft opgevraagd. Kennelijk had hij toen al reden om aan de juistheid van de goedkeurende verklaring te twijfelen. Bovendien had klager redelijkerwijs veel eerder kunnen klagen. Klager heeft immers meer dan de gemiddelde klager inzicht in financiële verslaglegging. Hij wist al vanaf de aanvang van het faillissement dat er bij de nacalculaties verklaringen inhoudende een oordeel met beperking waren afgegeven en bij de jaarrekening over 2009 een goedkeurende verklaring. Hoewel de [B] herhaaldelijk kenbaar heeft gemaakt mee te willen werken aan een onderzoek, heeft klager daarop vele malen pas na maanden en soms na meer dan een jaar gereageerd, en heeft hij zich eerst in september 2015 tot de Inspectie SZW gewend. Nog weer een half jaar later heeft klager betrokkene benaderd met een verzoek om te reageren op een haar toegezonden conceptrapport. Aanleiding voor het laten opmaken van dit rapport was het vermoeden dat klager al in december 2012 had, aldus betrokkene.  

4.6       Namens klager is ter zitting verklaard dat hij op 28 juli 2015 van de Inspectie SZW het controledossier met betrekking tot de nacalculaties en met betrekking tot de jaarrekening over 2009 heeft ontvangen. Kort na zijn benoeming als curator heeft de Inspectie SZW bij een inval de volledige administratie van [A] in beslag genomen. Pas na kennisneming van de reactie van de [B] op de brief van klager van 30 maart 2016, in de bijlage bij het e-mailbericht van 29 april 2016, heeft klager kunnen constateren dat betrokkene na de controle van de nacalculaties in het kader van de controle van de jaarrekening over 2009 geen aanvullende werkzaamheden heeft verricht. Bovendien heeft betrokkene (althans de [B]) het onderzoek van klager vertraagd door geen inzage te willen bieden in het controledossier en door erop aan te dringen de uitkomst van het onderzoek van de Inspectie SZW af te wachten, aldus klager.

4.7       De Accountantskamer ziet geen grond om te twijfelen aan de verklaring van klager dat hij op 28 juli 2015 de beschikking heeft gekregen over de stukken, waaruit hij heeft afgeleid wat betrokkene in het kader van de controle van de jaarrekening over 2009 heeft gedaan of nagelaten. Pas daarna heeft hij kunnen constateren wat hij betrokkene (in de klachtonderdelen a. en b.) verwijt, te weten dat zij na de controle van de nacalculaties in het kader van de controle van de jaarrekening over 2009 geen aanvullende werkzaamheden heeft verricht en dat zij bij het afgeven van de goedkeurende verklaring heeft gesteund op een verklaring van de (indirect) bestuurder van [A] dat de zorgkantoren de nacalculaties hadden goedgekeurd. Deze constateringen heeft hij niet kunnen doen aan de hand van alleen de verklaringen bij de nacalculaties en de verklaring bij de jaarrekening. Gezien het vorenstaande kan uit het opvragen van controledossier bij de [B] in december 2012 bepaald niet worden afgeleid dat klager die constateringen destijds al heeft gedaan. Daaruit volgt dat bij het indienen van de klacht ook de termijn van drie jaar niet is overschreden.

4.8       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.9       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.10     Ter onderbouwing van de klachtonderdelen omschreven in 3.2 onder a. en b. is (samengevat) aangevoerd dat er gezien de door betrokkene opgetekende onderbouwing van de accountantsverklaringen inhoudende een oordeel met beperking bij de nacalculaties onvoldoende zekerheid bestond over de levering van de gedeclareerde zorg. Daarom had zij bij de controle van de post wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subsidies in de jaarrekening over 2009, adequate en voldoende aanvullende controlewerkzaamheden moeten (laten) verrichten om te kunnen vaststellen dat de post juist en volledig was weergegeven. Of dat het geval was heeft zij niet kunnen vaststellen alleen aan de hand van een verklaring van de indirecte bestuurder van [A] in de bevestiging bij de jaarrekening, inhoudend dat deze bestuurder mondeling van de zorgkantoren had vernomen dat deze akkoord waren met de nacalculaties 2009 en aan de hand van een aantal e-mailberichten van de administrateur van [A] inhoudend dat overeen is gekomen dat de nacalculaties als definitief kunnen worden beschouwd. Gelet op het vorenstaande beschikte betrokkene niet over voldoende en geschikte controle-informatie zoals vereist in paragraaf 7 van standaard 500 van de Nadere voorschriften controle- en andere standaarden (NVCOS).

4.11     Betrokkene heeft het, zo is uiteengezet in het verweerschrift, niet nodig gevonden om zelf nog aanvullende controlewerkzaamheden te (laten) verrichten in het kader van de controle van de betreffende post, omdat zij ervan mocht uitgaan dat de gefactureerde productie door de zorgkantoren als definitief werd beschouwd. Daartoe heeft zij verwezen naar de bevestiging bij de jaarrekening door de indirecte bestuurder van [A] en naar de in 4.10 vermelde e-mailberichten. Zij had geen gegronde reden om te twijfelen aan die bevestiging en aan wat er in die e-mailberichten staat. Zij heeft bovendien acht geslagen op een circulaire van de NZa bij het Controleprotocol van 26 januari 2010, waarin aan het zorgkantoor wordt opgedragen vóór 1 mei 2010 met de zorgaanbieder overeenstemming te bereiken over de financiële afronding van de in 2009 geleverde productie. Daaruit heeft zij afgeleid dat het de bedoeling is dat de zorgkantoren de nacalculaties vóór die datum goedkeuren. Bovendien heeft geen van de zorgkantoren contact met haar gezocht over de verklaringen inhoudende een oordeel met beperking bij de nacalculaties, en dat had gezien de vermelding in het Controleprotocol (in het hoofdstuk over de procedure van het onderzoek naar de nacalculatie 2009) dat het zorgkantoor bij onduidelijkheden over de accountantsverklaring bij de nacalculatie afstemming zoekt met de accountant, wel voor de hand gelegen. Betrokkene heeft voorts aangevoerd dat ze zelf telefonisch van een medewerker van één van de zorgkantoren heeft vernomen dat dit zorgkantoor geen aanleiding zag om niet te betalen. Gezien het vorenstaande bestond er over de post wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subsidies geen onzekerheid meer en was er geen beletsel voor het afgeven van een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening over 2009, aldus betrokkene.

4.12     De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene onvoldoende heeft beargumenteerd waarom in het kader van de controle van (juistheid en volledigheid van) de post wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subsidies enige, laat staan adequate en voldoende, aan wat betrokkene aanduidt als bevestigingen bij de gefactureerde productie, controle-informatie kan worden ontleend, die als aanvulling kan gelden van de informatie, die betrokkene had verzameld bij de controle van de nacalculaties.  Gezien de bij de nacalculaties afgegeven verklaringen inhoudende een oordeel met beperking staat vast dat betrokkene geen toereikende informatie heeft kunnen verkrijgen om tot de conclusie te komen dat de nacalculaties geen afwijking van materieel belang bevatten. Vastgesteld moet worden dat uit het Controleprotocol en de circulaire van 26 januari 2010 niet eenduidig kan worden opgemaakt welke betekenis aan de bevestigingen die betrokkene op het oog heeft, in dit kader moet worden gehecht. In hetzelfde hoofdstuk van het Controleprotocol waarnaar betrokkene verwijst (3) komt (op bladzijde 7) een passage voor waarin als procedurestap is beschreven dat het zorgkantoor het nacalculatieformulier 2009 controleert en na akkoordbevinding ondertekent. Het zorgkantoor maakt bij de vaststelling van het totaalbedrag van de gedeclareerde productie, de kapitaallasten en overige calculeerbare onderdelen 2009 gebruik van de accountantsverklaring en het nacalculatieformulier 2009. Bij onduidelijkheden over de verklaring zoekt het zorgkantoor afstemming met de accountant. Gezien deze formuleringen ligt het, als al enige betekenis kan worden toegekend aan uitlatingen van het zorgkantoor of het uitblijven van een reactie op de verklaringen inhoudende een oordeel met beperking bij de nacalculaties, voor de hand dat de accountant alleen betekenis toekent aan een akkoordverklaring door het zorgkantoor. Daarvan is geen sprake en betrokkene heeft ook niet gesteld dat wat zij aanduidt als een bevestiging als een akkoordverklaring moet worden opgevat.

4.13     Los van het vorenstaande stelt de Accountantskamer vast dat de e-mailberichten van de administrateur van [A] waarop betrokkene zich beroept, geen standpunt behelzen van een zorgkantoor over de juistheid en volledigheid van de nacalculaties, laat staan een bevestiging van een zodanig standpunt of een akkoordverklaring. In de e-mailberichten die als productie 3 bij het verweerschrift zijn gevoegd, wordt verzocht om een bevestiging van “bovenstaande”. Daarboven valt te lezen dat de administrateur heeft meegedeeld dat twee nacalculaties als “definitief” kunnen worden beschouwd en dat hem kenbaar is gemaakt dat “deze gegevens” worden doorgestuurd naar de NZa. In het als productie 4 overgelegde e-mailbericht heeft de administrateur aan een medewerker van het kantoor van betrokkene bericht dat hij “mondeling toezeggingen van de Zorgkantoren (heeft) dat de nacalculatie 2009 als definitief kunnen beschouwen.” en dat hij de week daarna schriftelijke bevestigingen zal krijgen die hij zal doorsturen. Uit deze berichten kan hooguit worden afgeleid dat de nacalculaties als “definitief” werden aangemerkt. Wat daaronder verstaan moet worden, blijkt niet uit de e-mailberichten. Zelfs als de volgens de e-mailberichten toegezegde bevestigingen verstaan mochten worden als akkoordverklaringen, dan had betrokkene niet mogen afgaan op de e-mailberichten, maar had zij nadere informatie moeten vergaren om zich ervan te vergewissen dat de zorgkantoren instemden met de nacalculaties. Denkbaar was bijvoorbeeld dat zij de zorgkantoren had verzocht de in het vooruitzicht gestelde bevestigingen ook aan haar te sturen. Voor de Accountantskamer is voorts niet komen vast te staan dat betrokkene telefonisch van een medewerker van één van de zorgkantoren heeft vernomen dat dit zorgkantoor geen aanleiding zag om niet te betalen, reeds omdat betrokkene geen afschrift in het geding heeft gebracht van de vastlegging in haar controledossier van het telefonische contact. Dit vastleggen had echter wel van haar gevergd kunnen worden gelet op standaard 230 van de NVCOS.

4.14     Gezien het vorenstaande beschikte betrokkene ten tijde van het afgeven van de goedkeurende verklaring bij de jaarrekening over 2009 waar het betreft de post wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subsidies niet over voldoende en geschikte controle-informatie zoals vereist in paragraaf 7 van standaard 500 van de NVCOS. Dat gebrek kan niet achteraf worden geheeld. Niet van belang is dan ook dat één van de zorgkantoren in augustus 2010 de door [A] aan haar gezonden nacalculatie 2009 heeft ondertekend en heeft doorgestuurd naar de NZa en al evenmin dat de accountant die jaarrekening over 2010 heeft gecontroleerd, bij zijn controle kennelijk ook betekenis heeft gehecht aan de vermelding in die jaarrekening dat over het bedrag van de post wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subsidies voor 2009 overeenstemming was bereikt met de zorgverzekeraars. Het verzuim van betrokkene levert strijd op met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professionaliteit zoals bedoeld in artikel A-100. 4 onder c. en e. van de VGC. Daaruit volgt dat de klacht in de onderdelen a. en b. in zoverre gegrond is.

4.15     Klachtonderdeel c. (signalen van fraude bij [A] onvoldoende serieus nemen en als gevolg daarvan de fraude niet ontdekken) is onvoldoende onderbouwd. Volgens klager was er bij [A] sprake van frauduleuze verslaggeving die onder meer werd bewerkstelligd door vervalsing en wijziging van administratieve gegevens op basis waarvan de jaarrekening was opgesteld. De bevindingen van betrokkene die ten grondslag lagen aan de verklaringen inhoudende een oordeel met beperking bij de nacalculaties (de gebrekkige urenadministratie en het ontbreken van indicatiebesluiten van een aantal cliënten) hoefden niet per definitie te duiden op vervalsing of wijziging van administratieve gegevens. Klager heeft blijkens het oordeel van de Accountantskamer over de andere klachtonderdelen terecht gesteld dat betrokkene bij de controle van de post wettelijk budget voor aanvaardbare kosten en/of subsidies in de jaarrekening over 2009 meer controle-informatie had moeten vergaren, maar niet valt in te zien dat betrokkene als zij wel had beschikt over adequate en voldoende controle-informatie over deze post, de vervalsingen had moeten ontdekken of had moeten onderkennen dat er bij [A] gefraudeerd werd. Klachtonderdeel c. is gezien het vorenstaande ongegrond.

4.16     Nu de klacht gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene blijk heeft gegeven van een onvoldoende professioneel kritische instelling door bij haar controle van de belangrijkste post in de jaarrekening 2009 van [A] genoegen te nemen met ontoereikende controle-informatie. Daardoor heeft betrokkene gehandeld in strijd met twee door haar in acht te nemen fundamentele beginselen. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.17      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i, van de Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2017.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.