ECLI:NL:TACAKN:2017:25 Accountantskamer Zwolle 16/96 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2017:25
Datum uitspraak: 05-04-2017
Datum publicatie: 05-04-2017
Zaaknummer(s): 16/96 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid door zonder nader onderzoek kosten voor zijn werkzaamheden bij een verkeerde vennootschap te factureren. Zeker nu de belangen van de diverse vennootschappen niet parallel liepen, had het op zijn weg gelegen zich er van te vergewissen, en zulks ook schriftelijk vast te leggen, dat de diverse vennootschappen met deze handelwijze instemden. Maatregel van waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/96 Wtra AK van maandag 5 april 2017 van

X1 BEHEER B.V. ,

X2 BEHEER B.V. ,

X3 ONROEREND GOED B.V. ,

X4 ONROEREND GOED B.V. ,

alle gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R S ,

raadsman: mr. P.J. de Booij,

t e g e n

MAATSCHAP Y1 ,

gevestigd te [plaats2],

Y2 ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

hierna te noemen

de MAATSCHAP respectievelijk B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. P.J. de Groen.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 11 januari 2016 ingekomen klaagschrift van 7 januari 2016 met bijlagen;

-        het op 15 maart 2016 ingekomen verweerschrift van 14 maart 2016;

-        de op 18 april 2016 ingekomen brief van klaagsters van 15 april 2016 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 mei 2016 waar zijn verschenen: namens klaagsters de heer [A] en zijn dochter [B], bijgestaan door mr. P.J. de Booij, advocaat te Almere, en betrokkene in persoon, en mede namens de maatschap [Y1] te [plaats2] (hierna: maatschap of accountantskantoor) bijgestaan door mr. P.J. de Groen, advocaat te Sassenheim.

1.3       Klaagsters enerzijds en betrokkene en de maatschap anderzijds hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is openbaar accountant en werkzaam voor het accountantskantoor. In de periode van 21 december 2009 tot 4 februari 2014 heeft hij werkzaamheden verricht voor klaagsters. De bedrijfsactiviteiten van klaagsters betreffen het drijven van een Italiaans restaurant en de verhuur van hotelappartementen.

2.2       Bij brief van 21 december 2009, behandeld door mr. [C] (hierna: [C]), heeft mr. [D] (hierna: [D]) de door [A] aan de maatschap verstrekte opdracht inzake te verrichten werkzaamheden, onder meer betrekking hebbend op inkomstenbelastingproblematiek over de jaren 2004 tot en met 2007, bevestigd.

In deze brief staat onder meer:

“De advies- en begeleidingswerkzaamheden zullen voornamelijk door ondergetekende worden uitgevoerd. Waar noodzakelijk zal gebruik worden gemaakt van andere collega’s  van ons kantoor die deskundig en ervaren zijn op het gebied van, financiering, juridische aspecten en fiscaal advies. Uw vaste aanspreekpunt is de heer [C]. Alle werkzaamheden zullen worden uitgevoerd onder eindverantwoordelijkheid van ondergetekende.”

2.3       Bij brief van 3 februari 2010 aan [A] heeft [E] AA van het accountantskantoor bevestigd akkoord te gaan met een verzoek van [A] om een factuur in twee termijnen te betalen.

2.4       Bij brief van 5 maart 2010 aan [X1] Beheer B.V. t.a.v. [A], behandeld door [C], heeft [D] een door [X1] Beheer B.V. aan de maatschap verstrekte opdracht bevestigd inzake het adviseren en begeleiden bij de overdracht van aandelen in de besloten vennootschappen [F] B.V., [G] B.V., en [H] Onroerend goed B.V. aan een vennootschap van de dochter van [A], waarmee kennelijk bedoeld is de houdstervennootschap van [G] B.V.  Wat betreft de kosten van de dienstverlening is daarin een individueel uurtarief variërend van € 60,- tot € 225,- voor teamleden opgenomen, is onder voorbehoud de verwachting uitgesproken dat de kosten € 15.000,- exclusief BTW zouden bedragen en de bereidheid uitgesproken om nadere afspraken te maken over het bijhouden en periodiek rapporteren van de tijdsbesteding. In deze brief staat eveneens dat de advies- en begeleidingswerkzaamheden voornamelijk door [D] en onder zijn verantwoordelijk zullen worden uitgevoerd en dat waar noodzakelijk gebruik zal worden gemaakt van andere collega’s van de maatschap die deskundig en ervaren zijn op het gebied van financiering, juridische aspecten en fiscaal advies.

2.5       Bij brief van 9 maart 2010 aan [X1] Beheer B.V. t.a.v. [A], behandeld door [C], heeft betrokkene bevestigd de door [X1] Beheer B.V. aan de maatschap verstrekte opdracht inzake de analyse van door [I] accountants en adviseurs B.V. verrichte werkzaamheden en het geven van een oordeel over de hoogte van de door [I] verzonden facturen. In deze brief staat dat de advies- en begeleidingswerkzaamheden voornamelijk door betrokkene en onder zijn verantwoordelijkheid zullen worden uitgevoerd en dat waar noodzakelijk gebruik zal worden gemaakt van andere collega’s van de maatschap die deskundig en ervaren zijn op het gebied van financiering, juridische aspecten en fiscaal advies.

2.6       Bij akte houdende hypotheekstelling van 15 juli 2010 hebben, kort weergegeven, [X4] Onroerend Goed B.V., [X3] Onroerend Goed B.V. en [H] Onroerend Goed B.V. ten behoeve van het accountantskantoor recht van hypotheek verleend op een viertal onderpanden tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen het accountantskantoor van hen te vorderen mocht hebben.

2.7       Bij brief van 13 januari 2011 aan [X1] Beheer B.V. t.a.v. [A], behandeld door [C], heeft betrokkene de door [X1] Beheer B.V. aan de maatschap verstrekte opdracht inzake samenstellen jaarrekening 2010, aangifte vennootschapsbelasting 2010, salarisadministratie en aangifte inkomstenbelasting 2010 ten behoeve van [X1] Beheer B.V., [X4] Onroerend Goed B.V., [H] Onroerend Goed B.V., [X3] Onroerend Goed B.V. en [A] en zijn echtgenote bevestigd. In deze brief staat dat de werkzaamheden, onder eindverantwoordelijkheid van betrokkene, worden uitgevoerd door deskundig en ervaren personeel en dat voor vragen [C] het eerste aanspreekpunt is en [J] de tweede contactpersoon.

2.8       Bij brief van 26 augustus 2013 aan [X1] Beheer B.V. t.a.v. [A], behandeld door [C], heeft betrokkene de door [X1] Beheer B.V. aan de maatschap verstrekte opdracht inzake het samenstellen van (geconsolideerde) jaarrekeningen 2011, aangiften vennootschapsbelasting 2011 ten behoeve van [X1] Beheer B.V., [X4] Onroerend Goed B.V., [H] Onroerend Goed B.V. en [X3] Onroerend Goed B.V. en aangiften inkomstenbelasting 2011 van [A] en zijn echtgenote, bevestigd. In deze brief staat dat de werkzaamheden, onder eindverantwoordelijkheid van betrokkene, worden uitgevoerd door deskundig en ervaren personeel en dat voor vragen [C] het eerste aanspreekpunt is en [J] de tweede contactpersoon.

2.9       Bij vonnis van 9 december 2015 heeft de rechtbank Den Haag klaagsters veroordeeld tot het betalen van (delen van) onbetaald gebleven facturen die door het accountantskantoor aan hen zijn gezonden in de periode van eind september 2013 tot en met juni 2014. Inzake de betaling van de volgens dit vonnis door klaagsters verschuldigde bedragen hebben partijen afspraken gemaakt. Het volledige bedrag is nog niet betaald. Klaagsters zijn van het vonnis in hoger beroep gekomen. Bij dagvaarding van 4 februari 2016 zijn zij eveneens een civielrechtelijke bodemprocedure gestart voor vergoeding van geleden schade door het accountantskantoor als gevolg van een gestelde beroepsfout.

2.10     Medewerkers van de belastingdienst hebben bij e-mails van 24 juni 2015 en 25 juni 2015 gecommuniceerd over suppletieteruggaven omzetbelasting betreffende [X3] Onroerend Goed B.V. In dat verband heeft één van hen onder meer geschreven dat de vorige accountant "er in diverse opzichten een potje van heeft gemaakt." De heer [K], heffingsspecialist vennootschapsbelasting/innovatiebox van de belastingdienst (hierna: [K]) heeft, onder meer, dit e-mailbericht doorgestuurd aan de opvolgend adviseur van klaagsters, drs. [L]. Hij heeft tevens laten weten dat de teruggaven voortvloeiend uit de suppleties omzetbelasting 2008 tot en met 2012 niet bij de vorige accountant zijn beland maar zijn verrekend met diverse verschuldigde belastingbedragen van [X3] Onroerend Goed B.V. In een brief van 12 februari 2016 aan betrokkene heeft [K] geschreven dat de e-mails gehaast zijn afgehandeld en dat daardoor door hem nog te redigeren teksten in conceptvorm zijn blijven staan waardoor ze mogelijk niet juist geïnterpreteerd worden. [K] betreurt de overlast die daardoor is ontstaan.

2.11     In een conceptrapport van de belastingdienst van 5 november 2015 inzake een ingesteld boekenonderzoek bij [X3] Onroerend Goed B.V. naar de aanvaardbaarheid van aangiften loonheffingen over (onder meer) het jaar 2013, is onder meer geconcludeerd dat te weinig loonheffing is ingehouden en afgedragen over het jaar 2013 en dat de controle aanleiding geeft tot het opleggen van een naheffingsaanslag voor de loonheffing over het jaar 2013.

2.12     In een definitief rapport van de belastingdienst van 5 november 2015 inzake een ingesteld boekenonderzoek bij [X1] Beheer B.V. naar de aanvaardbaarheid van loonheffing over onder meer het jaar 2013, is onder meer gerapporteerd dat niet geheel is voldaan aan de administratieve verplichtingen  uit hoofde van artikel 52 AWR.  

2.13     Betrokkene, handelend namens het accountantskantoor, en [A], in zijn hoedanigheid van statutair directeur van [X1] Beheer B.V. en van [X3] Onroerend goed B.V. hebben op 14 oktober 2013 en op 21 november 2013 overeenkomsten van cessie gesloten waarbij is overeengekomen dat [A] vorderingen van [X3] Onroerend Goed B.V. respectievelijk [X1] Beheer B.V. op de belastingdienst uit hoofde van terug te ontvangen omzetbelasting 2010 en 2011 respectievelijk 2008 en 2009 aan het accountantskantoor overdraagt tot betaling van vorderingen van het accountantskantoor op de vennootschappen.

2.14     In een e-mail van 4 februari 2014 heeft de raadsman van klaagsters het volgende aan betrokkene geschreven:

“Ik refereer aan het gesprek van hedenmorgen. Ik bevestig zoals toegezegd de gemaakte afspraken.

  1. De jaarrekeningen van 2012 e.v. worden door een andere accountant afgemaakt.
  2. [C] blijft cliënt adviseren. Voor elke opdracht geeft hij vooraf bij voorkeur een vaste prijs dan wel een indicatie van het aantal te besteden uren. Zijn werkzaamheden worden achteraf per maand gedeclareerd. De betalingstermijn is 30 dagen.
  3. U geeft op wat de totale betalingsachterstand is en verstrekt een gespecificeerd inzicht in de samenstelling daarvan (administratie, jaarrekeningen, adviezen). Cliënt zal hierop reageren.
  4. [A] handhaaft de hypothecaire zekerheid. Hij zegt toe geen nieuw hypothecaire zekerheden aan derden te verstreken zolang het door hem c.s. verschuldigde niet is voldaan.
  5. De netto teruggave b.t.w. over de jaren 2008 tot en met 2011 komt u ten goede.
  6. Wekelijks blijft hij € 500,00 betalen. Vanaf 1 april verhoogt hij dit tot € 750,00 per week. In mei wordt bekeken of verdere verhoging mogelijk is.
  7. Wilt u mij bevestigen dat het bovenstaande correct en volledig is weergegeven?”

2.15     Bij e-mail van 22 april 2014 heeft [C] de raadsman gevraagd om overleg omdat [A] nog steeds € 500,- per week betaalde.

2.16     De heer drs. [M] (hierna: [M]) heeft op verzoek van klaagsters raadsman onderzoek verricht in de vorm van 'fact-finding' in het geschil tussen klaagsters en het accountantskantoor inzake de wijze van declareren voor de verrichte werkzaamheden. Een concept-verslag daarvan heeft [M] per e-mail op 8 oktober 2014 verstrekt aan betrokkene.  Per e-mail van 7 oktober 2014  heeft de raadsman van klaagsters betrokkene verzocht om overleg naar aanleiding van dit rapport. Klaagsters zijn ervan overtuigd dat gelet op de maandelijkse besprekingen en wat extra werkzaamheden  aanzienlijk minder gedeclareerd had mogen en kunnen worden dan € 66.000,-.

2.17     Bij akte van hypotheek van 9 februari 2015 hebben - kort weergegeven – de in 2.6 genoemde entiteiten behoeve van het accountantskantoor recht van hypotheek verleend op een onderpand tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen het accountantskantoor van hen te vorderen mocht hebben.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagsters ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting en naar ook betrokkene heeft begrepen, de volgende verwijten:

a.        Betrokkene heeft excessief gedeclareerd en betrokkene weigert relevante specificaties en onderliggende stukken aan te leveren;

b.       Betrokkene is tekort geschoten inzake de kwaliteit van dienstverlening (nader onderverdeeld naar omzetbelasting, adequate en planmatige begeleiding, deponering jaarstukken, loonbelasting en inkomstenbelasting) en inzake advisering over en realisering van een herstructurering in 2011;

c.        Betrokkene is er ten onrechte van uit gegaan dat hem een opdracht voor werkzaamheden is verstrekt door [X2] Beheer B.V.;

d.       Er zijn zonder opdracht en voorafgaand overleg kosten in rekening gebracht die te maken hebben met vragen van de opvolgend accountant en overdracht van dossiers.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Vastgesteld moet worden dat klaagsters hun klacht hebben gericht zowel tegen betrokkene als tegen de maatschap waarvoor hij werkzaam is. Betrokkene heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat klaagsters niet-ontvankelijk zijn in hun klacht tegen de maatschap. Gelet op het bepaalde in artikel 33 Wet RA respectievelijk artikel 42 Wab kan een klacht uitsluitend tegen een individuele registeraccountant worden gericht en niet tegen diens kantoor. Voor zover de klacht is gericht tegen de maatschap is deze dan ook niet-ontvankelijk.  

4.3       Voorts is de klacht volgens betrokkene niet-ontvankelijk voor wat betreft de onderdelen van de klacht die geen betrekking hebben op het handelen of nalaten van betrokkene. Indien daarvan sprake is leidt dit volgens de rechtspraak van de Accountantskamer tot ongegrondverklaring van de klacht of het klachtonderdeel.

4.4       Ook hebben klaagsters volgens betrokkene (ten aanzien van een aantal onderdelen van de klacht) niet tijdig geklaagd. Hiervoor heeft op grond van artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, te gelden dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt, indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.4.1    Het klaagschrift in deze zaak is op 11 januari 2016 bij de Accountantskamer ingekomen. Dat betekent dat in dit geval voor de driejaarstermijn en de zesjaarstermijn als bedoeld in artikel 22 Wtra de data 11 januari 2013 respectievelijk

11 januari 2010 bepalend zijn. Dit wordt in het hiernavolgende, indien aan de orde, per klachtonderdeel besproken.

4.5       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.6       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Omdat de door klaagsters bij brief van 18 april 2016 ingediende bijlagen gelet op artikel 14 van het Procesreglement Accountantskamer 2015 tijdig zijn ingediend, zijn deze tot de gedingstukken toegelaten.

4.7       Ter zake van declaraties, waarover klaagsters zich in klachtonderdeel a. beklagen kan, zo heeft de Accountantskamer al meerdere malen geoordeeld, in het kader van een tuchtrechtelijke procedure slechts met succes worden geklaagd, indien de betrokken accountant bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bepaalde bij de Wet op het accountantsberoep, zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, of van het krachtens die wet bepaalde, zoals de VGBA. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust en te kwader trouw declaraties indient. Ook heeft te gelden dat het door een accountant maken van een specifieke afspraak ter zaken, of het nemen van verantwoordelijk voor zo’n afspraak, meebrengt dat het - ook door (onder zijn verantwoordelijkheid vallende) anderen – niet nakomen daarvan, hem een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan opleveren. Voorts kan een declaratie voor verrichte diensten zodanig excessief hoog zijn dat betrokkenen daardoor het accountantsberoep in diskrediet brengt.

4.7.1    Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel hebben klaagsters op de eerste plaats naar voren gebracht dat in totaal een bedrag van € 197.773,56 ofwel € 47.465,00 per jaar, dat is € 3.955,00 per maand, is gedeclareerd terwijl in 2013 alleen al € 89.589,37 is gedeclareerd. Dat vinden klaagsters voor de activiteiten ten behoeve van de vennootschappen excessief. Dit lichten zij toe met verwijzing naar de appeldagvaarding tegen het door de rechtbank Den Haag op 9 december 2015 gewezen vonnis, waarin zij onder meer uiteen hebben gezet dat het aan betrokkene gerichte verwijt betreft de wijze waarop in het kader van de opdrachten van 9 maart 2010,

13 januari 2011, en 26 augustus 2013 is gefactureerd en de wijze waarop voor advieswerkzaamheden van [C] met betrekking tot de boekjaren 2010 tot en met 2012 en met betrekking tot de wijnimport is gefactureerd. Voorts noemen zij de facturen gedateerd 12 november 2013 en 27 december 2013, de kwestie van de herwaarderingsreserve 2013 en bespreken zij de facturen met betrekking tot de periode vanaf 4 februari 2014.

Betrokkene heeft betwist dat voor werkzaamheden excessief is gedeclareerd en heeft de kwesties opgesomd waarvoor [C] wekelijks vele uren voor klaagsters in touw is geweest. Ook wijst hij er op dat [M], die onderzoek heeft gedaan op verzoek van klaagsters, niet heeft geconcludeerd dat sprake is geweest van excessief declareren.

4.7.2    Dienaangaande overweegt de Accountantskamer dat voor zover dit klachtonderdeel ontvankelijk moet worden geacht en voor zover de gezonden facturen betrekking hebben op werkzaamheden van [C], verricht onder verantwoordelijkheid van [D], de klacht ongegrond is, omdat de werkzaamheden niet een handelen of nalaten van betrokkene betreffen. Voor zover de facturen betrekking hebben op werkzaamheden van betrokkene of op onder zijn verantwoordelijkheid verrichte werkzaamheden hebben klaagsters niet helder en inzichtelijk uiteengezet en met alleen een vergelijking tussen totaalbedragen die jaarlijks en maandelijks zijn gefactureerd, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene zodanig excessief heeft gedeclareerd, dat hij daardoor in strijd heeft gehandeld met voormelde tuchtrechtelijke normen. Daartegen pleit bovendien dat [M] die nader onderzoek heeft gedaan op grondslag van de door betrokkene verstrekte facturen in zijn rapport heeft geconcludeerd dat van excessief declareren geen sprake is geweest. In het licht van het voorgaande vormt het door klaagsters in hun appeldagvaarding onder punt 78 gestelde, inhoudende dat de afspraak om vooraf opgave te doen van de te verrichten werkzaamheden en achteraf een deugdelijke specificatie te verstrekken, niet is nagekomen, onvoldoende grond voor een ander oordeel, te meer omdat klaagsters ook in die appeldagvaarding niet duidelijk hebben uiteengezet wanneer en in welke opzicht(en) in strijd met deze afspraken is gehandeld.

4.7.3    In dit klachtonderdeel hebben klaagsters zich voorts beklaagd over het niet overleggen door betrokkene van door hen gevraagde specificaties behorende bij de ontvangen facturen. Klaagsters hebben gesteld in de maandelijkse overleggen met [C] om specificaties te hebben gevraagd maar ze niet te hebben gekregen. Ook aan een verzoek om specificaties van alle facturen op 11 november 2015 is niet voldaan. Betrokkene heeft betoogd dat klaagsters op 5 augustus 2013 een kopie van alle facturen hebben ontvangen en van alle facturen die betrekking hadden op de accountantswerkzaamheden ook een specificatie per uur, en dat de bespreking van deze stukken heeft geresulteerd in de opdrachtbevestiging van 26 augustus 2013. Het verzoek van 11 november 2015 kon volgens betrokkene niet serieus genomen worden omdat dit verzoek werd gedaan nadat klaagsters een en ander al hadden ontvangen in augustus 2013 en nadat [M] namens hen medio 2014 alle declaraties en specificaties al had onderzocht en nadat de onbetaald gelaten declaraties in de procedure die is geëindigd met het vonnis van 9 december 2015 ook weer scrupuleus zijn onderzocht. Ook zijn volgens betrokkene in februari en juli 2014 overzichten van declaraties verstrekt en hebben klaagsters de gedeclareerde bedragen in alle opzichten acceptabel gevonden en geaccepteerd.

4.7.4    Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft als uitgangspunt te gelden dat een accountant op verzoek van een cliënt de aan deze gezonden facturen voor werkzaamheden specificeert. De standpunten van klaagsters en betrokkene daaromtrent lijken te zijn ontaard in een welles-nietesdiscussie. Te dier zake is de Accountantskamer voor zover dit klachtonderdeel tijdig is ingediend, van oordeel dat aannemelijk is geworden dat specificaties niet altijd meteen zijn verstrekt wanneer daarom werd gevraagd. Evenwel is ook aan te nemen dat omtrent de facturen met klaagsters besprekingen hebben plaatsgevonden die geen reden waren tot beklag aan de zijde van klaagsters of tot verzoeken om meer toelichting door betrokkene en voorts is voldoende aannemelijk geworden dat specificaties in ieder geval zijn verstrekt in augustus 2013, februari en juli 2014. Onder deze omstandigheden ziet de Accountantskamer geen reden te concluderen tot een gegrond relevant tuchtrechtelijk verwijt op dit klachtonderdeel.

4.8       Voor hun verwijt in klachtonderdeel b. dat betrokkene in zijn dienstverlening tekort is geschoten hebben klaagsters in hun klaagschrift aangedragen dat elke adequate en planmatige begeleiding van de zijde betrokkene ontbrak, dat betrokkene pas bereid was om suppletieaangiften omzetbelasting in te dienen, nadat de terug te verwachten omzetbelasting was overgedragen aan zijn kantoor, dat de jaarstukken al jaren niet zijn gedeponeerd, geen acht is geslagen op de geldstroom van contante loonbetalingen met naheffing van loonheffing tot gevolg, dat bepaalde inkomsten van [A] onterecht niet zijn aangegeven voor de inkomstenbelasting en dat de opdracht tot advisering omtrent herstructurering (zie 2.4) heeft geleid tot onnodig hoge kosten en heeft geleid tot een structuur die diverse gebreken vertoont. De Accountantskamer stelt allereerst vast dat klaagsters het gestelde ontbreken van adequate en planmatige begeleiding (zo daarover al tijdig wordt geklaagd) niet hebben geconcretiseerd. Daarom moet dit klachtonderdeel in zoverre ongegrond worden verklaard. De overige verwijten en de daartegen aangevoerde verweren zullen hierna voor zover relevant worden besproken.

4.8.1    Wat betreft de omzetbelasting heeft betrokkene volgens klaagsters cessies afgedwongen van terug te verwachten omzetbelasting voordat hij tot het doen van suppletieaangiften omzetbelasting 2008 en 2009 bereid was. Zij merken dat aan als belangenverstrengeling. Betrokkene heeft betoogd dat hij bij het samenstellen van de jaarrekening 2011 suppletieaangiftes omzetbelasting 2008 en 2009 heeft ingediend en met klaagsters is overeengekomen dat de te ontvangen teruggaven omzetbelasting mochten worden aangewend ter voldoening van de facturen van het kantoor van betrokkene.

De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel dat het een accountant in beginsel vrij staat passende rechtsmaatregelen te nemen tegen een niet betalende cliënt en dat, al aangenomen dat klaagsters hieromtrent tijdig hebben geklaagd, door hen niet is gesteld en evenmin op andere wijze aannemelijk is gemaakt dat daarbij een onvoldoende of onjuiste afweging heeft plaatsgevonden tussen het belang van een accountant om openstaande facturen betaald te krijgen en de belangen van klaagsters bij het samenstellen van de jaarrekening 2011 en de suppletieaangiften omzetbelasting 2008 en 2009. Dit verwijt moet hierom ongegrond worden verklaard.

4.8.2    Betrokkene heeft volgens klaagsters voorts verzuimd om jaarstukken te deponeren. Dit betreft op grond van artikel 2:394 BW echter de verantwoordelijkheid van de rechtspersoon. Daarnaast heeft de Accountantskamer, zoals betrokkene heeft aangevoerd, vastgesteld dat het deponeren van de jaarrekeningen geen onderdeel was van de aan hem verstrekte opdracht. Gelet op vorenstaande treft dit verwijt, voor zover ontvankelijk, geen doel.

4.8.3    Wat betreft de loonheffing hebben klaagsters betoogd dat onjuistheden in de loonadministratie van [X3] Onroerend Goed B.V. en [X1] Beheer B.V. hebben geleid tot een naheffing van ruim € 9.000,- en dat betrokkene de desbetreffende geldstroom van contante betalingen niet heeft opgemerkt. In het verweerschrift wordt aangevoerd dat de loonadministratie van klaagsters in de aan de orde zijnde periode werd verzorgd door een andere administrateur. Bij de uitvoering van de samenstellingsopdracht heeft betrokkene aandacht besteed aan de onvolledige kasadministratie en vervolgens de aansluiting gemaakt tussen de loonadministratie (loonjournaalpost) en de financiële administratie. Betrokkene heeft hiermee naar het oordeel van de Accountantskamer, al aangenomen dat over dit punt tijdig is geklaagd, voldoende weerlegd dat hij in zoverre bij zijn samenstelwerkzaamheden tekort is geschoten. Voor zover klaagsters naar voren hebben gebracht dat de loonadministratie niet conform de CAO voor de horeca is gevoerd, waardoor de berekende en afgedragen loonheffingen niet juist zijn en er geen juiste pensioenafdrachten voor de medewerkers zijn gedaan, hebben zij niet gesubstantieerd welk verwijt betrokkene, die niet verantwoordelijk was voor de loonadministratie, doch een samenstelopdracht had aanvaard, in deze treft.

4.8.4    Betrokkene heeft aangaande de werkzaamheden met betrekking tot de inkomstenbelasting en de herstructurering onbetwist naar voren gebracht dat deze zijn uitgevoerd door respectievelijk onder verantwoordelijkheid van [D]. Reeds hierom treffen deze verwijten geen doel en is de klacht op deze onderdelen ongegrond.

4.9       In klachtonderdeel c. beklagen klaagsters zich erover dat aan [X2] Beheer B.V. voor allerlei werkzaamheden kosten in rekening zijn gebracht, hoewel deze vennootschap nooit enige opdracht aan betrokkene heeft verstrekt. Een deel van deze werkzaamheden had betrekking op andere vennootschappen. Betrokkene heeft dit verwijt in zijn verweerschrift gemotiveerd betwist.

Dienaangaande overweegt de Accountantskamer het volgende. Uit het dossier komt naar voren dat aan [X2] Beheer B.V. in 2012 kosten in rekening zijn gebracht voor de jaarrekeningen 2010 en 2011 van [X1] Beheer B.V. en eveneens in 2013 voor haar jaarrekeningen 2010, 2011 en 2012. Ter zitting heeft betrokkene desgevraagd erkend dat hij kosten van werkzaamheden bij de verkeerde partij heeft gefactureerd.

4.9.1    Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op bij [X2] Beheer B.V. in rekening gebrachte kosten in 2012 is het klachtonderdeel niet ontvankelijk, omdat het later dan drie jaar nadat [X2] Beheer de tuchtrechtelijke laakbaarheid daarvan naar het oordeel van de Accountantskamer had kunnen vaststellen, is ingediend.

4.9.2    Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op bij [X2] Beheer B.V. in de periode van januari tot juli 2013 in rekening gebrachte kosten is dit gegrond. Vast staat dat niet de heer [A] maar diens dochter bestuurder was van deze vennootschap, zodat

[A] niet bevoegd was (ook) namens deze vennootschap overeenkomsten aan te gaan.

Betrokkene, die op de hoogte was, althans behoorde te zijn, van het feit dat [A] geen bestuurder was van [X2] Beheer B.V., mocht er dan ook niet zonder nader onderzoek vanuit gaan dat [A] namens deze vennootschap overeenkomsten met de maatschap kon aangaan. Hij mocht er al helemaal niet zonder nader onderzoek van uitgaan dat hij voor een andere vennootschap verrichte werkzaamheden bij [X2] Beheer B.V. kon declareren. Het had, mede gezien het feit dat de belangen van [A] en diens dochter (en hun respectievelijke vennootschappen) niet parallel liepen, op zijn weg gelegen zich er bij de bestuurder van [X2] Beheer B.V. van te vergewissen, en zulks ook schriftelijk vast te leggen, dat hij in opdracht van [X2] Beheer B.V. kon handelen en dat [X2] Beheer B.V. ermee instemde dat werkzaamheden ten behoeve van een andere vennootschap bij haar werden gedeclareerd. Door dit achterwege te laten heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Daaraan doet het oordeel van de rechtbank Den Haag in het vonnis van 9 december 2015, inhoudende dat opdrachtbevestigingen geacht worden ook [X2] Beheer B.V. te binden, niet af omdat de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid een andere toets betreft.

4.10     In klachtonderdeel d. hebben klaagsters naar voren gebracht dat voor werkzaamheden die na 4 februari 2014 zijn verricht, ten onrechte bedragen in rekening zijn gebracht. Betrokkene heeft toegelicht dat [C] na 4 februari 2014 specifieke werkzaamheden inzake ‘deelopdrachten’ en inzake de overdracht aan andere accountants heeft uitgevoerd en dat ook vragen van de opvolgende accountants zijn beantwoord, waarvoor kosten zijn gemaakt. Al deze werkzaamheden mochten volgens hem ook in rekening worden gebracht, aangezien op 4 februari 2014 (zie 2.14) alleen met betrekking tot de door [C] te verrichten werkzaamheden is afgesproken dat pas gewerkt mocht worden nadat een vaste prijs was overeengekomen. De Accountantskamer kan betrokkene hierin niet volgen. Weliswaar kunnen kosten als gevolg van overdracht van werkzaamheden aan een opvolgende accountant in rekening gebracht worden maar daarvoor had in onderhavige kwestie de afspraak te gelden die klaagsters met betrokkene daaromtrent hebben gemaakt en die is vastgelegd in de aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegde e-mail van 4 februari 2014. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, moet het ervoor worden gehouden dat klaagsters alleen hoefden te betalen voor de werkzaamheden die [C] heeft verricht (ofwel voor een vaste prijs ofwel op basis van een indicatie voor het aantal daaraan te besteden uren). Door er niet op toe te zien dat voor de werkzaamheden na 4 februari 2014 op de afgesproken wijze zou worden gefactureerd, heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer onzorgvuldig gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

4.11     Nu de klacht gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van de verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4.12      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht tegen de maatschap niet-ontvankelijk;
  • verklaart de klacht jegens betrokkene gegrond in voege als hiervoor vermeld;
  • legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing;

·       verklaart de klacht jegens betrokkene voor het overige niet-ontvankelijk danwel ongegrond in voege als hiervoor vermeld;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagsters vergoedt.

Aldus beslist door mr. E.W. Akkerman, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.