ECLI:NL:TACAKN:2017:24 Accountantskamer Zwolle 16/1375 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2017:24
Datum uitspraak: 05-04-2017
Datum publicatie: 05-04-2017
Zaaknummer(s): 16/1375 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Betrokkene heeft niet onderkend dat zijn onderzoek dat door de opdrachtgever en hemzelf wordt gekwalificeerd als een quick scan naar de administratie van een failliete vennootschap, gedeeltelijk kwalificeert als een persoonsgericht onderzoek. Betrokkene heeft ook geen oog gehad voor een signaal dat de opdrachtgever zijn rapport zou kunnen gebruiken voor een ander doel dan was afgesproken. Betrokkene heeft over de rol van een van de klagers conclusies getrokken die op een ondeugdelijke grondslag berusten. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1375 Wtra AK van 5 april 2017 van

X1 RA ,

wonende te [plaats1],

X2 B.V. ,

X3 B.V. ,

beide gevestigd te [plaats2],

K L A G E R S ,

raadsman: mr. C.F. Korvinus,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats3],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 26 mei 2016 ingekomen klaagschrift van 24 mei 2016 met bijlagen;

-        het op 15 juni 2016 ingekomen aanvullende klaagschrift van 14 juni 2016;

-        het op 13 september 2016 ingekomen verweerschrift van 10 september 2016 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 17 oktober 2016 waar zijn verschenen: [X1] RA (hierna ook: [X1]), mede als vertegenwoordiger van [X2] B.V. (hierna ook: [X2]) en [X3] B.V. (hierna ook: [X3]), bijgestaan door mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, en betrokkene in persoon.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd), alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds 11 november 1991 als registeraccountant ingeschreven in het register van (thans) de Nba en is directeur van en werkzaam voor [Y] Business Advisory B.V.

2.2       [X1] was middellijk aandeelhouder (30%) van de besloten vennootschap [A] B.V. (hierna: [A] of ‘failliet’) en daarnaast middellijk bestuurder van [X2], welke vennootschap een controller, E. [B] (hierna: [B]), had gedetacheerd bij [A], en middellijk bestuurder van [X3], welke vennootschap [A] heeft geadviseerd in het kader van een overname. De directeur van [A], [C], was eveneens middellijk aandeelhouder (40%) van [A]; [D] hield middellijk de resterende 30% van de aandelen van [A]. Op [datum] is [A] gefailleerd.  

2.3       De curator in het faillissement van [A] (hierna: de curator) heeft betrokkene een opdracht verstrekt voor fiscale en financieel administratieve begeleiding en advisering ter zake de failliet. In de opdrachtbevestiging van 7 november 2011 (productie 1 verweerschrift) zijn als werkzaamheden omschreven: samenstellen en indienen aangifte vennootschapsbelasting 2010, samenstellen statutaire jaarrekening 2011, samenstellen en indienen aangifte vennootschapsbelasting 2011 en quick scan financiële administratie 2010 en 2011.

2.4       Per e-mail van 14 februari 2012 heeft betrokkene [X1] en [B] laten weten in opdracht van de curator nader onderzoek te verrichten “binnen de aangetroffen financiële administratie van de (…) failliet” en hen gevraagd om een gesprek omdat hij beider namen regelmatig had aangetroffen in e-mailcorrespondentie en administratieve bescheiden van de failliet over de voorafgaande jaren (productie 2 verweerschrift).

2.5       Per e-mail van 17 februari 2012 heeft [X1] betrokkene bericht dat hij hem telefonisch had verzocht bij zijn onderzoek te betrekken de volgens hem onjuiste opvatting van de curator dat hij ([X1]) de financiële administratie van [A] aanstuurde (productie 1 klaagschrift). Betrokkene heeft hierop per e-mail van 5 maart 2012 geantwoord dat de scope en strekking van de opdracht helder zijn en vooraf besproken en vastgelegd, dat deze wordt uitgevoerd op de wijze zoals betrokkene die verantwoord en noodzakelijk acht, en dat hij volledig onafhankelijk is, zonder te worden aangestuurd of beïnvloed door belanghebbenden (productie 1 klaagschrift).

2.6       Per e-mail van 28 februari 2012 heeft betrokkene [B] een overzicht doen toekomen met vragen en/of onderwerpen die hij met hem wilde bepreken in relatie tot zijn functie van financial controller van [A] (productie 4 verweerschrift). De bijlage bij dit e-mailbericht bevat onder meer een opsomming van stukken, waarover betrokkene graag de beschikking wilde hebben.

2.7       Per e-mail van 19 maart 2012  heeft betrokkene [B] opnieuw benaderd en hem verzocht de gevraagde stukken aan te leveren (productie 12 klaagschrift, productie 9 verweerschrift). [B] heeft hem per e-mail van 21 maart 2012 geantwoord dat hij heeft begrepen dat betrokkene is teruggekomen op procedureafspraken en dat hij daarom het verzoek niet zal inwilligen. Ook heeft hij betrokkene laten weten dat diens kwalificatie van zijn functie en verantwoordelijkheid onjuist is en daaraan toegevoegd:

Als gedetacheerd controller voor 1 dag in de week verrichtte ik controllers- en administratieve werkzaamheden, de ongedeelde verantwoordelijkheid voor de administratie en financiële zaken van [A] berust volledig bij de heer [C], directeur van [A]” (productie 10 verweerschrift).  

2.8       Onder dagtekening ‘september 2013’ heeft betrokkene een conceptrapport aan de drie aandeelhouders van de failliet verstrekt, inhoudende zijn bevindingen van de uitgevoerde quick scan (productie 3 klaagschrift). Bij brief van 8 oktober 2013 aan betrokkene heeft [D] zijn reactie gegeven op het conceptrapport. [X1] heeft zijn reactie op het conceptrapport per e-mail van 11 oktober 2013 aan betrokkene kenbaar gemaakt (producties 5 en 6 klaagschrift). Op 16 oktober 2013 heeft betrokkene een definitief rapport (hierna: het of zijn rapport) uitgebracht (productie 4 klaagschrift). Daarin staat onder meer:

“ (…)

7.1 Voorlopige bevindingen

Het onderzoek leidt kort samengevat tot de volgende conclusies:

1. (...)

2. Mede gezien de voorhanden zijnde stukken lijkt het erop dat met name de heer [X1], zowel intern als extern, een leidende rol heeft vervuld op financieel en juridisch vlak bij de vennootschap. De rol van de heer [D], benoemd als de extern adviseur van de vennootschap in het directieprotocol blijkt niet/nauwelijks uit de beschikbare documentatie.

3. (...)

4. De opdrachtverstrekking van de due diligence voor de overname van [E]/[F] door de aandeelhouders van [A] (met mandaat daartoe aan de directeur, zo die er is) en opdrachtaanvaarding door [X3] is niet aangetroffen in de administratie. Er ontbreekt vooralsnog een gebruikelijk schriftelijke vastlegging van de opdracht, doelstelling, plan en kaders waarbinnen (ook financieel) gehandeld mag worden. Mede gezien het aanwezige risico van een conflict of interest (in casu de heer [X1]) is dit een essentieel ontbrekend document. Het verzoek deze stukken alsnog aan te leveren is negatief beantwoord.

5. Er is in de administratie van de vennootschap geen enkele schriftelijke tussentijdse- of voortgangsrapportage aangetroffen van de opdrachtnemer met betrekking tot de due diligence. Gegeven de financiële omvang van de due diligence, de hoogte van de kosten en vooral het moeizame verloop ervan is dit tenminste opmerkelijk.

6. Het feit dat de opdrachtnemer van de due diligence dezelfde is als de opdrachtnemer voor detachering van de controller binnen [A] en bovendien ook nog eens (indirect) een aanmerkelijk belang houdt in [A], roept de vraag op of opdrachtaanvaarding voor de due diligence niet bij voorbaat in strijd was met de gewenste onafhankelijkheid en objectiviteit in advisering en begeleiding van de overname. De heer [D] merkt, vanuit zijn functies als voorzitter algemene vergadering van aandeelhouders en adviseur der vennootschap, desgevraagd op dat hierover adequate besluitvorming heeft plaatsgevonden (bijlage 18)

7. De facturatie van de opdrachtnemer is zonder meer ontoereikend onderbouwd. De directeur heeft expliciet gewezen op de noodzaak voor zorgvuldige toelichting en specificatie van facturen. De beantwoording ervan door de opdrachtnemer is zonder meer ontoereikend. De kritische vraagstelling heeft er wellicht toe geleid dat de facturen vanaf dat moment rechtstreeks door de controller werden behandeld en betaald zonder zichtbare tussenkomst/fiattering van de directeur.

8. De gevoerde financiële administratie is, mede gezien de hiervoor in rekening gebrachte kosten  (ook hier zonder adequate onderbouwing), beneden niveau. De externe dienstverlener ([X2]) heeft geen toezicht gehouden op de kwaliteit van dienstverlening, terwijl er wel een interim assistent controller is aangesteld met daaraan verbonden aanzienlijke kosten. Er is geen bereidheid getoond de ontbrekende basisdocumentatie alsnog aan te leveren en de administratie te completeren.

9. Door de gedetacheerd controller [B] zijn er basale fouten gemaakt in strijd met de fiscale wet- en regelgeving (onder meer omzetbelasting). Hij heeft foutieve aangiften ingediend waardoor [A] € 85.000 aan teruggaaf omzetbelasting en cash flow is misgelopen. De heer [D] merkt in zijn reactie (bijlage 18) onder punt 7 op dat [G] de koper is van de [E]/[F] activiteiten. De vraag rijst dan waarom alle aan deze koop verbonden kosten van inhuur controllers, consultants en fiscaal adviseurs gefactureerd zijn aan en betaald zijn door [A] en willekeurig wel of geen verrekening van omzetbelasting binnen [A] plaatsvond door [B].

10. Het kwaliteitsniveau van de planning & control, primair takenpakket en verantwoordelijkheid van de controller is op basis van de voorliggende stukken ontoereikend gebleken. Er zijn geen door de controller opgestelde management rapporten aangetroffen gericht aan directie en aandeelhouders over de verslechterende liquiditeit en werkkapitaal van [A] gedurende 2010-2011. De enorm stijgende kosten van de financiële functie binnen [A] en de due diligence zijn bovendien niet adequaat verantwoord in de financiële administratie van [A]. De gefactureerde omzet aan opdrachtgevers is slecht bewaakt vanuit credit control, ondanks de meer dan toereikende menscapaciteit binnen de functie Financial planning & control van [A]. In dat kader merkt de heer [D] in zijn reactie (bijlage 18) onder punt 8 op dat [A] een kleinschalige vennootschap was”. Dit staat haakt op de kosten voor het voeren van de financiële administratie van deze vennootschap. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 5 van dit rapport.”         

2.9       Per e-mailbericht van 10 juni 2014 en aangetekend schrijven van 31 oktober 2014 aan betrokkene heeft [X1] zijn bezwaren tegen het definitieve rapport (hierna: het rapport) kenbaar gemaakt en hem verzocht dan wel gesommeerd zijn opdrachtgever te berichten dat hij het rapport terugneemt (productie 8 en 9 klaagschrift, productie 11 verweerschrift).

2.10     In reactie op de brief van [X1] van 31 oktober 2014 heeft betrokkene hem per e-mail van 13 november 2014 onder meer het volgende geschreven (productie 13 verweerschrift):

 “ (…) Mijn rapport gaat vergezeld van een aanzienlijk aantal bijlagen, die ook in datzelfde rapport zijn benoemd. Voor het feit dat de curator, aan wie ik het rapport heb uitgebracht, u heeft voorzien van een exemplaar van het rapport, maar misschien heeft nagelaten de bijlagen mee te sturen, verwijs ik u dan ook naar de curator. U kunt dit bij hem opvragen. Dat is geenszins een verzuim of slordigheid mijnerzijds.

De reacties die ik van u en anderen in dit dossier heb ontvangen, maken deel uit van de bijlagen als genoemd in het rapport. Ik ben dan ook volledig transparant geweest is ten aanzien van de ontvangen reacties en, voor zover daar sprake van was, van ontvangen inhoudelijke beantwoording van vragen en/of toelichtingen. (…)

De heer [B] heeft, door mij destijds rechtstreeks benaderd, mij meteen en onverkort voor alle vragen en onduidelijkheden doorverwezen naar u. Vervolgens heeft uzelf, desgevraagd, op geen enkele wijze of vorm inhoudelijke antwoorden, toelichtingen en/of documenten op vragen gegeven en/of aangeleverd.

Ik ben destijds gevraagd, zoals u noemt “quick scan” uit te voeren. Dit heeft geresulteerd in mijn rapport met de nodige constateringen en ook voorlopige bevindingen, onder meer om redenen voor het ontbreken van diverse administratieve bescheiden en onduidelijkheden in wel voorliggende stukken. Nadien is mij geen aanvullende informatie aangeboden. Mijn opdracht is overigens geëindigd en het is niet aan mij zelfstandig hieraan vervolg aan te geven.

(...)”.     

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, een aantal verwijten die door de Accountantskamer ter zitting als volgt zijn omschreven en aldaar desgevraagd door klagers zijn onderschreven:

a. betrokkene heeft in zijn rapport niet vermeld wat de aard van zijn onderzoek is geweest en niet onderkend dat het een persoonsgericht onderzoek betrof;

b. betrokkene heeft in zijn rapport aan [X1] een rol  binnen [A] toegedicht die hij niet heeft vervuld en die niet kan blijken uit zijn onderzoek.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s), en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor accountants in business geldende) deel C.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       De Accountantskamer overweegt dat de Nba-handreiking 1112 Persoonsgerichte onderzoeken (hierna: de Praktijkhandreiking) onder een persoonsgericht onderzoek verstaat de aan een accountant verleende opdracht waarvan het object bestaat uit het functioneren, handelen of nalaten van een (rechts)persoon voor de uitvoering waarvan werkzaamheden met een verifiërend karakter worden verricht, onder andere bestaande uit het verzamelen en analyseren van al dan niet financiële gegevens, en het rapporteren van de uitkomsten. De Praktijkhandreiking geeft voor de uitvoering daarvan aanwijzingen. Als een accountant deze aanwijzingen niet toepast, zo valt in de Praktijkhandreiking te lezen, moet hij erop voorbereid zijn om uit te leggen hoe niettemin is voldaan aan de verplichtingen, basisprincipes en essentiële werkzaamheden uit wet- en regelgeving, die nader zijn behandeld in de aanwijzingen. De Accountantskamer heeft reeds herhaaldelijk uitgesproken dat een accountant die een persoonsgericht onderzoek verricht, weliswaar niet is gebonden aan de Praktijkhandreiking, maar dat de inhoud daarvan wel richtsnoeren bevat voor de concretisering van de eisen die als uitvloeisel van de fundamentele beginselen bedoeld in de VGC gelden bij de uitvoering van en de rapportering over een zodanig onderzoek.    

4.5       Het voorgaande in aanmerking nemend overweegt de Accountantskamer ten aanzien van klachtonderdeel a. het volgende.

4.6       Betrokkene heeft in zijn verweerschrift -samengevat- aangevoerd dat hij in opdracht van de curator een beperkt onderzoek, door de curator gekwalificeerd als quick scan, heeft verricht naar de financiële administratie van de failliet en dat dat geen boekenonderzoek uitmondend in een controle- of beoordelingsverklaring is geweest. Hangende het onderzoek is naar aanleiding van gerapporteerde constateringen de scope van de opdracht uitgebreid, waarna betrokkene voorts onderzoek heeft verricht naar de omvang van financiële transacties van de failliet met aan [X1] gelieerde vennootschappen, waaronder [X2] en [X3], aldus betrokkene.

4.7       Vastgesteld moet worden dat betrokkene in de paragrafen 1. tot en met 6. van zijn rapport gedetailleerd heeft uiteengezet waaruit zijn onderzoek heeft bestaan en wat zijn bevindingen op basis daarvan zijn. In paragraaf 7. heeft hij ter afsluiting een tiental conclusies (door hem aangeduid als “Voorlopige bevindingen”) waartoe het onderzoek heeft geleid, opgenomen, waaronder ook conclusies met betrekking tot [X1] en de aan hem gelieerde vennootschappen. In het rapport is niet vermeld in overeenstemming met welke Standaard van de NVCOS betrokkene zijn werkzaamheden heeft verricht noch dat betrokkene bij zijn onderzoek de fundamentele beginselen vervat in de VGC, in acht heeft genomen. Over de aard van de opdracht is in de inleiding van het rapport vermeld dat de scope en de reikwijdte van de opdracht meebrengen dat geen accountantscontrole is toegepast.  

4.8       De Accountantskamer is van oordeel dat het door betrokkene uitgevoerde onderzoek, voor zover het betreft het onderzoek naar [X1] en de financiële transacties met aan hem gelieerde vennootschappen, kwalificeert als een persoonsgericht onderzoek zoals bedoeld in de Praktijkhandreiking, en dat de bevindingen die op deze objecten betrekking hebben, het karakter hebben van de uitkomsten van een dergelijk onderzoek.  Nu betrokkene dit niet heeft onderkend, heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid bedoeld in de VGC, en is klachtonderdeel a. in zoverre gegrond. Klagers hebben in dit verband ook aangevoerd dat betrokkene geen oog heeft gehad voor het signaal van een dreigend conflict tussen de curator en [X1], dat uitging van de e-mail van 17 februari 2012 van [X1] aan betrokkene. De Accountantskamer overweegt dat voor de uitvoering van een persoonsgericht onderzoek het in de VGC in deel A opgenomen conceptueel raamwerk van belang is, op grond waarvan betrokkene bedreigingen voor de naleving van fundamentele beginselen vervat in de VGC, had dienen te inventariseren en zo nodig waarborgen had dienen te treffen om een bedreiging weg te nemen of terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau. Daaruit volgt dat betrokkene bij de rapportering inderdaad aandacht had moeten hebben voor de aan hem gerichte e-mail van [X1] van 17 februari 2012, op grond waarvan betrokkene zich bewust had kunnen zijn van de omstandigheid dat zijn uit te brengen rapport grond voor het ontstaan van een conflict tussen [X1] en de curator zou kunnen zijn, en dat het rapport door de curator voor andere doeleinden zou kunnen worden gebruikt dan bij de opdrachtbevestiging was afgesproken. Met het oog daarop had het op zijn weg gelegen als waarborg tegen dit risico in het rapport melding te maken van het feit dat de opdrachtgever het rapport niet zonder zijn toestemming aan anderen mocht verstrekken of dat het hem niet was toegestaan al dan niet met bronvermelding uit het rapport te (laten) citeren. Ter zitting heeft betrokkene verklaard een en ander met de curator te hebben besproken. Door de schriftelijke vastlegging daarvan achterwege te laten en door in het rapport onduidelijkheid te laten bestaan over de mogelijke verspreidingskring van het rapport en het gebruik daarvan door derden, heeft betrokkene andermaal gehandeld in strijd met het eerder vermelde fundamentele beginsel, en is klachtonderdeel a. ook in zoverre gegrond.

4.9       Ingaande op klachtonderdeel b. overweegt de Accountantskamer dat het volgens de Praktijkhandreiking voor het verkrijgen van een deugdelijke grondslag voor de uitkomsten van een persoonsgericht onderzoek vrijwel altijd aangewezen is om conclusies te trekken en te verwoorden na hoor- en wederhoor. Betrokkene heeft [X1] en [B] herhaaldelijk, onder meer per e-mails van 14 februari 2012, 28 februari 2012, 7 maart 2012 en 19 maart 2012, benaderd voor het verkrijgen van informatie en daarnaast [X1] in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport en diens reactie aan het definitieve rapport gehecht. Vanwege het uitblijven van de gevraagde informatie en een inhoudelijke reactie op het conceptrapport heeft betrokkene, zo heeft hij in zijn verweerschrift naar voren gebracht, in het rapport opgenomen dat hij beperkt werd in het uitvoeren van zijn werkzaamheden en/of het rapporteren over onderdelen van de opdracht. De Accountantskamer stelt in dit verband vast dat betrokkene in zijn rapport op bladzijde 17 heeft geschreven:

“uit de voorliggende correspondentie en administratieve bescheiden wordt de indruk gewekt dat de medeaandeelhouder [X1] feitelijke financieel leidinggevende binnen [A] was. De heer [B] werd onder andere via e-mailberichten door hem aangestuurd (zie bijlage 2)” .

en onder 7.1 nummer 2. heeft opgenomen de conclusie, luidende:

“mede gezien de voorhanden zijnde stukken lijkt het erop dat met name de heer [X1], zowel intern als extern, een leidende rol heeft vervuld op financieel en juridisch vlak bij de vennootschap.”   

De bewoordingen van de passage op bladzijde 17 vinden geen steun in de e-mails die betrokkene als bijlage 2 bij zijn rapport heeft gevoegd, aangezien die e-mails louter de overname hiervoor in 2.2 bedoeld, betreffen. Op welke specifieke stukken die passage en de conclusie onder 7.1 nummer 2. van het rapport zijn gebaseerd, wordt ter plekke noch op andere plaatsen in het rapport uiteengezet. Voor zover betrokkene met de woorden “wordt de indruk gewekt” en “lijkt” tot uitdrukking heeft willen brengen dat hij voorbehouden heeft gemaakt, moet worden vastgesteld dat betrokkene onduidelijk heeft gelaten waarin precies de beperking is gelegen die bij kennisneming van de bevinding en de conclusie gelden. Die onduidelijkheid wordt niet weggenomen door de bevindingen in paragraaf 7. als voorlopig te kwalificeren. Ook in het verweerschrift heeft betrokkene niet de vereiste duidelijkheid verschaft. Het rapport ontbeert op deze onderdelen derhalve een deugdelijke grondslag en komt daarmee in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag zoals bedoeld in de VGC. Ook klachtonderdeel b. is derhalve in zoverre gegrond.     

4.10     Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkene heeft niet van te voren ingeschat op welke wijze zijn rapport zou worden gebruikt in een geschil tussen de curator en [X1] en aldus het conceptueel raamwerk van de VGC onvoldoende nageleefd. Ook heeft hij in het rapport aan [X1] een rol toegedicht zonder daarvoor een deugdelijke grondslag te hebben, terwijl het risico bestaat dat gebruikers van het rapport zijn conclusie voor juist houden.  Betrokkene heeft er aldus blijk van gegeven onvoldoende besef te hebben van de wezenlijke aspecten die kleven aan het verrichten van werkzaamheden zoals de onderhavige. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak alles overziende de maatregel van berisping passend en geboden.

4.11      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van   berisping;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.