ECLI:NL:TACAKN:2017:10 Accountantskamer Zwolle 16/1498 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2017:10
Datum uitspraak: 23-01-2017
Datum publicatie: 23-01-2017
Zaaknummer(s): 16/1498 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Ontwijkende antwoorden over betrokkenheid bij samenstelling van een jaarrekening onder de gegeven omstandigheden niet oprecht en in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit. Geen maatregel.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1498 Wtra AK van 23 januari 2017 van

            de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X B.V.

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

raadsman/gemachtigde: mr. R.A. de Koning,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

voorheen kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 8 juni 2016 ingekomen klaagschrift van 7 juni 2016, met bijlagen;

-        een op 10 juni 2016 ingekomen brief van de raadsman van klaagster van 9 juni 2016, inhoudende een door de Accountantskamer verzochte aanvulling op het klaagschrift;

-        het op 20 juni 2016 ingekomen verweerschrift van 16 juni 2016.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht vooreerst behandeld ter openbare zitting van 1 augustus 2016, waar namens klaagster is verschenen haar raadsman/gemachtigde mr. R.A. de Koning, advocaat te Amsterdam, en waar betrokkene niet is verschenen.

1.3       Op genoemde zitting heeft de raadsman van klaagster de klacht toegelicht en vragen van de Accountantskamer beantwoord. Vervolgens heeft de Accountantskamer op 12 augustus 2016 een tussenbeslissing (hierna: de tussenbeslissing) gegeven, inhoudende een heropening van de behandeling van de zaak en een aanhouding ervan tot de zitting van 28 oktober 2016, een bevel tot persoonlijke verschijning van betrokkene op die zitting en een aanhouding van iedere verdere beslissing in deze zaak.

1.4       De Accountantskamer heeft de klacht verder behandeld ter openbare zitting van 28 oktober 2016, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klaagster ‑ haar raadsman/gemach-tigde mr. R.A. de Koning, advocaat te Amsterdam, en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ drs. [Y] RA in persoon.

1.5       Op laatstgenoemde zitting hebben partijen hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht (betrokkene aan de hand van een overgelegde pleitnota) en doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

In de tussenbeslissing staan onder 2.1 tot en met 2.17 de in deze zaak van belang zijnde feiten. Voor de leesbaarheid zijn deze hieronder nogmaals, met een enkele toevoeging, opgenomen.

2.1       Klaagster heeft als verhuurder op 4 april 2002 een huurovereenkomst gesloten voor de duur van tien jaar met drie dochterondernemingen van [A] B.V. (hierna [A]) als huurders. [A] heeft zich garant gesteld voor de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst.  De huurders zijn op [datum] failliet verklaard. De curator heeft de huurovereenkomst tegen 21 april 2009 opgezegd.

2.2       Klaagster heeft zich in 2009 tot de kantonrechter in Amsterdam gewend en gevorderd dat [A] wordt veroordeeld tot betaling van gederfde huur met contractuele boete. Na toewijzing van deze vordering, vernietiging van dit vonnis en afwijzing van de vordering door het gerechtshof Amsterdam, vernietiging van dit arrest door de Hoge Raad bij arrest van 15 november 2013 met verwijzing naar het gerechtshof te Den Haag en bevestiging van het vonnis van de kantonrechter in Amsterdam bij arrest van 11 november 2014, heeft de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam bij beslissing van 8 maart 2016 [A] veroordeeld om aan klaagster een schadevergoeding van € 343.866,00 te betalen.

2.3       Accountantskantoor [B] B.V. te [plaats3] heeft de jaarrekening 2002 van [A] samengesteld en daarbij een samenstellingsverklaring afgegeven. In de toelichting bij deze jaarrekening is een aantal niet uit de balans blijkende verplichtingen vermeld, waaronder door [A] afgegeven diverse hoofdelijkheids-verklaringen en garantstellingen jegens diverse kredietinstellingen en andere schuldeisers.

2.4       Betrokkene staat sinds [datum] als registeraccountant ingeschreven in het register van het NIVRA (thans van de Nba). Hij is als openbaar accountant verbonden geweest aan accountantskantoor [Y] accountants en adviseurs te [plaats2] (hierna: [Y] accountants). Hij heeft dit kantoor in 2010 verlaten. Namens dit kantoor was betrokkene voor de jaarrekeningen 2004 tot en met 2009 de accountant van [A]. De opdracht betrof het samenstellen van de jaarrekeningen.

2.5       Door een registeraccountant van [Y] accountants is op 4 januari 2008 een samenstellingsverklaring verstrekt bij de jaarrekening 2006 van [A].

2.6       Betrokkene heeft op 29 januari 2009 de verklaring verstrekt dat de door [A] te deponeren balans met toelichting per 31 december 2007 op de juiste wijze is ontleend aan haar jaarrekening 2007. 

2.7       Op 14 januari 2010 heeft betrokkene de verklaring verstrekt dat de deponeringsstukken per 31 december 2008  door [A] op de juiste wijze zijn ontleend aan haar jaarrekening 2008.

2.8       Per brief van 15 maart 2016 heeft klaagster zich gewend tot [B] B.V. en informatie gevraagd over de in de toelichting bij jaarrekening 2002 van [A] vermelde hoofdelijkheidsverklaringen en garantstellingen.                    

2.9       Betrokkene heeft deze brief  ontvangen en beantwoord per brief van 23 maart 2016, waarin hij schreef dat hij klaagster niet verder kon helpen. De betrokken registeraccountants hadden volgens hem in juni 2003 respectievelijk november 2008 hun werkzaamheden voor de vennootschap beëindigd waarna de vennootschap geen activiteiten meer heeft verricht en betrokkene geen dossiers meer kan inzien. Ook liet hij klaagster weten dat één van de registeraccountants, mevrouw [C] RA, in november 2013 is overleden.

2.10     Bij brief van 29 maart 2016 heeft klaagster betrokkene de volgende vragen voorgelegd:

  “(...)

·        U hebt het enkele malen over beëindiging van de werkzaamheden voor “de vennootschap”. Bedoelt u uw eigen vennootschap [B] BV. of bedoelt u [A]  BV.? Uw brief is op dit punt niet duidelijk.

·        U stelt dat de vennootschap na november 2008 geen activiteiten meer heeft verricht. Volgens mij functioneert [A] B.V. nog steeds. Wie is momenteel de accountant? Dat moet u toch weten want indien sprake is van een andere accountant, dan moeten de basis-dossiers overgedragen zijn aan de nieuwe accountant. Mocht er sprake zijn van een nieuwe accountant bij [A]  B.V., dan gaarne antwoord op mijn vraag t/m welk jaar uw vennootschap accountant was voor [A] B.V..

·        Wat is momenteel het adres van de heer [D]? Dit moet u weten want hij geniet hoogst waarschijnlijk een pensioen bij uw vennootschap. Gaarne gelijktijdig het adres van wijlen mw. [C].  (...)”

2.11     In reactie hierop  antwoordde betrokkene per brief van 30 maart 2016 als volgt:

“Met de term “vennootschap” in mijn schrijven van 23 maart jl. duidde ik (uiteraard) op [B] B.V. Over [A] B.V. is er mijnerzijds immers niets mee te delen.

Zoals ik u meedeelde, hebben de heer [D] en mevrouw [C] hun werkzaamheden voor [B] B.V. in 2003, respectievelijk in 2008 beëindigd. Na het vertrek van mevrouw [C] heeft [C] B.V. geen activiteiten meer verricht.

Zoals ik hierboven vermeldde, beschik ik niet over enige informatie ten aanzien van [A] B.V. Over of en hoe deze vennootschap (nog) functioneert en over de huidige accountant van de vennootschap kan ik u derhalve geen informatie verstrekken.

Ook over het huidige adres van de heer [D] en/of over de erfgenamen van mevrouw [C] kan ik u niet informeren. De contacten zijn reeds lang geleden verbroken en van een pensioenregeling bij [B] B.V. is geen sprake. (...)”

2.12     Per brief van 31 maart 2016 heeft klaagster zich opnieuw tot betrokkene gericht en daarin geschreven:

“ Het valt mij wederom in uw schrijven op dat u geen enkel concreet gegeven verstrekt. Gaarne verneem ik van u t/m welk jaar [B] B.V. (of haar rechtsvoorganger) als accountant de zaken heeft behartigd van [A] B.V.. Bij beëindiging van de werkzaamheden voor [A] B.V. moet u toch de basisdossiers als de balansdossiers van voorgaande jaren aan de nieuwe accountant hebben verstrekt. U moet daarover dus iets weten.

U stelt dat u na het vertrek van mw. [C] geen activiteiten meer heeft verricht. Moet ik hieruit opmaken dat uw accountancy t/m 2008 de zaken heeft behartigd voor [A]?

Ik constateer dat u alles van u afduwt volledig ontwijkend antwoordt. Als u daarmee doorgaat heb ik geen andere keus dan u te dagvaarden zodat u onder ede tegenover de rechter-commissaris kunt verklaren wat u weet omtrent de eventuele beëindiging van de relatie tussen [A] en uw accountancy. Ik hoop dat u het zover niet zult laten komen en zie dan ook van u concrete informatie tegemoet. Indien uw kantoor de werkzaamheden voor [A] in 2008 heeft beëindigd, dan is dit nog maar een paar jaar geleden en moet u iets weten t.a.v. de vraag wie als opvolgend accountant is opgetreden.(...).”

2.13     Betrokkene antwoordde klaagster per brief van 1 april 2016 het volgende:

“Naar mijn inschatting heeft [B] B.V. haar werkzaamheden voor [A] B.V. reeds in 2004 beëindigd. In ieder geval beduidend eerder dan het door u genoemde jaar 2008.

Het is niet gebruikelijk dat accountants terzake van beëindigde opdrachten hun dossiers overdragen aan de opvolgend accountant. Na een bewaartermijn worden de dossiers (van vertrokken cliënten) veelal vernietigd.

Zoals u ook weet, is de keuze van een accountant voorbehouden aan de betreffende

onderneming. De onderneming is terzake hiervan geen verantwoording verschuldigd aan de accountant waarbij de opdracht is opgezegd. Er is geen verplichting voor de opvolgend accountant om met zijn voorganger te overleggen.

Meer en anders kan ik u niet informeren.”

2.14     Klaagster reageerde hierop bij brief van 11 april 2016 als volgt:

“Uw berichtgeving blijft in mijn ogen hoogst onbevredigend. U verschuilt zich stelselmatig achter een B.V.. Het gaat mij niet om de een of andere B.V., ongeacht welk etiket met naam op die BV. is geplakt. U stelt in uw brief van 30 maart dat [B] B.V. geen aktiviteiten meer heeft verricht.

Dit was voor mij aanleiding in mijn brief van 31 maart 2016 de concrete vraag te stellen of ik hieruit diende op te maken dat uw accountancy t/m 2008 de zaken heeft behartigd voor [A]. In uw antwoordbrief van 31 maart begint u weer met te stellen dat [B] B.V. haar werkzaamheden reeds in 2004 heeft beëindigd. Dat vroeg ik niet. Ik vroeg of uw accountancy t/m 2008 de zaken heeft behartigd voor [A].

Ik wil niet meer praten over de een of andere vennootschap, ongeacht welk etiket daarop geplakt zit. Ik herhaal mijn vraag of uw accountancy t/m 2008 de zaken heeft behartigd voor [A]. Ik zal dit nog concreter stellen: hebt u persoonlijk als registeraccountant de zaken voor [A] behartigd en zo ja, t/m welk jaar? (...)”

2.15     Per brief van 20 april 2016 reageerde betrokkene hierop als volgt:

“Uw bovengenoemd schrijven ontving ik in goede orde. Wat u bedoeld met de term “uw accountancy” is mij niet duidelijk c.q. ik kan dit begrip niet plaatsen.

Nogmaals merk ik op dat ik u niet meer en anders kan en zal informeren dan ik deed in de 3 brieven die ik u toezond.

Omdat ik stellig de indruk heb dat u maar wat in het wilde weg rond vraagt, zal ik mij de vrijheid permitteren om niet meer op eventuele brieven van uw zijde te reageren. (...)”

2.16     In hoofde van alle voormelde brieven van betrokkene staat als afzender vermeld: “[B] B.V.”.

2.17     Ten slotte heeft klaagster in de brief van 4 mei 2016 aan betrokkene geschreven:

“Uw schrijven dd. 20 april jl. kwam in mijn bezit. De enige die in het wilde weg bezig is, bent u doordat u stelselmatig met allerlei kinderachtige uitvluchten alles van u afduwt, alles ontkent, met als gevolg dat ik u geen zakelijke informatie kan vragen omtrent de door u ondertekende jaarstukken van [A] BV.. Zie o.a. uw handtekening dd. 14 januari 2010 onder de jaarstukken 2008. U bent volgens mij nog steeds de accountant van [E] c.s..

U stelt in uw brief dd. 20 april jl. de nogal kinderachtige vraag wat ik met de term “uw accountancy” bedoel. Het is u niet duidelijk c.q. u kunt dit begrip niet plaatsen. Ik zou zeggen neemt u de moeite om eens naar een boekhandel te gaan en een Engels woordenboek te kopen. U kunt daarin lezen dat accountancy betekent het beroep van accountant.

Ik ben het met u eens dat de briefwisseling met u gestaakt moet worden. Gezien uw grote mate van onwil zal ik een klacht bij de Accountantskamer indienen, waarbij ik er vanuit ga dat u als registeraccountant niet zult proberen de Accountantskamer met een kluitje in het riet te sturen zoals u enkele malen in mijn geval hebt geprobeerd. (...)”

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. het gedrag van betrokkene is een registeraccountant onwaardig, want hij speelt verstoppertje en geeft evasieve antwoorden. Het publiek dat afgaat op gepubliceerde gegevens mag niet zo worden behandeld;
  2. klaagster kon van betrokkene geen nadere toelichting krijgen op bepaalde mededelingen in de gedeponeerde jaarstukken, met name wat betreft de zekerheidsstellingen, de garanties en de voorzieningen;
  3. in de jaarrekening 2009 is geen voorziening opgenomen of melding gemaakt van  een door klaagster gestelde vordering op [A] van ruim 1 miljoen euro. Zo wordt een schijn van kredietwaardigheid tegenover het publiek opgehouden en helpt betrokkene mee om het publiek een rad voor ogen te draaien.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de sinds 4 januari 2014 geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    Ter staving van het bij 3.2 onder a. vermelde klachtonderdeel is (als productie 1 bij het klaagschrift) overgelegd een aantal brieven uit maart en april 2016 van mr. De Koning aan de vennootschap [B], alsmede de brieven met reacties daarop van betrokkene aan mr. De Koning. Namens klaagster is gesteld dat de brieven van mr. De Koning niet, dan wel onvoldoende, door betrokkene zijn beantwoord, terwijl betrokkene zich op het standpunt heeft gesteld dat hij mr. De Koning niet meer kon of mocht mededelen dan hij in zijn brieven aan deze heeft gedaan.

4.4.2    De Accountantskamer is van oordeel dat, hoewel mr. De Koning in maart 2016 een vennootschap bleef aanschrijven waarvan hij inmiddels wist dat deze in 2009 geen accountantsdiensten meer leverde aan [A], betrokkene wel duidelijker op de brieven van mr. De Koning had moeten antwoorden. Zo had betrokkene niet slechts moeten vermelden dat de aangeschreven vennootschap na november 2008 (respectievelijk 2004) geen werkzaamheden meer voor [A] had verricht, maar ook bekend moeten maken dat hijzelf over de jaren 2008 en 2009 de jaarrekening van [A] had samengesteld. Door dit ‑ met welke (bij)bedoeling dan ook ‑ na te laten is betrokkene niet geheel oprecht geweest en heeft hij aldus gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel “integriteit” als bedoeld in artikel 2 onder b van de VGBA. In zoverre moet klachtonderdeel a. gegrond worden geacht.

4.5       De overige door mr. De Koning gewenste informatie mocht betrokkene, gelet op zijn geheimhoudingsplicht, niet zomaar verschaffen. Het stond betrokkene daarom evenmin vrij de gevraagde nadere toelichting te geven op bepaalde mededelingen in de gedeponeerde jaarstukken als bedoeld in het bij 3.2 onder b. vermelde klachtonderdeel, zodat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

4.6       Met betrekking tot het bij 3.2 onder c. vermelde klachtonderdeel overweegt de Accountantskamer dat onvoldoende gesteld en aannemelijk is geworden dat betrokkene destijds op de hoogte was van feiten en omstandigheden op grond waarvan de in dit klachtonderdeel bedoelde voorziening in de jaarrekening 2009 van [A] had moeten worden opgenomen, zodat klachtonderdeel c. reeds daarom ongegrond moet worden verklaard.

4.7       Nu de klacht deels gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer is in deze klachtzaak, gelet op de geringe ernst van voormelde schending, van oordeel dat het opleggen van een maatregel achterwege kan worden gelaten en dat met een gedeeltelijke gegrondverklaring kan worden volstaan.

4.8        Op grond van al het hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in onderdeel a. gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene geen maatregel op;

·       verklaart de klacht in de onderdelen b. en c. ongegrond;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23 derde lid Wtra, het door klaagster betaalde griffierecht van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. drs. M. Stempher (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en P. Mansvelder RA (leden-accountants), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2017.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.