ECLI:NL:TACAKN:2016:82 Accountantskamer Zwolle 15/2577 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:82
Datum uitspraak: 12-08-2016
Datum publicatie: 12-08-2016
Zaaknummer(s): 15/2577 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene is curator in het faillissement van Eurocommerce. Betrokkene is tuchtrechtelijk aanspreekbaar op de uitoefening van zijn functie als bewindvoerder/curator. Klacht deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond. Marginale taak voor de tuchtrechter, indien tegen het handelen van de curator de rechtsgang van art. 69 Fw. kan worden gevolgd.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/2577 Wtra AK van 12 augustus 2016 van

1) X1 ,

2) X2 ,

3) X3 en

4) X4 ,

allen wonende dan wel domicilie kiezende te [plaats],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. J.M. Atema.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 1 december 2015 ingekomen klaagschrift van 30 november 2015, met bijlagen;

-        de op 1 februari 2016 ingekomen aanvulling op het klaagschrift van 27 januari 2016, met bijlagen;

-        het op 11 april 2016 ingekomen verweerschrift van gelijke datum, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 juni 2016, waar zijn verschenen - aan de zijde van klagers - klager sub 1) X1 en klaagster sub 4) X4, mede namens klagers 3) en 4) en - aan de zijde van betrokkene - Y RA in persoon, bijgestaan door mw. mr. J.M. Atema, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en/of doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds 15 december 2004 ingeschreven als registeraccountant. Vanaf 1 januari 2015 is hij verbonden aan [Accountants B.V.1] te [plaats]. Voordien was hij werkzaam bij [Accountants en Adviseurs1] B.V.

2.2       Klager 1) is gehuwd met klaagster 2). Klagers 3) en 4) zijn hun kinderen. Klagers 1, 3 en 4 vormen het bestuur van de stichting administratiekantoor [A] Holding dat de uiteindelijke zeggenschap had in de vennootschap [A] Holding B.V. (hierna: [A]), die op haar beurt voor 100% deelnam in Eurocommerce Holding B.V. (hierna: de Holding), die in 2010 aan het hoofd stond van de Eurocommerce Groep, een groep vennootschappen die zich in hoofdzaak richtte op het ontwikkelen en realiseren van bedrijfsruimten en kantoorpanden, waarbij de (aanloop)investeringen in overwegende mate met geleend geld werden gefinancierd. Klager 1) is één van de twee oprichters van de Eurocommerce Groep.

2.3       De Eurocommerce Groep bestond uit vier takken, te weten:

- projectontwikkeling met aan het hoofd Eurocommerce Projectontwikkeling B.V.;

- beleggingen met aan het hoofd Eurocommerce Beleggingen B.V.;

- promotionele activiteiten in Eurocommerce Promotie B.V.;

- de exploitatie van hotels en restaurants met aan het hoofd Eurocommerce Recreatie B.V.

2.4       In december 2011 heeft de FGH Bank aangifte gedaan tegen een aantal vennootschappen uit de Eurocommerce groep en tegen klager 1) wegens valsheid in geschrift. In het voorjaar van 2012 heeft SNS Property Finance tegen hen een soortgelijke aangifte gedaan.

2.5       Op 21 mei 2012 werd aan een aantal tot de Eurocommerce groep behorende vennootschappen door de Rechtbank Zwolle-Lelystad (thans: rechtbank Overijssel) voorlopige surseance van betaling verleend, onder benoeming van mr. A.A.A.M. Schreuder als rechter-commissaris en mr. A.M.M. Spliet (hierna: Spliet) en mr. P.F. Schepel (hierna: Schepel) als bewindvoerders. Gezien de aard van het dossier werd het door zowel de rechtbank als de beide bewindvoerders opportuun geacht tevens een accountant te benoemen. Daarop is betrokkene op 22 mei 2012 eveneens tot bewindvoerder benoemd. Op diezelfde datum heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de bewindvoerders, klager 1) en een medewerker van de Eurocommerce groep.

2.6       Op 7 juni 2012 heeft klager 1) ontslag genomen als bestuurder en in de periode van 12 juli 2012 tot en met 9 april 2013 zijn nagenoeg alle tot de Eurocommerce Groep behorende vennootschappen in staat van faillissement verklaard, met benoeming van Spliet, Schepel en betrokkene tot curatoren.

2.7       Op 24 augustus 2012 hebben de ex-bewindvoerders het openbaar verslag van de surseance van betaling van onder andere [A] opgemaakt. Op 20 september 2012 hebben zij als curatoren het eerste faillissementsverslag opgemaakt.

2.8       Op 27 november 2012 is klager 1) failliet verklaard.

2.9       In 2013 is door de curatoren aangifte gedaan van bedrieglijke bankbreuk. Het openbaar ministerie heeft op basis van een door de FIOD opgemaakt proces-verbaal strafvervolging tegen klagers ingesteld.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkens het verweerschrift begrepen door betrokkene en ter zitting door en namens klagers is bevestigd, de volgende verwijten:

  1. Betrokkene heeft de benoeming tot bewindvoerder en curator ten onrechte aanvaard, immers:
    1. het ontbrak hem aan ervaring;
    2. er waren tegenstrijdige belangen tussen de curandi en betrokkenes toenmalige kantoor [Accountants en Adviseurs1 B.V.], waarmee Eurocommerce zakelijke transacties (huur en verhuur) had gedaan;
    3. er was sprake van een belangenconflict ten aanzien van de Rabobank, omdat betrokkene voor die bank direct en indirect activiteiten had ontplooid en die bank tevens hypotheekhouder op de woning van betrokkene was.
  2. Betrokkene heeft zich bij de aanvaarding van het bewindvoerder- en curatorschap louter laten leiden door zijn eigen financiële belangen.
  3. Betrokkene heeft, door alleen de belangen van de Rabobank te dienen, zijn taak als curator niet goed vervuld.
  4. Betrokkene heeft onwaarheden naar voren gebracht in de faillissementsverslagen en in de verschillende gerechtelijke procedures.
  5. Betrokkene heeft als curator de jaarrekening over 2011 van de Eurocommerce-groep opgemaakt en daarbij fouten gemaakt. Daarnaast weigert hij, althans zijn kantoor [Accountants1 B.V.], ten onrechte een goedkeurende verklaring over de jaarrekening 2011 af te geven.

3.3       Wat door klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde), doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de weerspreking van de klacht van de zijde van betrokkene.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1    Namens betrokkene is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht omdat:

a)     de taakvervulling door betrokkene als curator buiten de reikwijdte van de accountantstuchtrechtspraak valt, terwijl de Faillissementswet reeds voorziet in voldoende waarborgen ten aanzien van het handelen van curatoren,

b)     klagers niet aan hun stelplicht hebben voldaan; de forse aantijgingen die zij in het aangevulde klaagschrift uiten, worden niet anders onderbouwd dan met grotendeels door klagers zelf of een hunner opgestelde brieven, die veelal niet eens betrekking hebben op handelen van betrokkene, maar op dat van diverse andere partijen, zodat noch voor betrokkene noch voor de Accountantskamer is vast te stellen waarop klagers in hun klacht precies doelen en

c)     hoewel uit het klaagschrift niet eenvoudig af te leiden is tegen welk concreet handelen of nalaten van betrokkene de klacht zich richt, één en ander hoofdzakelijk c.q. voornamelijk betrekking te lijkt hebben op de periode tot zeer kort na de benoeming van betrokkene tot bewindvoerder, nu een groot deel van de klacht betrekking heeft op het gesprek dat betrokkene met klager 1) heeft gevoerd op 22 mei 2012 en sinds die datum inmiddels bijna vier jaar zijn verstreken zodat niet tijdig is geklaagd in de zin van art. 22 Wtra, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat klagers volgens hun eigen stellingen dadelijk na de benoeming van betrokkene constateerden dat bij hen daartegen grote bezwaren bestonden.

4.2.2    Klager 1) heeft ter zitting desgevraagd laten weten dat hij zijn medeklagers destijds steeds meteen op de hoogte heeft gebracht van de feiten waarover in de onderhavige zaak wordt geklaagd.

4.2.3    De Accountantskamer overweegt met betrekking tot het namens betrokkene gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van de klacht het volgende.

Ad a)   Op de (vervulling van de) taak van betrokkene als bewindvoerder/curator is weliswaar geen specifiek nader voorschrift of specifieke overige standaard als bedoeld in artikel A-130.7 van de VGC onderscheidenlijk de artikelen 24 en 25 van de VGBA van toepassing, maar het is wel aan de Accountantskamer om te bezien of betrokkene die taak heeft vervuld met inachtneming van de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels, waaronder de in artikel A-100.4 onder a. tot en met e. van de VGC, respectievelijk de in artikel 2 onder a. tot en met e. van de VGBA vermelde fundamentele beginselen, alsook in overeenstemming met het conceptueel raamwerk als bedoeld in artikel A-100.5 van de VGC, respectievelijk hoofdstuk 3 van de VGBA. Het niet-ontvankelijkheidsverweer op de onder a) aangevoerde grond wordt daarom verworpen.

Ad b)   Betrokkene heeft weliswaar doen stellen dat noch voor betrokkene noch voor de Accountantskamer is vast te stellen waarop klagers in hun klacht precies doelen, maar het verweerschrift bevat onder 3.2 een weergave van de klacht zoals betrokkene ‑ en ook de Accountantskamer ‑ die heeft begrepen en die volgens klagers een juiste weergave van de klacht is. Tegen de aldus geformuleerde klacht heeft betrokkene zich behoorlijk kunnen verweren en zich ook daadwerkelijk verweerd. Het niet-ontvankelijkheidsverweer op de onder b) aangevoerde grond wordt daarom eveneens verworpen.

Ad c)   In artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, is bepaald dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. De Accountantskamer overweegt daarbij dat sinds de wijziging ingaande 1 januari 2014 van artikel 22, eerste lid, Wtra voor aanvang van de daarin bedoelde termijn van drie jaren beslissend is of sprake is van een constatering van ‑ geparafraseerd ‑ het tuchtrechtelijk laakbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant, dan wel van zodanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden van zulk tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten kan worden gebaseerd. Daarbij is van belang hoe de klacht is omschreven, althans door de Accountantskamer moet worden opgevat. Het gaat er dus niet om wanneer een klager een handelen of nalaten van een accountant heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, maar wanneer een klager aan dat handelen of nalaten een vermoeden heeft verbonden of rede- lijkerwijs heeft kunnen verbinden dat het in strijd is met genoemde wet- en regelgeving.  

Het klaagschrift in deze zaak is op 1 december 2015 bij de Accountantskamer binnengekomen. Dat betekent dat in dit geval voor de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22 Wtra de datum 1 december 2012 bepalend is.

De Accountantskamer is van oordeel dat voor de klachtonderdelen onder I a., b. en c. geldt dat zij na het verstrijken van genoemde driejaarstermijn zijn ingediend, zodat klacht in die onderdelen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Immers, zoals namens betrokkene is gesteld en door of namens klagers niet is weersproken, heeft de klacht in die onderdelen betrekking op het gesprek dat betrokkene met klager 1) heeft gevoerd op 22 mei 2012, terwijl sinds die datum meer dan drie jaren zijn verstreken voor de binnenkomst van het klaagschrift (op 1 december 2015), waarbij in aanmerking wordt genomen dat klagers volgens hun eigen stellingen dadelijk na de benoeming van betrokkene constateerden dat bij hen daartegen grote bezwaren bestonden.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht voor het overige betrekking heeft, moet voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC). Voor zover dit handelen en/of nalaten plaatshad ná 1 januari 2014 dient dat te worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4       Hierbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5.1    Klachtonderdeel II., inhoudende dat betrokkene zich bij de aanvaarding van het bewindvoerder- en curatorschap louter heeft laten leiden door zijn eigen financiële belangen, is door klagers niet of nauwelijks onderbouwd en namens betrokkene gemotiveerd weersproken.

4.5.2    De Accountantskamer is met betrekking tot dit klachtonderdeel van oordeel dat het enkele feit dat betrokkene een vergoeding ontvangt voor zijn werkzaamheden in het curatorschap hem niet tuchtrechtelijk kan worden tegengeworpen, nog daargelaten dat het salaris van de curator door de rechtbank wordt vastgesteld overeenkomstig hetgeen dienaangaande in de Faillissementswet is geregeld. Klachtonderdeel II. moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.6.1    Klachtonderdeel III., inhoudende dat betrokkene, door alleen de belangen van de Rabobank te dienen, zijn taak als curator niet goed zou hebben vervuld, is door klagers geadstrueerd met de stelling dat de Rabobank aan de curatoren een boedelkrediet beschikbaar had gesteld onder voorwaarden, terwijl de Rabobank feitelijk de veroorzaker van het faillissement van Eurocommerce is geweest.

4.6.2    Tegen dit klachtonderdeel is namens betrokkene aangevoerd:

a)     dat dit bij uitstek een klacht is over het handelen van een curator die onder de reikwijdte van art. 69 van de Faillissementswet zou vallen en in dat verband dus niet aan de Accountantskamer zou dienen te worden voorgelegd,

b)     dat ook dit klachtonderdeel is gespeend van enige onderbouwing;

c)     dat van een eenzijdig optreden ten faveure van Rabobank geen sprake is, nu naast Rabobank nog acht andere banken crediteur zijn van de Eurocommerce-groep en de curatoren, onder wie betrokkene, de belangen van de gezamenlijke crediteuren van de Eurocommerce-groep behartigen, in welk verband zij diverse acties hebben ondernomen om het boedelactief te vergroten, waaronder het vernietigen van paulianeuze transacties en het aanspreken van debiteuren, onder wie klager 1) zelf;

d)     dat zonder nadere concretisering - die ontbreekt - voor betrokkene niet is vast te stellen op welke handelingen van hem klagers hier nu precies het oog hebben.

4.6.3    De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel dat ‑ zoals ook in het verweer van betrokkene vermeld ‑ klagers niet, althans volstrekt onvoldoende, hebben gesubstantieerd wat zij betrokkene werkelijk verwijten, zulks terwijl het volstrekt gebruikelijk is in faillissementen als de onderhavige om met de als crediteur in het faillissement betrokken bank(en) een boedelkrediet overeen te komen, zodat dit klachtonderdeel reeds daarom ongegrond moet worden verklaard.

Overigens merkt de Accountantskamer op dat krachtens artikel 69 van de Faillissementswet (FW) tegen elke handeling van de curator kan worden opgekomen bij de rechter-commissaris, die klachten dienaangaande na een belangenafweging zal beoordelen en beslissen, en dat vervolgens ten aanzien van die beslissing hoger beroep openstaat, zodat voor de tuchtrechter in deze slechts een marginale taak overblijft.    

4.7.1    In het kader van klachtonderdeel IV., inhoudende dat betrokkene in de faillissementsverslagen en in de verschillende gerechtelijke procedures onwaarheden naar voren heeft gebracht, is door klagers aangevoerd:

-        dat betrokkene als curator heeft meegewerkt aan het maken van faillissements-verslagen die niet corresponderen met de werkelijkheid en de waarheid;

-        dat betrokkene tevens gebruik heeft gemaakt van een eenzijdige FIOD-rapportage en deze heeft overgelegd in procedures;

-        dat betrokkene bewust heeft gelogen in rechtszaken tegen klager 1) en/of diens familie.

4.7.2    Hiertegen is namens betrokkene ingebracht:

-        dat deze beschuldiging volstrekt ongefundeerd is en met klem wordt betwist;

-        dat het weliswaar duidelijk is dat klagers door het faillissement van de Eurocommerce-groep persoonlijk zeer getroffen zijn en de visie van de curatoren op de oorzaken van het faillissement niet delen, doch dat dit nog niet maakt dat 'dus' sprake is van het opzettelijk verkondigen van onwaarheden door de curatoren, onder wie betrokkene;

-        dat klagers op geen enkele manier aannemelijk en concreet maken wat er nu precies in strijd met de waarheid zou zijn, wanneer de betreffende uitlatingen precies zijn gedaan, en waarom betrokkene als accountant daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

4.7.3.   De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel IV. dat het, mede gelet op wat hiervoor onder 4.4 is overwogen, ook hier op de weg van klagers had gelegen concreet en gesubstantieerd en met bescheiden gestaafd uiteen te zetten dat betrokkene in de faillissementsverslagen en in de verschillende gerechtelijke procedures onwaarheden naar voren heeft gebracht. Echter, ook met in achtneming van de inhoud van de als bijlage 1 bij de pleitnota ter zitting alsnog door klagers overgelegde e-mail die door betrokkene op 27 oktober 2013 werd verzonden, moet worden geoordeeld dat klagers dit hebben nagelaten, terwijl betrokkene de hem gemaakte verwijten ter zake gemotiveerd heeft weersproken. Er zijn daardoor geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan volgen dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het hem door klagers verweten gedrag, zodat dit klachtonderdeel eveneens faalt.

4.8.1    Klachtonderdeel V., inhoudende dat betrokkene als curator de jaarrekening over 2011 van de Eurocommerce-groep heeft opgemaakt, dat hij daarbij fouten heeft gemaakt en dat hij, althans zijn kantoor [Accountants1 B.V.], daarnaast ten onrechte weigert een goedkeurende verklaring over de jaarrekening 2011 af te geven, is door klagers voorzien van de stellingen:

-        dat betrokkene binnen het curatorschap van Eurocommerce als registeraccountant verantwoordelijk is voor de jaarrekening van Eurocommerce over het jaar 2011;

-        dat deze jaarrekening is opgemaakt door [Accountants1 B.V.], zonder enige vorm van input van klager 1), de externe accountant, de externe fiscalist dan wel de hoofd-controller van Eurocommerce, zodat vele posten die nog een correctie behoefden in de boekhouding en feitelijk als kruispost waren geboekt, door betrokkene zijn vastgesteld;

-        dat betrokkene geen enkele kennis had over de gebeurtenissen in 2011 en bewust de jaarrekening heeft gemaakt zoals de compliance-afdeling van de Rabobank dat wilde;

-        dat betrokkene heeft meegewerkt aan een “fake-jaarrekening” en dat [Accountants1 B.V.] deze jaarrekening weigert te voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring (de Accountantskamer begrijpt dat klagers bedoelen “controle”verklaring).

4.8.2    Als verweer tegen klachtonderdeel V. is namens betrokkene aangevoerd:

-        dat betrokkene voor enige vennootschap binnen de Eurocommerce-groep geen jaarrekening over 2011 of enig ander jaar heeft opgemaakt;

-        dat de curatoren aan [Accountants1 B.V.) - waaraan betrokkene destijds overigens nog niet verbonden was - opdracht hebben gegeven een conceptbalans en conceptwinst- en verliesrekening over 2011 samen te stellen, zulks ten behoeve van de aangifte vennootschapsbelasting;

-        dat één en ander echter niet gelijk is te stellen met een jaarrekening, laat staan dat daarop enige wettelijke controle is uitgevoerd;

-        dat in dit verband niet verwonderlijk is dat een goedkeurende controleverklaring ontbreekt, want waar geen controle is uitgevoerd, is uiteraard ook geen verklaring afgegeven.

4.8.3    Deze weerspreking is door klagers niet, althans onvoldoende betwist. Gelet op het hiervoor onder 4.4. overwogene wordt daarom geoordeeld dat klachtonderdeel V. wegens gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond is. Immers, van de Eurocommerce-groep is geen jaarrekening 2011 opgemaakt (laat staan door betrokkene) en aan [Accountants1 B.V.] is ook geen controleopdracht verstrekt.

4.9       Nu ook overigens niet is gebleken of aannemelijk geworden dat betrokkene bij het uitvoeren van zijn taak als bewindvoerder/curator heeft gehandeld in strijd met enige voor hem geldende gedrags- en/of beroepsregel, moet de klacht op grond van het voorgaande in de onderdelen II. tot en met V. ongegrond worden verklaard.

4.10     Ten aanzien van de (niet-ontvankelijk te verklaren) klachtonderdelen onder I. overweegt de Accountantskamer overigens en ten overvloede nog dat deze ongegrond waren te achten omdat:

ad a.    een gebrek aan ervaring voor een accountant geen beletsel is om een collegiale benoeming tot curator in een faillissement te aanvaarden,

ad b.    een vroegere huurrelatie met de gefailleerde geen reden hoeft te zijn die benoeming tot curator te weigeren en

ad c.    het hier door klagers aangevoerde, voor zover al gesubstantieerd, voor betrokkene evenmin een reden moest zijn om dat curatorschap niet te aanvaarden.

Bovendien had klager 1) deze zaken destijds bij de rechtbank aan de orde kunnen stellen overeenkomstig de daartoe bestaande regeling van ontslag van een benoemde curator als geregeld in artikel 73 Fw.

4.11      Op grond van het al hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in de onderdelen I a., -b. en -c. niet-ontvankelijk;

·       verklaart de klacht in de overige onderdelen (II. tot en met V.) ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden), A.M.H. Homminga AA en drs. W.J. Schoonderbeek RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.