ECLI:NL:TACAKN:2016:27 Accountantskamer Zwolle 15/2590 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:27
Datum uitspraak: 04-04-2016
Datum publicatie: 04-04-2016
Zaaknummer(s): 15/2590 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie:   Accountant moet te allen tijde zorgdragen voor stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Bij kantoortoetsing (samenstelpraktijk) tekortkomingen vastgesteld in het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Ook als de uitgevoerde toetsing geen hertoetsing was maar een toetsing, mogen bevindingen bij eerdere toetsing worden betrokken bij de beoordeling van een klacht over een latere toetsing. Definitieve doorhaling voor een termijn van twaalf maanden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/2590 Wtra AK van 4 april 2016 van

de KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: mr. J.A. Nijland,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 3 december 2015 ingekomen klaagschrift van 2 december 2015, met bijlagen;

-        het op 30 december 2015 ingekomen verweerschrift van gelijke datum.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 26 februari 2016, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klaagster ‑ haar raadsvrouw/ gemachtigde mr. J.A. Nijland, advocaat te ’s-Gravenhage, en G.J.A.H van der Wielen AA, adviseur van klaagsters Raad voor Toezicht (voorheen Raad van Toezicht, hierna: de Raad) en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ Y AA in persoon.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting - mede aan de hand van pleitnotities - hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht, alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene stond vanaf [datum] ingeschreven als accountant-administratieconsulent (AA) in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Nba). Per [datum] heeft betrokkene zich daarin laten doorhalen, maar per [datum] heeft hij zich weer als AA doen inschrijven in genoemd accountantsregister. Hij is werkzaam als openbaar accountant in zijn praktijk [A] Accountants te [plaats1].

2.2       De accountantspraktijk van betrokkene is op 10 november 2010 onderworpen aan een periodieke preventieve toetsing  op grond van de destijds geldende Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing. Deze toetsing heeft geresulteerd in het eindoordeel van 25 mei 2011, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen en aangepast diende te worden. Betrokkene heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 11 juli 2011 een verbeterplan ingediend. Dat verbeterplan is bij brief van 26 september 2011 door de Raad goedgekeurd.

2.3       Nadat betrokkene zich per [datum] had laten uitschrijven uit het accountantsregister van de Nba en zich daarin per [datum] weer had laten inschrijven,  is de accountantspraktijk van betrokkene bij brief van 13 februari 2014 aangewezen voor een hertoetsing in 2014 op grondslag van de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen (hierna: VoKwb). De Raad heeft betrokkene bij e-mail van 4 juni 2014 verzocht om de monitoringvragenlijst 2014 in te vullen en te retourneren. Betrokkene heeft op 9 juni 2014 de ingevulde monitoringvragenlijst 2014 per e-mail geretourneerd.

2.4       De Raad heeft betrokkene bij brieven van 13 juni en 26 juni 2014 geïnformeerd over de hertoetsing. Op 14 november 2014 heeft de hertoetsing plaatsgevonden en wel op basis van de dossiers van vier samenstellingsopdrachten. Het conceptverslag van de hertoetsing is bij e-mail van 28 november 2014 aan betrokkene gezonden. Betrokkene heeft hierop gereageerd per e-mail van 12 december 2014 en op dezelfde datum is het definitieve toetsingsverslag bij e-mail aan betrokkene en per post aan de Raad gezonden.

2.5       Bij brief van 20 februari 2015 heeft de Raad het eindoordeel van de hertoetsing aan betrokkene toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene in opzet en werking niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep (Wab). De Raad heeft betrokkene in die brief tevens meegedeeld klaagster te zullen adviseren zijn bevindingen in de vorm van een klacht aan de tuchtrechter voor te leggen.  

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt in het verwijt dat de accountantspraktijk van betrokkene ten tijde van de hertoetsing van 14 november 2014 niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen zoals bedoeld in artikel 3 van de VoKwb en dat dit impliceert dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en ‘professioneel gedrag’ zoals neergelegd in artikel A-100.4 onder c. en e. en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-130.1, A-130.2 en A-130.4 respectievelijk A-150.1 van de VGC.  

3.2       Uit de bevindingen van de toetsers bij de hertoetsing van 14 november 2014 is immers gebleken:

a)     dat betrokkene niet heeft voldaan aan de vereisten inzake aanvaarding en continuering van opdrachten;

b)     dat er verschillende tekortkomingen waren in de uitvoering van de werkzaamheden;

c)     dat er tekortkomingen waren in de afwerking en rapportering van de getoetste samenstellingsopdrachten.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wabis de accountant-administratieconsulent ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Betrokkene heeft een beroep op de niet-ontvankelijkheid van de klacht gedaan, waartoe hij heeft aangevoerd dat de bevindingen van de toetsers op 10 november 2010 betrekking hebben op het boekjaar 2009 en een klacht daarover daarom in deze zaak niet-ontvankelijk is (vanwege het verstrijken van de drie- dan wel de zesjaarstermijn, zo begrijpt de Accountantskamer). Tevens zou die niet-ontvankelijkheid de basis van de conclusies van wat betrokkene aanduidt als de collegiale toetsing op 14 november 2014 wegnemen, zodat ook de grond aan de klacht daarover is komen te ontvallen. Dit verweer wordt verworpen omdat het miskent dat de onderhavige klacht slechts betrekking heeft op de bevindingen van de toetsers bij de hertoetsing op 14 november 2014, terwijl  de klacht daarover is ingediend op 3 december 2015, zijnde binnen zowel de zesjaars- als de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wtra.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit heeft plaatsgehad na 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna: VGBA), welke verordening in de plaats van de VGC is gekomen.

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       In artikel 3 VoKwb is bepaald dat de accountant ervoor zorgt dat de accountantspraktijk of accountantsafdeling waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wab. Gelet op deze bepaling kan naar het oordeel van de Accountantskamer van betrokkene worden verlangd dat deze steeds zorgt voor een voldoende stelsel van kwaliteitsbeheersing.

4.6       Namens klaagster zijn de onderdelen van de klacht als vermeld onder 3.2 toegelicht met de volgende constateringen van de toetsers bij gelegenheid van de hertoetsing op 14 november 2014.

ad a)    Er was sprake van een pas na het uitbrengen van de samenstellingsverklaring gedateerde opdrachtaanvaarding, ontbrekende ondertekeningen van opdrachtbevestigingen en het ontbreken van een beoordeling van de opdracht in het kader van de continuering ervan.

ad b)    Betrokkene heeft een onvoldoende beeld verkregen van de bedrijfsactiviteiten van de entiteiten waarvoor hij de opdrachten uitvoerde en onvoldoende navraag gedaan naar onregelmatigheden in de aangeleverde financiële gegevens van die entiteiten.

ad c)    In twee dossiers werd de Letter of Representation pas na het uitbrengen van de samenstellingsverklaring ontvangen en in een ander dossier werd een samenstellingsverklaring afgegeven, terwijl het dossier pas vier maanden later door de assistent is afgewerkt en vervolgens door betrokkene beoordeeld en voorts werd in een dossier onder “overige gegevens” nagelaten te vermelden waarom een accountantsverklaring ontbrak.

4.7.1    Betrokkene heeft ten aanzien van de geconstateerde tekortkomingen op het onderdeel aanvaarding en continuering aangevoerd dat sprake is van continuering van een jarenlange opdracht voor een bestaande cliënt en dat de regels niet voorschrijven dat een nieuwe opdrachtbevestiging telkens verplicht is. Betrokkene miskent met zijn stellingen evenwel dat het onder 4.14 en 4.15 van het klaagschrift vermelde betrekking heeft op tekortkomingen ten aanzien van de opdrachtaanvaarding en niet van de opdrachtcontinuering. Die tekortkomingen zijn ‑ kort gezegd ‑ dat uit de schriftelijke opdrachtbevestiging in één dossier blijkt dat de opdracht pas op 11 september 2014 is aanvaard, terwijl het accountantsrapport van 29 april 2014 dateert, en dat in twee andere dossiers de aanwezige opdrachtbevestiging niet is ondertekend. Hiermee is niet voldaan aan het bepaalde in de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) 4410 onder 7, te weten dat een accountant zich ervan moet overtuigen dat tussen hem en de opdrachtgever overeenstemming bestaat over de voorwaarden van de opdracht. Dat sprake is van een jarenlange cliëntrelatie doet aan deze verplichting niet af.

De toetsers hebben voorts vastgesteld dat in één dossier geen beoordeling van de opdracht in het kader van de continuering heeft plaatsgevonden (zie klaagschrift onder 4.16). Betrokkene heeft zich verweerd met de stelling dat hij zelf heeft vastgesteld dat er geen wijzigingen aanwezig waren in de opdracht die zich tegen continuering verzetten. Dit verweer gaat niet op. Uit de bevindingen van de toetsers blijkt weliswaar inderdaad dat betrokkene heeft geconstateerd dat er geen wijzigingen in de opdracht zijn, maar het gaat erom dat hij de checklist, die volgens het werkprogramma had moeten worden ingevuld, niet heeft gebruikt. Uit de enkele constatering in het dossier dat opdrachtcontinuering heeft plaatsgevonden en dat er geen wijzigingen zijn, kan namelijk niet worden afgeleid welke informatie betrokkene in aanmerking heeft genomen en afgewogen om na te gaan of sprake is van nieuwe informatie die zich mogelijk tegen continuering van de opdracht, al dan niet in gewijzigde vorm, verzet op grond van artikel 14 NVAK-aav. [1]

4.7.2    Betrokkene heeft ten aanzien van de tekortkomingen op het onderdeel uitvoering van werkzaamheden (zie klaagschrift onder 4.17 en 4.18) aangevoerd dat hij voldoende inzicht heeft in de bedrijfsactiviteiten van zijn cliënten. Betrokkene heeft gesteld dat hij de administratie van de dochtervennootschap van [B] evenals de administratie van [C], een franchiseonderneming van [D], zelf verwerkt. Verder heeft hij gesteld dat uit de grootboekmutaties het ontstaan van de herinvesteringsreserve blijkt.

Betrokkene gaat er met deze stellingen echter aan voorbij dat een dossier van cruciaal belang is om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden zijn verricht en of die in overeenstemming met de daaraan gestelde eisen zijn uitgevoerd. Daarvoor geldt als leidraad dat dossiers zodanig moeten zijn ingericht, dat deze in ieder geval overdraagbaar zijn aan een opvolgend accountant. Dat betrokkene de administratie van zijn eigen cliënt en die van een dochtervennootschap van één van zijn cliënten zelf verwerkt, laat dus onverlet dat uit de dossiers moet blijken dat hij een globaal beeld heeft verkregen van de bedrijfsactiviteiten en de relaties van zijn cliënten met andere ondernemingen. Dat betekent concreet dat het dossier een globale beschrijving van de bedrijfsactiviteiten moet bevatten. Dat de herinvesteringsreserve uit de  grootboekmutaties blijkt, doet niet af aan de door de toetsers geconstateerde tekortkoming dat een deel van het bedrag van de herinvesteringsreserve naar de winst- en verliesrekening is geboekt, terwijl daarvan geen onderliggende documentatie in het dossier aanwezig is. [2]

4.7.3    Betrokkene heeft ten aanzien van de tekortkomingen over de omvang en de waardering van belangrijke voorraadposten (zie klaagschrift onder 4.19-4.21) onder meer aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid daarvan niet getwijfeld hoeft te worden, omdat de voorraden jarenlang hetzelfde zijn geweest blijkens een toegepaste cijferbeoordeling en een bevestiging van zijn cliënt. Ten aanzien van de post deelneming heeft betrokkene opgemerkt dat deze niet is meegeconsolideerd omdat de deelneming in feite een lening aan de inkoopcombinatie is.

Met deze stellingen miskent betrokkene dat hij dergelijke afwegingen en de werkzaamheden die hij in verband daarmee heeft verricht, had moeten vastleggen in het dossier. Het enkele feit dat de voorraden jarenlang hetzelfde zijn geweest, is geen reden om onvolledige of anderszins onbevredigende informatie ten aanzien van belangrijke posten terzijde te schuiven en geen aanvullende werkzaamheden te verrichten. Indien posten niet zijn onderbouwd of daarover onduidelijkheid bestaat, dan dient een accountant op grond van het bepaalde in NVCOS 4410 onder 13 en 14 daarover inlichtingen in te winnen bij de cliënt en die inlichtingen te verifiëren. Hierdoor kan de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie worden vastgesteld. Die betrouwbaarheid heeft betrokkene wat de post voorraad in een van de onderzochte dossiers betreft niet kunnen vaststellen, nu hij bij zijn cliënt alleen heeft geverifieerd of de waarde van de voorraad is gewijzigd ten opzichte van voorgaand jaar, terwijl hij had moeten nagaan waarom de hoogte van de omzet (€ 636.000) in geen verhouding stond tot de waarde van de voorraad (€ 7.800). Uit de bevindingen van de toetsers is niet naar voren gekomen dat uit het dossier bleek dat betrokkene die verhouding door middel van een cijferbeoordeling heeft beoordeeld, en al evenmin dat hij ter zake een bevestiging van zijn cliënt had gevraagd en ontvangen.

4.7.4    Betrokkene heeft ten aanzien van de geconstateerde tekortkomingen in de waarderingsgrondslagen in twee dossiers (zie klaagschrift onder 4.22) opgemerkt, dat sprake was van verbouwingen in bestaande gebouwen en dat de goodwill bedrijfseconomisch en fiscaal in tien jaar wordt afgeschreven. Hiermee miskent betrokkene opnieuw de tekortkomingen die door de toetsers zijn geconstateerd: in de waarderingsgrondslagen staat vermeld dat gebouwen in 25 jaar worden afgeschreven, terwijl uit de afschrijvingsstaat blijkt dat het hier gaat om “verbouwingen” die in 10 jaar worden afgeschreven. Met zijn stelling dat sprake is van verbouwingen in bestaande gebouwen wordt niet verklaard waarom in de waarderingsgrondslagen en de afschrijvingsstaat wisselende informatie over deze afschrijvingen is opgenomen, nu die verschillende termijnen kennelijk niet in het dossier zijn toegelicht. Voorts gaat betrokkene met zijn stelling over de goodwill eraan voorbij dat, als de goodwill (zonder toelichting) in tien jaar wordt afgeschreven, dit betekent dat de jaarrekening op fiscale grondslagen is opgemaakt en dat dit in de waarderingsgrondslagen had moeten worden vermeld. Dat heeft betrokkene evenwel niet gedaan. Hij heeft aldus de financiële overzichten onvoldoende doorgelezen om een afweging te maken of deze toereikend van opzet en vrij van afwijkingen van materieel belang lijken te zijn.

4.7.5    Betrokkene heeft met betrekking tot de geconstateerde tekortkoming dat een boekverlies ten onrechte als buitengewone last is gepresenteerd (zie klaagschrift onder 4.23) opgemerkt dat het boekverlies slechts een kleine kostenpost betreft ten opzichte van de gerapporteerde winst en daarom niet materieel is. Hiermee gaat betrokkene echter voorbij aan wat klaagster hem verwijt, te weten dat het boekverlies op de verkeerde plaats in de jaarrekening is gepresenteerd, namelijk als buitengewone last in plaats van als een afschrijving.

4.7.6    Ten aanzien van het onderdeel afwerking en rapportering heeft betrokkene weliswaar erkend dat verschillende dossiers pas achteraf zijn afgewerkt (zie klaagschrift onder 4.26, 4.27 en 4.28) en dat de overige gegevens niet stonden vermeld in het rapport van 2013, maar hij heeft ook opgemerkt dat er geen termijn voor het afronden van samenstellingsdossiers bestaat. Met dit laatste miskent betrokkene dat een accountant eerst op grond van NVCOS 4410 de vereiste werkzaamheden moet verrichten voordat hij een samenstellingsverklaring kan afgeven. Indien een accountant een samenstellingsverklaring afgeeft nog voordat de daarvoor vereiste werkzaamheden zijn verricht, kan er immers niet van worden uitgegaan dat de samenstellingsopdracht overeenkomstig de daaraan gestelde eisen en waarborgen is uitgevoerd. Betrokkene is kennelijk onvoldoende doordrongen van het belang van het verrichten van werkzaamheden die op grond van de NVCOS 4410 zijn vereist en lijkt daarmee onvoldoende van de regelgeving met betrekking tot het uitvoeren van samenstellingsopdrachten op de hoogte te zijn.

4.8       Op grond van het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat aannemelijk is geworden dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met (onder meer de hiervoor vermelde voorschriften uit) NVCOS 4410. Hij heeft daarmee het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA niet in acht genomen. Gezien de aard en de omvang van de vastgestelde tekortkomingen, waarvoor betrokkene verantwoordelijk is, moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk van betrokkene ten tijde van de hertoetsing van 14 november 2014 niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing als bedoeld in artikel 3 VoKwb. Van omstandigheden die meebrengen dat betrokkene hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken. De klachten zijn daarom alle gegrond.

4.9.1    Betrokkene heeft nog aangevoerd dat de hertoetsing van 28 november 2014 geen hertoetsing maar een eerste toetsing betrof, zodat de bevindingen van de toetsers bij de toetsing in 2010 in het kader van deze klacht niet relevant zijn.

4.9.2    De Accountantskamer verwerpt dit verweer. De stelling van betrokkene dat de hertoetsing van 28 november 2014 geen hertoetsing maar een eerste toetsing betrof is onjuist. De accountantspraktijk van betrokkene is op 10 november 2010 getoetst. De Raad heeft naar aanleiding daarvan op 25 mei 2011 een negatief eindoordeel afgegeven, waaruit voor betrokkene de verplichting voortvloeide om een verbeterplan in te dienen en het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn accountantspraktijk binnen twee jaar in overeenstemming te brengen met de daaraan gestelde eisen. Zowel volgens de voorlopers van de VoKwb, de Verordening op de periodieke preventieve toetsing NOvAA en de Verordening op de kwaliteitstoetsing NOvAA, als volgens de na 1 januari 2014 vigerende VoKwb vindt een hertoetsing plaats na afloop van de termijn waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing dient/de te worden aangepast om het in overeenstemming te brengen met de daaraan te stellen eisen. De ‑ per e-mail van 4 juni 2014 aan betrokkene als zodanig aangekondigde en ook in de brief van 13 juni 2014 als zodanig aangeduide ‑ hertoetsing is op 28 november 2014 uitgevoerd en dat was na afloop van die - in het onderhavige geval op twee jaar gestelde ‑ termijn. Het was overigens ook, gelet op het negatieve eindoordeel ten aanzien van de toetsing in 2010, voor betrokkene redelijkerwijs voldoende duidelijk dat de toetsing op 28 november 2014 een hertoetsing betrof. Klaagster heeft naar aanleiding van de tekortkomingen die tijdens de hertoetsing zijn geconstateerd, een klacht ingediend en het valt niet in te zien dat klaagster daarbij geen melding mocht maken van tekortkomingen die tijdens de eerdere toetsing waren geconstateerd, te meer nu deze tekortkomingen zich ruimschoots na het verstrijken van het verplichte verbetertraject nog steeds bleken voor te doen. Het is immers een gegeven waarmee rekening kan worden gehouden bij het bepalen van een eventueel op te leggen maatregel. Voor zover al geoordeeld zou moeten worden dat betrokkene ervan mocht uitgaan dat er sprake was van een toetsing en niet van een hertoetsing, geldt dat (zoals ook hiervoor in rechtsoverweging 4.5 al is geoordeeld evenals in vele andere zaken) een accountant die is verbonden aan een accountantspraktijk of een accountantsafdeling te allen tijde ervoor moet zorgen dat zijn kantoor of zijn afdeling beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeoordeling dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de Wab. Als dan (zoals in het onderhavige geval) blijkt dat de accountant niet aan die zorgplicht heeft voldaan, is er evenmin een beletsel om de uitkomsten van een eerdere toetsing te betrekken bij een klacht over een latere toetsing.

4.10     Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Daarbij houdt de Accountantskamer rekening met de aard, omvang en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkene moet in het bijzonder worden aangerekend dat hij in al die jaren na de eerste toetsing kennelijk onvoldoende tijd en aandacht heeft besteed aan de noodzakelijke verbetering van het kwaliteitsstelsel van zijn accountantspraktijk zodat ten tijde van de hertoetsing het stelsel van kwaliteitsbeheersing nog steeds niet op orde was, terwijl ook bij de behandeling van de klacht niet is gebleken dat het kantoor inmiddels wel beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen. Daar weegt onvoldoende tegenop dat betrokkene ter zitting er wel blijk van heeft gegeven dat hij het belang inziet van het beschikken over een zodanig stelsel en dat hij op zijn kantoor intussen een samenwerking is aangegaan met een jonge maar toch reeds ervaren registeraccountant, met wie hij gezamenlijk de dossiers wil gaan reviewen.  

Alles afwegende acht de Accountantskamer de in artikel 2, eerste lid, sub e. Wtra bedoelde maatregel van doorhaling passend en geboden, waarbij de termijn waarbinnen betrokkene zich niet opnieuw in het register kan doen inschrijven wordt bepaald op twaalf maanden. Een tijdelijke doorhaling als bedoeld in sub d. van genoemd artikel volstaat naar het oordeel van de Accountantskamer niet, nu in dat geval de inschrijving van betrokkene in het register van rechtswege zou herleven, ook als het kantoor dan nog steeds niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen. Als de kwaliteit van het kantoor op het vereiste niveau is gebracht, kan betrokkene de Nba (na ommekomst van de vermelde termijn) verzoeken om hem opnieuw in te schrijven, waarna het aan de Nba is zich dienaangaande een oordeel te vormen.

4.11     Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra, ingaande op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;
  • bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 12 (twaalf) maanden;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid, juncto artikel 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en drs. R.G. Bosman RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie ook de uitspraak van de Accountantskamer van 15 september 2014, zaaknr. 13/2220 Wtra AK.

[2] Zie ook de uitspraak van de Accountantskamer van 23 maart 2015, zaaknr. 13/2221 Wtra AK.