ECLI:NL:TACAKN:2016:106 Accountantskamer Zwolle 16/896 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:106
Datum uitspraak: 28-10-2016
Datum publicatie: 28-10-2016
Zaaknummer(s): 16/896 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Accountant die zoals hij gewoon was, financieel verslag (in de vorm van een balans, winst- en verliesrekening en een resultaatverdeling) van een maatschap opmaakt, wetend dat er sprake is van een geschil  tussen de (ex-) maten over de financiële afwikkeling van de maatschap, en die zich niet realiseert dat zich in die situatie bedreigingen (kunnen) voordoen voor de naleving van de fundamentele beginselen van objectiviteit en deskundigheid en zorgvuldigheid, laat staan daartegen waarborgen treft, handelt in strijd met het conceptueel raamwerk van de VGC. Waarschuwing

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/896 Wtra AK van 28 oktober 2016 van

               dr. X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

raadsman: mr. B. Korvemaker,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. drs. E.C.A. Nass.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 25 maart 2016 ingekomen klaagschrift van 24 maart 2016, met bijlagen;

-        de op 4 april 2016 ingekomen aanvulling op het klaagschrift van 31 maart 2016, met bijlagen;

-        het op 2 juni 2016 ingekomen verweerschrift van betrokkene, met bijlagen;

-        de op 20 juli 2016 ingekomen brief van de raadsman van klager van 19 juli 2016, met als bijlagen 2 nadere producties (A en B);

-        de op 21 juli 2016 ingekomen brief van de raadsman van klager van 20 juli 2016, met als bijlage 1 nadere productie (C).

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 29 juli 2016, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klager ‑ dr. [X] in persoon, bijgestaan door mr. B. Korvemaker, advocaat te Leeuwarden, en ‑ aan de zijde van betrokkene – [Y] AA in persoon, bijgestaan door mr. drs. E.C.A. Nass, advocaat te Arnhem.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds 10 december 1998 ingeschreven in het register van de NOvAA (thans van de Nba). Hij is als openbaar accountant verbonden aan [A] te [plaats2] (hierna: [A]) en heeft met ingang van het boekjaar 2003 werkzaamheden verricht voor de Maatschap [B] (hierna: de Maatschap).

2.2       Met het oog op de uitvoering van de opdracht van de Maatschap ontving betrokkene steeds na afloop van een boekjaar de bankafschriften van de Maatschap over het desbetreffende boekjaar, vergezeld van relevante onderliggende bescheiden. Die stukken werden verstrekt door de penningmeester van de Maatschap, die namens alle maten fungeerde als de contactpersoon van betrokkene. De functie van penningmeester werd steeds vervuld door één of twee van de maten.  Betrokkene boekte de mutaties die bleken uit de overhandigde bankafschriften vervolgens in de financiële (grootboek)administratie van de Maatschap. Op basis van de verwerking van de aangeleverde stukken stelde betrokkene een eerste concept op van een financieel verslag over het boekjaar, dat hij per e-mail toezond aan de penningmeester, met een begeleidend schrijven waarin hij opmerkingen en/of vragen opnam, en het verzoek dit concept door te sturen naar de overige maten. Het financieel verslag had de vorm van een balans en een winst- en verliesrekening en een resultaatverdeling (van het resultaat uit hoofde van de winst- en verliesrekening). Aan de hand van de antwoorden van de penningmeester vervaardigde betrokkene zo nodig een tweede aangepast concept financieel verslag dat hij deed toekomen aan de penningmeester, waarna het (eerste of het aangepaste) concept door betrokkene werd besproken met alle maten. Het meest recente door betrokkene opgestelde verslag dat door de Maatschap is vastgesteld, heeft betrekking op het boekjaar 2009. Over het boekjaar 2010 is door betrokkene alleen nog een conceptverslag opgemaakt.

 2.3      Betrokkene heeft naast zijn werkzaamheden voor de Maatschap de aangiften inkomstenbelasting voor twee van de overige maten verzorgd.

2.4       Klager is oogarts en is met ingang van 1 januari 2004 toegetreden tot de Maatschap. De overige maten hebben op 29 april 2011 het vertrouwen in klager opgezegd. Bij brief van 30 mei 2011 heeft het eerdergenoemde ziekenhuis wegens gewichtige redenen per 1 december 2011 de toelatingsovereenkomst met klager opgezegd. Dit vormde de grondslag voor de beëindiging van de maatschapsovereenkomst ten opzichte van klager, in het kader waarvan tussen klager en de overige maten een geschil is ontstaan, dat vooral betrekking had op de omvang van het aan klager uit te keren kapitaaldeel en de hoogte van de goodwill, verbonden aan het praktijkdeel van klager in de Maatschap.

2.5       In verband met dit geschil heeft klager in mei 2013 op grond van de bepalingen in de maatschapsovereenkomst verzocht om arbiters (hierna: de arbiters) te benoemen, die het kapitaaldeel en de goodwill bindend dienden vast te stellen (hierna: de Procedure).

2.6       Toen betrokkene op de hoogte werd gebracht van het feit dat en wanneer klager uit de Maatschap zou treden, is hem door de Maatschap verzocht om - in afwijking van de reguliere gang van zaken - een financieel verslag per 30 november 2011 op te stellen. De aan te leveren gegevens kreeg betrokkene zoals gebruikelijk van de penningmeester van de Maatschap. Betrokkene heeft op basis van deze gegevens een financieel verslag per 30 november 2011 opgesteld. Dat concept heeft betrokkene op 27 maart 2013 per e-mail aan de advocaat van de overige maten toegezonden, die het op 28 maart 2013 per e-mail naar de advocaat van klager heeft doorgestuurd.

2.7       Klager en de overige maten zijn het in de Procedure niet eens geworden over bepaalde in het concept verslag per 30 november 2011 opgenomen posten in de balans en de winst- en verliesrekening. Nadat een mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters had plaatsgevonden (waarbij betrokkene aanwezig is geweest), hebben de arbiters in februari 2014 een deskundigenonderzoek gelast en [C] RA (hierna: [C]) benoemd als  deskundige. De arbiters beslisten om de door betrokkene in het concept financieel verslag per 30 november 2011 verwerkte mutaties en de getotaliseerde weergave daarvan in dat concept ter toetsing voor te leggen aan [C] met de opdracht om met betrekking tot (onder meer) het boekjaar 2011 inzicht te geven in het kapitaalverloop, het verloop van het onderhandenwerk, alsmede een beoordeling te geven van de juistheid van de winstverdelingen en van de wijze van verantwoording van nagekomen baten. [C] heeft zich bij de uitvoering van zijn opdracht tot betrokkene gewend voor informatie en toelichting; deze zijn door betrokkene verschaft. Op basis van het door hem uitgevoerde onderzoek is [C] in diens rapport van 31 oktober 2014 tot de conclusie gekomen dat ter zake van twee in het concept van betrokkene opgenomen posten, te weten de waarneemvergoedingen en de nagekomen baten, een correctie moest plaatsvinden. Met ingang van 1 januari 2015 is de Maatschap beëindigd.

2.8       Klager heeft [A] begin 2016 aansprakelijk gesteld voor schade die hij heeft geleden als gevolg van door betrokkene gemaakte beroepsfouten. Daarnaast is klager een civiele procedure gestart tegen de overige maten.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene bij het samenstellen van wat klager aanduidt als de jaarrekening over 2011 (en waarbij hij, naar de Accountantskamer begrijpt, het oog heeft op het door betrokkene opgestelde financieel verslag van de Maatschap per 30 november 2011) zich in verscheidene opzichten niet onafhankelijk heeft opgesteld zoals dat voor een betrouwbare en redelijk bekwame accountant wel betamelijk zou zijn geweest, aangezien uit het onderzoek van [C] naar voren is gekomen:

-        dat betrokkene en/of de overige maten op slinkse wijze getracht hebben alle waarneemkosten in 2011, onder meer in verband met ziekte en verlofdagen van de overige maten, voor rekening van klager te laten komen;

-        dat de omzet binnen het C-segment (de niet-verzekerde zorg) in de jaarrekening over 2011 te laag was opgenomen;

-        dat betrokkene een (besluit over een) nabetaling aan de leden van de Maatschap die per 31 december 2007 lid waren van de medische staf van het [D]ziekenhuis, niet aan klager heeft gemeld en aldus niet alle maten gelijk heeft behandeld.

3.3       Wat door of namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door betrokkenen gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en, voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In zijn verweerschrift tegen de klacht en ter zitting heeft betrokkene ‑ onder meer ‑ doen aanvoeren:

-        dat uit het door betrokkene opgestelde concept financieel verslag per 30 november 2011 nadrukkelijk blijkt dat het document een concept is omdat die term op iedere pagina in de voetnoot is vermeld;

-        dat betrokkene de door de penningmeester van de Maatschap aangeleverde gegevens in de grootboekadministratie van de Maatschap heeft verwerkt en in een financieel overzicht gepresenteerd en dat bekend was dat er over bepaalde posten nog geen overeenstemming bestond tussen de maten; partijen waren immers verwikkeld in de Procedure en voornemens het concept te gebruiken teneinde tot een regeling te komen, zodat klager ermee bekend was (althans had behoren te zijn) dat de werkzaamheden van betrokkene met betrekking tot het financieel verslag per 30 november 2011 nog niet waren afgerond;

-        toen betrokkene de opdracht tot het opstellen van het concept kreeg, was de Procedure nog niet aangevangen;

-        dat het door betrokkene opgestelde concept - net als in voorgaande jaren - niet meer (en niet minder) was dan een weergave van de financiële administratie waarin de door de Maatschap aangeleverde mutaties door betrokkene waren verwerkt;

-        dat betrokkene vanzelfsprekend geen 'partij' was in verschillen van mening tussen de maten omtrent de (verwerking van) mutaties in de financiële administratie;

-        dat klager de bezwaren die hij kennelijk had tegen (onder meer) de boekingen van waarneemkosten (en de omvang van klagers kapitaaldeel) ‑ net als in voorgaande jaren ‑ had moeten inbrengen in het overleg met de overige maten, althans in de door hem aanhangig gemaakte Procedure;

-        dat betrokkene zich steeds onafhankelijk is blijven opstellen en blijven gedragen als accountant van de Maatschap, hoe lastig dat ook was als gevolg van de tussen klager en de overige maten ontstane conflict;

-        dat betrokkene juist niet de kant van één van de partijen heeft gekozen, maar in overeenstemming met zijn opdracht en de 'reguliere' werkwijze de mutaties zoals die bleken uit de door de (penningmeester van de) Maatschap aangeleverde bankafschriften en nadere gegevens heeft verwerkt en gepresenteerd in een financieel overzicht;

-        dat betrokkene geen correcties heeft gemaakt in het concept, juist omdat er tussen klager enerzijds en de overige maten anderzijds een geschil was ontstaan dat inzet was van de Procedure;

-        dat betrokkene zich overigens afzijdig heeft gehouden van het conflict tussen klager en de overige maten, maar zich ten opzichte van beide partijen wel steeds in gelijke mate coöperatief heeft opgesteld en aan verzoeken van beide partijen tot overleg en/of het verstrekken van informatie steeds gehoor heeft gegeven en in een gesprek op 1 oktober 2013, waarbij ook klager aanwezig was, het concept financieel verslag per 30 november 2011 uitgebreid heeft uitgelegd en toegelicht.

4.5       Tegenover dit verweer heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene opzettelijk (laat staan op slinkse wijze) samen met de ex-maten van klager heeft getracht om a) waarneemkosten slechts voor rekening van klager te laten komen, b) omzet binnen het zogeheten C-segment op een voor klager nadelige wijze in de cijfers te verwerken of c) bepaalde informatie, die wel met de andere maten werd gedeeld, voor klager achter te houden. Met betrekking tot dit laatste heeft klager ter zitting verklaard dat het ging om een bedrag dat in 2013 op de rekening van de Maatschap was gekomen en heeft betrokkene verklaard dat hij, omdat hij slechts over de bankafschriften tot en met 2011 beschikte, daarvan bij klager dus niet eens melding heeft kunnen maken. De klacht moet, mede gelet op het hiervoor bij 4.3 overwogene, in zoverre dan ook ongegrond worden geacht.

4.6       In zijn verweer is betrokkene er echter aan voorbijgegaan dat hij ‑ zeker onder de gegeven omstandigheden, waar immers sprake was van ex-maten die een geschil hadden over financiële afwikkeling van de Maatschap en zich door advocaten lieten bijstaan, en een accountant die niet alleen ten behoeve van de Maatschap werkzaamheden verrichtte, maar ook voor twee van haar maten in privé  ‑ zich had moeten afvragen wat zijn opdracht tot het vervaardigen van het onderhavige financieel verslag precies inhield en welke bedreigingen voor de fundamentele beginselen voor accountants met die opdracht gepaard gingen. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat in het verweerschrift sprake is van een Standaard 4400-opdracht, maar dat dit niet “uit zijn koker” kwam en dat hij de opdracht zelf als min of meer “vormvrij” heeft beschouwd en heeft verricht zoals hij voordien gewoon was bij het vervaardigen van financiële verslagen voor de Maatschap, hetgeen betekent dat hij de financiële gegevens overnam zoals ze hem werden aangereikt. Nu betrokkene onder de gegeven omstandigheden heeft nagelaten om met zijn opdrachtgevers een duidelijke opdrachtomschrijving overeen te komen en zich bovendien kennelijk niet heeft gerealiseerd welke bedreigingen - bijvoorbeeld en met name voor het zich houden aan de fundamentele beginselen “objectiviteit” en “deskundigheid en zorgvuldigheid” ‑ zich bij de uitvoering daarvan op de wijze die betrokkene gewoon was, voordeden, laat staan dat hij daartegen waarborgen heeft getroffen, en daarnaast die bedreigingen en waarborgen niet heeft vastgelegd, heeft hij gehandeld in strijd met het “conceptueel raamwerk” als bedoeld in artikel A-100.5 van de VGC en artikel 21 van de VGBA. De klacht moet in zoverre dan ook gegrond worden verklaard.

4.7       Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene in dit geval met het nalaten van het signaleren van ook maar enige bedreiging zich uitzonderlijk naïef heeft opgesteld en ook zijn rol ten opzichte van alle partijen onvoldoende duidelijk heeft gemaakt . Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, het door klager betaalde griffierecht van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en D.J. ter Harmsel AA RB (leden-accountants), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.