ECLI:NL:TACAKN:2016:104 Accountantskamer Zwolle 16/1028 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:104
Datum uitspraak: 17-10-2016
Datum publicatie: 17-10-2016
Zaaknummer(s): 16/1028 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie:   Aannemelijk is dat betrokkene zijn aangiften omzetbelasting over een periode van zes maanden ten bedrage van ruim € 9.000 telkens bewust onjuist heeft gedaan. Definitieve doorhaling gedurende zes maanden. Geen gedragsregel die inhoudt dat een accountant zijn cliënt niet in verschillende rollen zou mogen bijstaan, geld aan hem uit te lenen of verbiedt belanghebbende te zijn bij de uitkomst van een door de cliënt aangespannen civiele procedure. Wel dient de accountant in deze situaties altijd bedacht te zijn op bedreigingen voor de naleving van de fundamentele beginselen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1028 Wtra AK van 17 oktober 2016 van

ACCOUNTANTSKANTOOR X B.V.

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. R.J.H. van den Dungen,

t e g e n

drs. Y ,

(voorheen) accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van het op 8 april 2016 ingekomen klaagschrift van 6 april 2016 met bijlagen. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.

1.2       Een op 20 juli 2016 ontvangen verzoek van betrokkene tot uitstel van de behandeling van de klacht ter zitting van 12 augustus 2016 is afgewezen omdat uit de door betrokkene overgelegde medische verklaring niet blijkt dat hij niet in staat is om de behandeling ter zitting bij te wonen.

1.3       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 12 augustus 2016 waar zijn verschenen: namens klaagster (hierna ook: [X-groep]), [A] RA AA (hierna: [A]), bijgestaan door mr. R.J.H. van den Dungen, advocaat te ’s Hertogenbosch. Betrokkene is niet verschenen.

1.4       Klaagster heeft op genoemde zitting haar standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.5       Het is de Accountantskamer ambtshalve bekend dat aan betrokkene bij haar beslissing van 29 augustus 2016 de tuchtrechtelijke maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers is opgelegd met bepaling van de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op tien jaar. Deze beslissing is uitvoerbaar verklaard bij voorraad verklaard. Per 30 augustus 2016 heeft de Nba de inschrijving van betrokkene beëindigd.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is verbonden aan [B] & Associées B.V. Hij heeft vanaf juli 2012 accountancywerkzaamheden verricht voor een notaris(kantoor) (hierna ook: notaris) te [plaats].

2.2       Voordien, vanaf eind 2010 tot januari 2012, heeft de [X-groep] accountancywerkzaamheden voor deze notaris verricht. Daartoe behoorde het samenstellen van de jaarrekening over 2010 op basis van de administratie verzorgd door de vorige administrateur [C], en de jaarrekening over 2011 op basis van de administratie verzorgd door de [X-groep].

2.3       In 2012 is een geschil ontstaan tussen de notaris en de [X-groep]. Dat heeft geleid tot een in mei 2014 gestarte civiele procedure die is geëindigd begin 2016. In het geschil en de procedure heeft de notaris zich onder meer gebaseerd op bevindingen van betrokkene die door haar was ingeschakeld om beweerde fouten van de [X-groep] te onderzoeken en te herstellen.

2.4       Bij brief van 3 juli 2012 heeft betrokkene de van het notariskantoor gekregen opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie bevestigd. In deze opdrachtbevestiging staat onder meer:

Opdracht

Ik zal de overgekomen specifieke werkzaamheden verrichten op de financiele administratie van 2010 en de daaruit voortkomende jaarrekening 2010, zoals deze op 18 april 2011 is samengesteld door [X-groep] Accountants en Adviseurs te [plaats], alsmede de aangiften inkomstenbelasting over 2010 van u en uw partner (opgesteld door voornoemd kantoor) en aan u de feitelijke bevindingen rapporteren die resulteren uit deze werkzaamheden.

De financiële administratie van 2010 is verzorgd door de heer [D], verbonden aan [C] notarieel boekhouden te [plaats].

De werkzaamheden die ik zal uitvoeren, zijn er met name op gericht om u en uw advocaat meer inzicht te verschaffen in de jaarrekening 2010 van uw onderneming. Van uw zijde en van de zijde van uw advocaat zijn er namelijk ten aanzien van de kwaliteit van de jaarrekening 2010 vragen en onduidelijkheden met betrekking tot de kwaliteit van de jaarrekening 2010. In het verlengde van deze werkzaamheden zal ik ook de kwaliteit van de aangiften inkomstenbelasting van u en van uw fiscaal partner in mijn onderzoek betrekken.

(...)

Voorts zal ik met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting bezien of de fiscale positie van u en/of van uw partner is geoptimaliseerd. Het accent van mijn werkzaamheden zal in dit verband liggen op de component “winst uit onderneming” van uw aangifte.

Helaas is uw relatie met de mensen van [X-groep] Accountants en Adviseurs inmiddels dermate verslechterd, dat u vertrouwen in hun toelichtingen op de jaarrekening 2010 veel te wensen overlaat.

(...).

Het spreekt naar mijn mening voor zich dat ik u en uw advocaat naar beste vermogen zal assisteren bij het verkrijgen van inzicht in de kwaliteit van de financiële administratie van 2010 en, met name, de kwaliteit van de jaarrekening 2010, alsmede de aangiften inkomstenbelasting van u en van uw fiscale partner over 2010.

Beroepsvoorschriften

Ik zal deze opdracht uitvoeren in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse NV-COS 4400 (...).”

2.5        Bij brief van 19 september 2012 heeft betrokkene het notariskantoor zijn “rapportage van feitelijke bevindingen” (hierna: het rapport van 19 september 2012),  zoals omschreven in de opdrachtbevestiging van 3 juli 2012, doen toekomen. 

2.6       In de periode van 1 augustus 2012 tot en met 20 februari 2014 heeft betrokkene aan het notariskantoor een 17-tal facturen gezonden waarbij in totaal € 152.745,78 in rekening is gebracht. Dit bedrag maakte deel uit van de door de notaris in de civiele procedure tegen de [X-groep] geclaimde hoofdsom van € 190.362,34.

2.7       Betrokkene heeft op 3 mei 2013 met de notaris een “leningovereenkomst” gesloten waarbij hij haar een bedrag van € 94.879,14 heeft geleend waarin is vermeld dat zij sedert januari 2013 niet meer in staat was om de door betrokkene “uitgereikte en uit te reiken” facturen binnen de daarvoor geldende betalingstermijnen te voldoen.

 2.8      Op 19 augustus 2013 heeft de notaris een klacht bij de Accountantskamer ingediend tegen [A] verband houdend met de door de [X-groep] voor haar verrichte werkzaamheden. De beslissing van de Accountantskamer van 7 april 2014 op deze klacht, waarbij aan [A] een berisping is opgelegd, is in hoger beroep bij beslissing van het College van beroep voor het bedrijfsleven van 12 januari 2016 (kort samengevat) vernietigd, onder bepaling dat de klacht ongegrond is.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.        betrokkene heeft in het geschil en in de civiele procedure met de [X-groep] vier met elkaar onverenigbare petten op gehad;

b.       betrokkene heeft meegewerkt aan door de notaris in de civiele procedure gepleegd bedrog, bestaande in het door de notaris verzwijgen van de aan haar door betrokkene verstrekte creditfacturen;

c.        betrokkene heeft meegewerkt aan bedrog in de procedure door aan de notaris facturen te verstrekken voor niet verrichte werkzaamheden om zo de claim van de notaris op de [X-groep] verhogen;

d.       betrokkene heeft voor zijn werkzaamheden exorbitant gedeclareerd aan de notaris;

e.        betrokkene heeft geen hoor en wederhoor toegepast alvorens het rapport van 19 september 2012 uit te brengen;

f.        betrokkene heeft zich schuldig gemaakt aan BTW-fraude door het verzwijgen van de creditdeclaraties in de civiele procedure.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Hierbij verdient opmerking dat een accountant, ook nadat hij is uitgeschreven uit het accountantsregister, tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelen of nalaten dat zich heeft voorgedaan in de periode dat hij nog wel ingeschreven stond.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en, voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en  aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Ter onderbouwing van klachtonderdeel a. heeft klaagster betoogd dat betrokkene in het geschil en in de civiele procedure met de [X-groep] in strijd met de fundamentele beginselen professionaliteit, integriteit, objectiviteit en zorgvuldigheid heeft gehandeld door als “objectief” rapporteur aan en als “partijdig” adviseur van de notaris op te treden, een geldlening aan de notaris te verstrekken en financieel belanghebbende bij de uitkomst van de door de notaris gevoerde civiele procedure te zijn. Naar het oordeel van de Accountantskamer is er geen gedrags- of beroepsregel aan te wijzen die inhoudt dat een accountant zijn cliënt nooit in verschillende rollen mag bijstaan en/of een absoluut verbod behelst geld aan de cliënt uit te lenen en/of hem verbiedt belanghebbende te zijn bij een door de cliënt tegen een derde aangespannen civiele procedure. Dat neemt niet weg dat een accountant op grond van de VGC en evenzeer op grond van de VGBA voortdurend bedacht dient te zijn op omstandigheden die een bedreiging kunnen opleveren voor het in acht nemen van de fundamentele beginselen bedoeld in de VGC en de VGBA. Dat de “petten” van betrokkene, de geldlening en zijn belang bij de uitkomst van de door de notaris aangespannen civiele procedure ieder afzonderlijk of te samen als zodanige omstandigheden zijn aan te merken is bij gebrek aan nadere feitelijke onderbouwing evenwel niet gebleken. Daaruit volgt dat klachtonderdeel a. ongegrond is.  

4.5       Onderdelen b. en f. van de klacht lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De notaris heeft volgens klaagster in de civiele procedure een achttal door betrokkene aan  de notaris in de periode van 19 december 2012 tot en met 30 juni 2012 uitgereikte creditdeclaraties verzwegen. Dit verzwijgen strekte er volgens klaagster toe om door betrokkene af te dragen BTW onrechtmatig te ontduiken. Betrokkene heeft het plan daartoe samen met de notaris bedacht en uitgevoerd, aldus klaagster. In het klaagschrift heeft klaagster daaraan toegevoegd van de notaris te hebben vernomen dat betrokkene creditfacturen aan haar heeft uitgereikt, omdat de notaris de facturen van betrokkene niet kon betalen en betrokkene niet in staat was om de BTW voor te financieren. Voorts zou de notaris het gecrediteerde bedrag in de toekomst gewoon nog aan betrokkene dienen te betalen. Op grond van de Wet op de omzetbelasting, zo heeft klaagster voorts betoogd, was betrokkene vanaf de 15e dag in de maand na de dienstverlening, althans vanaf het verzenden van zijn facturen, de in rekening gebrachte BTW verschuldigd en verplicht deze af te dragen. Het opzettelijk niet voldoen aan deze afdrachtplicht levert volgens klaagster BTW-fraude op.

De Accountantskamer stelt vast dat klaagster de betreffende creditnota’s niet heeft overgelegd maar dienaangaande ter zitting heeft verklaard dat zij nog toegang had tot het boekhoudprogramma voor werkzaamheden ten behoeve van de notaris, dat zij in de verwerkte gegevens een patroon heeft vastgesteld in de opvolgende nummering van de debet- en creditfacturen en dat betrokkene, nadat hij met de onderhavige aantijging werd geconfronteerd, deze niet heeft betwist. 

4.5.1    Betrokkene heeft deze feiten niet betwist. In de door klaagster gegeven gedetailleerde beschrijving van een en ander, in de ernst van de aantijging en in het desondanks geheel achterwege blijven van zowel schriftelijk als mondeling verweer daartegen vindt de Accountantskamer voldoende grond aan te nemen dat betrokkene zijn aangiften omzetbelasting over de periode van december 2012 tot en met juni 2013, voor het door betrokkene ter zitting gestelde bedrag van € 9.243,95, telkens bewust onjuist heeft gedaan.

4.5.2    Het gedrag van betrokkene moet worden aangemerkt als oneerlijk en onoprecht handelen en in strijd met de voor betrokkene relevante wet- en regelgeving. Het is aldus in strijd met de fundamentele beginselen "integriteit" en "professioneel gedrag" als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. en e. en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-110 en A-150 van de VGC. De gedragingen leveren naar hun aard en omvang overigens ook een overtreding op van artikel 51, eerste lid, sub b. van de Wet AA respectievelijk van artikel 42, eerste lid, sub b van de Wab, nu deze gedragingen ook als strijdig met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep moeten worden aangemerkt. Deze onderdelen van de klacht dienen dan ook gegrond te worden verklaard.      

4.6       Volgens klaagster heeft betrokkene ook meegewerkt aan bedrog in de procedure doordat hij facturen heeft verstrekt aan de notaris voor werkzaamheden die hij niet heeft verricht zodat deze deel uit konden gaan maken van de claim van de notaris op de [X-groep].  De Accountantskamer stelt vast dat klaagster de stellingen die zij aan dit klachtonderdeel ten grondslag heeft gelegd, niet heeft onderbouwd. Zodoende heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene voor niet verrichte werkzaamheden facturen heeft uitgereikt. Klachtonderdeel c. is reeds hierom ongegrond.

4.7       Eveneens ongegrond is klachtonderdeel d. omdat klaagster in het klaagschrift en ter zitting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGC respectievelijk Wab). Daarbij moet volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw, indient. De hoogte van het door betrokkene volgens klaagster gehanteerde uurtarief en het aantal door betrokkene gedeclareerde uren valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te scharen onder de hiervoor bedoelde situaties. Dat geldt ook voor een declaratie die afwijkt van een begroting van de kosten van te verrichten werkzaamheden.

4.8       Met betrekking tot klachtonderdeel e. heeft klaagster betoogd dat betrokkene onzorgvuldig is geweest door in zijn rapportage van 19 september 2012 oordelen te vellen zonder hoor en wederhoor toe te passen ten aanzien van de door hem vastgelegde bevindingen. De Accountantskamer stelt vast dat in de rapportage is vermeld dat deze in overeenstemming met NV COS 4400 is opgesteld. Gesteld al dat, niettegenstaande deze vermelding, betrokkene in het rapport in afwijking van punt 4. van dit nader voorschrift, niet louter heeft gerapporteerd over feitelijke bevindingen, doch zijn bewoordingen van het resultaat van het onderzoek als concluderend aangemerkt moeten worden, dient betrokkene daarvoor, zoals de Accountantskamer al vaker heeft beslist, een deugdelijke grondslag te hebben. Nu gesteld noch gebleken is welke onderdelen van de rapportage een deugdelijke grondslag ontberen kan betrokkene geen verwijt worden gemaakt van het niet toepassen van (weder)hoor. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.9       Nu de klachtonderdelen b. en f. gegrond moeten worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. In dat kader is in aanmerking genomen dat betrokkene over een periode van ruim een half jaar bewust verkeerde aangiften omzetbelasting heeft gedaan maar dat het benadelingsbedrag van € 9.243,95 relatief beperkt is. Bij een dergelijke handelwijze past naar het oordeel van de Accountantskamer de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers zoals bedoeld in artikel 2 onder e. van de Wtra  met bepaling van de termijn, waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op zes maanden. Meegewogen is voorts dat aan betrokkene bij de in rechtsoverweging 1.5 vermelde beslissing  een maatregel is opgelegd voor het zonder toestemming geld overmaken van de bankrekening van een vereniging waarvan hij penningmeester was, naar zijn eigen rekening, hetgeen eveneens duidt op een tekortschietend integriteitsbesef. Zou de onderhavige zaak gevoegd zijn behandeld met de hiervoor bedoelde zaak, waarin de maatregel van definitieve doorhaling gedurende de maximale termijn is opgelegd, hetgeen processueel mogelijk zou zijn geweest, dan zou het handelen waarom het in deze zaak gaat, niet tot een andere of zwaardere maatregel hebben geleid. Nu thans nog niet vast staat of de opgelegde maatregel in de hiervoor bedoelde zaak onherroepelijk zal worden, acht de Accountantskamer het opportuun voormelde doorhaling van zes maanden wel op te leggen, maar, anders dan zij in eerdere uitspraken heeft gedaan, niet te bepalen dat deze nieuw op te leggen maatregel pas ingaat nadat de eerder opgelegde maatregel is uitgewerkt. Aldus wordt voorkomen dat, in geval beide maatregelen in kracht van gewijsde gaan, betrokkene pas na verloop van een langere dan de maximale wettelijke termijn van 10 jaar, aan de Nba kan verzoeken wederom in het register te worden ingeschreven.

 4.10     Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen b. en f. gegrond;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2 onder e. van de Wtra, te weten die van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs , welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·       bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op zes maanden;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijk lid) en H. Geerlofs AA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.