ECLI:NL:TACAKN:2016:101 Accountantskamer Zwolle 16/548, 16/550 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:101
Datum uitspraak: 14-10-2016
Datum publicatie: 14-10-2016
Zaaknummer(s): 16/548, 16/550 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Samenstellingsopdracht. Het belang van het bekend zijn met de gebruikelijke grondslagen van waardering en resultaatsbepaling van de bedrijfstak waarin de cliënt werkzaam is (par. 11 NVCOS 4410). Betrokkene had nadere vragen moeten stellen en of nader onderzoek moeten doen naar de van de cliënt verkregen informatie. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met de nummers 16/548 en 16/550 Wtra AK van 14 oktober 2016 van

1. X1 Holding B.V.

en

2. X2 Holding B.V. ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R S ,

raadsman: mr. S.A. van der Velden,

t e g e n

1. Y1 ,

accountant-administratieconsulent,

en

2. Y2,

registeraccountant,

beiden kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E N ,

raadsman: mr. M.R. Lauxtermann.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 23 februari 2016 ingekomen klaagschrift van 22 februari 2016 met bijlagen;

-        de op 1 maart 2016 ingekomen bijlagen van klaagsters;

-        het op 29 april 2016 ingekomen verweerschrift van gelijke datum;

-        de op 27 juni 2016 ingekomen brief van gelijke datum van klaagsters met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 8 juli 2016 waar zijn verschenen namens klaagster (1):  [A], bijgestaan door mr. S.A. van der Velden, advocaat te Utrecht, die tevens klaagster (2) vertegenwoordigt, en betrokkenen in persoon, bijgestaan door mr. M.R. Lauxtermann, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagsters en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene (1) is sedert 18 oktober 1995 als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het ledenregister van (thans) de NBA en betrokkene (2) is sedert 22 september 1999 als registeraccountant ingeschreven in het ledenregister van (thans) de NBA. Betrokkenen zijn werkzaam bij Accountantskantoor1 (hierna ook [Accountantskantoor1]) en betrokkene (2) is tevens werkzaam bij Accountantskantoor1   Audit B.V. (hierna ook: {Accountantskantoor 1 Audit]).

2.2       Klaagsters waren aandeelhouders van [B.V.1], welke BV op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder was van [B.V.2] en van de Belgische vennootschap [BVBA1]. Laatstgenoemde vennootschappen drijven een onderneming op het gebied van het organiseren en verkopen van cruise-reizen. Aandeelhouders van klaagsters zijn respectievelijk [A] en [B]. [C] is werkzaam op de administratie van de ondernemingen.

2.3       Vanaf boekjaar 2012 hebben [Accountantskantoor1] en [Accountantskantoor1 Audit] de werkzaamheden ten behoeve van de jaarrekeningen van klaagsters en de dochtermaatschappijen overgenomen van [D] MBA, werkzaam bij [E] en [F] AA, werkzaam bij [F] Accountancy.

2.4       Betrokkene (1) heeft de jaarrekeningen 2012 en 2013 van [B.V.1] en [B.V.2] samengesteld. Bij de geconsolideerde jaarrekeningen van de eerst genoemde vennootschap heeft betrokkene (1) samenstellingsverklaringen gegeven en bij de jaarrekeningen van de laatstgenoemde vennootschap heeft betrokkene (1) beoordelingsverklaringen gegeven. Betrokkene (2) heeft de conceptjaarrekeningen 2012 en 2013 van [B.V.2] aan een review onderworpen.

2.5       [B.V.2] was aangesloten bij de SGR, de Stichting Garantiefonds Reisgelden. Voor de jaren 2012 en 2013 gold in dat kader als vereiste dat een beoordelingsverklaring werd gegeven bij de jaarrekening. In verband met de omzetstijging van [B.V.2] diende ten behoeve van de SGR, bij de jaarrekening 2014 een controleverklaring te worden gegeven.

2.6       De werkzaamheden met betrekking tot de controle voor het jaar 2014 werden door betrokkene (2) uitgevoerd.

2.7       De reserveringen van klanten van [B.V.2] werden verwerkt in een zogeheten reserveringsprogramma. Bij de boeking van een reis bij [B.V.2] kreeg de klant een factuur voor 100% van de reissom. Daarvan diende terstond 35% te worden betaald en vlak voor het daadwerkelijke vertrek diende de resterende 65% van de reissom te worden betaald.

2.8       Op 17 februari 2015 hebben klaagsters en [GmbH1] een Duitse kandidaat-koper van hun aandelen [B.V.1] een Letter Of Intent (LOI) ondertekend.  De zogeheten ‘closing date’ werd gesteld op 24 april 2015.

2.9       De koopprijs van de aandelen is bepaald op € 3.500.000. Die koopprijs was gebaseerd op 6,5 maal het EBITDA van [B.V.1] per 31 december 2014.

2.10     Na het ondertekenen van de LOI zou PwC een financial and due diligence investigation uitvoeren. Voorafgaand hieraan zou op 30 maart 2015 een bespreking plaatsvinden tussen verkopers, koper, adviseurs en [Accountantskantoor1]. Klaagsters werden bij de verkoop begeleid door [G] Fusies & Overnames.

2.11     In de e-mail van 16 maart 2015 van [H], namens [G] Fusies & Overnames, aan [A], die is doorgestuurd aan betrokkene (2) is onder meer opgenomen:

“[voornaam] (Accountantskamer: [I], namens [GmbH1]) is van plan om met zijn PwC adviseurs naar [plaats] te komen voor de periode 29 maart – 2 april. Allereerst de vraag of jullie op maandag 30 maart van 09:00 uur tot 11:00 uur een kick off meeting kunnen houden met hen? Hierbij stel ik mij voor dat [voornaamA], [voornaam1] en in ieder geval [voornaam2] aanwezig zijn (@[voornaamA]: of een andere accountant van [Accountantskantoor1]?). Het is denk ik te veel werk/moeite om ook [voornaam3] hierbij te laten aansluiten. Wat ons betreft kan deze bespreking bij ons op kantoor gepland worden. Tijdens deze bespreking is het de bedoeling dat zij zullen uitleggen waar ze precies naar gaan kijken tijdens het due diligence (DD) en worden de ‘spelregels van het DD’ toegelicht.”.

2.12     Op 24 maart 2015 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen betrokkene (2) en [A]. In de handgeschreven notities van dit gesprek van betrokkene (2) staat onder

meer:

“*reis in drie delen       schip/vlucht/schip

-opbrengst op moment start (…)

*stewart ((Accountantskamer: reserveringsprogramma) gaat op datum vlucht

Dient per eerste datum vertrek/vlucht te zijn

*betalingen in 2015 mbt 2014 vertrek

*boekdatum ná (of op) vertrekdatum à gebeurt wel

[verschuiving van 157k kosten ’13 à ‘14]

*afwijking omzet Exact >20k> stewart omzet

(zou annulering kunnen zijn) ([voornaam1] zoekt annuleringen uit) Is dat de reden? Hoe wordt annulering geboekt

*overlopende omzet!

-afloop 2013 v/d vooruitbetaalde inkopen”.

2.13     Per mail van 26 maart 2015 heeft betrokkene (2) [A] als volgt geïnformeerd:

“Bijgevoegd de concept balans plus winst-en-verliesrekening 2014.

[voornaam2] en [voornaam4] ronden het dossier zo snel mogelijk af waarna ik er naar kan kijken. Het zal zeker niet lukken om het dossier af te ronden voor het bezoek komende week.

Het lijkt mij verstandig op korte termijn [G] en de potentiële koper te informeren  omtrent de cijfers 2014 en dat er nog geen controleverklaring zal zijn.”.

2.14     [H] heeft in zijn mail van 26 maart 2015 aan [A], in ‘CC’ aan [voornaam2], assistent accountant bij [Accountantskantoor1], onder meer het volgende geschreven:

“Van [A] begreep ik dat er nog geen gecontroleerde jaarrekening beschikbaar is en dat deze voorlopig ook nog niet gereed is. Naar ik begreep zijn er verschillende onduidelijke zaken nog die spelen bij [B.V.2]. Ik heb aan de andere kant een boze en onzekere Duitse partij die heel veel kosten gaat maken vanaf aanstaande maandag dus ik wil graag vanavond nog met jullie drie een conference call over wanneer de jaarrekening gecontroleerd klaar is, want zonder dit kan ik niet naar die Duitse partij stappen.”.

2.15     Betrokkene (2) heeft in zijn e-mail van 27 maart 2015 aan [H], in ‘CC’ aan [A], geschreven dat hij het navolgende heeft bijgevoegd:

-de concept jaarrekening 2014 van [B.V.2].;

-de concept jaarrekening 2014 van [B.V.1];

-het overzicht van debiteuren per 31 december 2014, inclusief ouderdomsanalyse;

-het overzicht van crediteuren per 31 december 2014, inclusief ouderdomsanalyse en

-de overzichten van materiële vaste activa van [B.V.2] en [B.V.1] per 31 december 2014.

Voorts heeft hij nog geschreven:

“Het pro forma geconsolideerd verslag van 2014 dient nog te worden opgesteld en volgt binnenkort.”.

2.16     [J] heeft met dagtekening 31 maart 2015 namens [Accountantskantoor1] een verslag gemaakt van de onder 2.11 vermelde bespreking van 30 maart 2015. Daarin is het volgende opgenomen:

“Start 11:00. Overleg is in Engels. [I] voert het woord.

Omzet en vooruit ontvangen bedagen (correctie 500K negatief)

Er zijn naar aanleiding van het verkregen cijfermateriaal vragen hoe de afboeking in de cijfers 2014 tot stand is gekomen.

Allereerst wil men weten wat nu de juiste manie hoe de omzet in de jaarrekening wordt bepaald. [Y2] (Accountantskamer: betrokkene (2)) legt boekingsgang uit op bord. Eerst wordt alles in de omzet geboekt en er vindt jaarlijks boeking plaats waarbij de vooruit ontvangen bedragen worden bepaald.

Wat ging er dan fout? [Y2] legt uit dat er slecht 35% als vooruit ontvangen is meegenomen ipv de volle 100%.

Dit had te maken met de aanbetaling die 35% bedraagt.

Het opnemen van de vooruit ontvangen omzet was daarmee een misvatting.

Enige discussie hoe het in DL gebeurt. Uiteindelijk blijkt dit gewoon hetzelfde: omzet wordt genomen op vertrekdatum. (=realisatie)

[Y2] legt daarbij uit hoe de correctie heeft kunnen oplopen over de jaren heen door de omzet groei. Hij krijgt hierbij bijval van [A].

Kostprijs en vooruitbetaalde bedragen (correctie 964K negatief)

Ook hier is een correctie geboekt. Er stond nog 600K als vooruitbetaalde kosten welke niet is afgelopen. Deze post is ontstaan in 2012 en stond nog altijd op de balans. Hier blijkt niets mee gedaan te zijn.

[I] vraagt wie er verantwoordelijk is voor deze boekingen: [voornaam1] in Exact.

Met hulp van [voornaam2] (Accountantskamer: assistent accountant) wordt aangegeven!

PwC: Hoe is dit dan verwerkt? -> Uitleg over de vjp’s.

[I]: Probleem is dat hij helderheid wil over de correcties over de jaren heen, zodat er een genormaliseerde EBITDA kan worden bepaald. Nu zijn 2014 en daarvoor niet juist. [I] wil zich richting op toekomstige EBITDA en heeft daarom dit beeld nodig.

[Accountantskantoor1] heeft nog geen info over België.

PwC/[I] hebben nog de volgende vragen/ aan te leveren gegeven tbv DD:

• Brugstaten

• Specificatie 1.4 mln. vooruit ontvangen bedragen (hoe komt men aan dit bedag). Zij

  kunnen de aansluiting zelf niet maken)

• Specificatie hoe de afboekingen tot stand zijn gekomen en is verwerkt in de cijfers.

• Er dient nog een correctie te worden opgenomen van inkoopprovisie welke nu nog onder

   de omzet is verantwoord. Dit dient als bate onder de kostprijs te worden gepresenteerd.

   Geen invloed op brutowinst. wel op brutowinstpercentage.

Dit zal [Accountantskantoor1] vandaag nog in orde maken. Er is nog een dag of 2/3 tot deadline beslissing.

12:00 wordt [Accountantskantoor1] bedankt voor de toelichting.”.

2.17     Klaagsters hebben een conceptdagvaarding gestuurd aan [Accountantskantoor1] en [Accountantskantoor1 Audit]. Daarin hebben zij onder meer opgenomen:

Bespreking 30 maart 2015

(…)

11.        Onderwerp daarbij was een recentelijk door de heer [Y2], bij de audit door

[Accountantskantoor1 Audit], geconstateerd ‘gat’ in de omzet ter grootte

van € 1.5 mio. Bij de bespreking werd, mede naar aanleiding van vragen van de heer [I] namens koper aan de heer [Y2] en zijn antwoorden daarop, duidelijk dat [Accountantskantoor1] fouten heeft gemaakt. Zo bleek [Accountantskantoor1] (kort weergegeven) eerder, voor wat betreft boekings- / vertrekdata en gerealiseerde marge, handmatig een correctie te hebben verricht, evenwel ten onrechte (ook omdat het syteem daar reeds automatisch in voorzag). Een nadere toelichting hierop wordt overgelegd als (…). Daarnaast bleek het eigen vermogen te hoog, waarbij een correctie daarvan reeds had moeten worden doorgevoerd bij aanvang van de werkzaamheden door [Accountantskantoor1] destijds, welke noodzakelijke correctie destijds nu juist reden was voor de overstap naar [Accountantskantoor1]. De jaarrekeningen over 2012 en 2013 bleken onjuist en 2014 kon, zonder correctie, niet worden goedgekeurd.

12.        Koper zag zich aldus geconfronteerd met als gevolg van vorenbedoelde fouten

onjuiste, namelijk ten onrechte ‘opgehoogde’ cijfers.

13.       [Accountantskantoor1 Audit] heeft zich bij voormelde bespreking uiterst

onprofessioneel gedragen. De heer [Y2] had koper nodig om te zien welke fout was gemaakt (de verklaring voor het vorenbedoelde ‘gat’). De heer [Y2] gaf ten overstaan van de aanwezigen aan geschrokken te zijn door de constateringen. De heer [Y2] had het bij de bespreking, ofschoon in het Nederlands, terwijl de voertaal Engels was, zelfs letterlijk over ‘lijken in de kast’. De Duitse koper begrijpt Nederlands en in elk geval een adviseur van koper verbonden aan PwC heeft de Nederlandse nationaliteit. De heer [voornaam3] zweeg al die tijd. Bij de bespreking is aldus door de heren [Y2] en [voornaam3] geenszins getracht de bij koper ontstane onrust weg te nemen en de invloed van de gemaakte fouten op het EBITDA toe te lichten. Sterker, de handelwijze van die heren heeft het vertrouwen van koper (in [B.V.1]) eens te minder geschaad.”.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ter zitting hebben klaagsters hun verwijten als volgt samengevat:

a.         er zijn fouten gemaakt ten aanzien van de samenstelling van de jaarrekening 2012 en 2013 door de omzet te verhogen met de (omzet)marge;

b.         er zijn fouten gemaakt voor wat betreft vooruit geboekte omzet en vooruit ontvangen omzet, waardoor de cijfers 2012 en 2013 onjuist zijn weergegeven;

c.         tijdens de bespreking op 30 maart 2015 heeft betrokkene (2) zich onprofessioneel gedragen.

3.3       De Accountantskamer heeft hiervoor vermelde klachten aldus begrepen, als zodanig is er ook verweer gevoerd. Tevens is duidelijk dat de klachten onder 3.2.a en 3.2.b zien op betrokkene (1) en de klacht onder 3.2.c op betrokkene (2). 

3.4       Wat door of namens klaagsters bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkenen gegeven weerspreking van de klachten.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA), alsmede op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA), en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) zijn de accountant-administratieconsulent en de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA of de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 (AA’s) respectievelijk 1 (RA’s) januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (VGC AA’s en VGC RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.4       Klaagsters hebben ter onderbouwing van de klacht onder 3.2.a aangevoerd dat er in het geautomatiseerde boekhoudsysteem van klaagsters handmatig correcties zijn aangebracht door betrokkene (1), waardoor de omzet van 2012 en 2013 te hoog is vastgesteld en de jaarrekeningen 2012 en 2013 geen getrouw beeld gaven.

4.5       Betrokkene (1) betwist dit verwijt en ontkent ooit enige toegang te hebben gehad tot de geautomatiseerde systemen van klaagsters. Betrokkene (1) heeft hooguit op basis van de door klaagsters aangeleverde informatie zogeheten voorafgaande journaalposten aangeleverd, die door klaagsters zelf zijn verwerkt, zodat zij te allen tijde zicht hebben gehad op de correcties.

4.6       De Accountantskamer is van oordeel dat klaagsters tegenover de gemotiveerde weerspreking van betrokkene (1) niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene (1) wijzigingen in de geautomatiseerde administratie heeft aangebracht. Mede gelet op hetgeen overwogen onder 4.3 had het hier op de weg van klaagsters gelegen om concreet en gesubstantieerd en met bescheiden gestaafd, uiteen te zetten wat betrokkene (1) volgens de verweten gedraging zou hebben gedaan. Met hetgeen klaagsters aan stukken hebben overgelegd, zijn zij daarin niet, althans onvoldoende, geslaagd. Het klachtonderdeel dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.7       Inzake klachtonderdeel 3.2.b hebben klaagsters aangevoerd dat betrokkene (1) bij het samenstellen van de jaarrekeningen 2012 en 2013 van de verkeerde vooronderstellingen is uitgegaan en ten onrechte heeft gemeend dat er ten aanzien van één geboekte reis twee facturen werden verzonden. Daarenboven is betrokkene (1) er ten onrechte vanuit gegaan dat de – ten onrechte – als eerste aangeduide factuur 35% van de omzet betrof.

4.8       Betrokkene (1) heeft als verweer op dit punt aangevoerd dat hij op basis van de door klaagsters aangeleverde gegevens de jaarrekeningen 2012 en 2013 heeft samengesteld en dat hij op het punt van de verantwoording van de omzet in beide jaren voldoende vragen heeft gesteld en aan de hand van de verkregen antwoorden mocht uitgaan van de systematiek dat met betrekking tot een geboekte reis twee facturen werden verzonden, waarbij de eerste factuur 35% van de omzet betrof. Betrokkene (1) zag een bevestiging in de vooruitbetaling aan de leveranciers, van 35% van de inkoop.

4.9       Voorop moet worden gesteld dat de opdracht aan betrokkene (1) een samenstellingsopdracht was, waarop Standaard 4410 (“Opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten”) van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS; zoals deze destijds luidde) van toepassing was. Paragraaf 11 van NV COS 4410 (tekst 2012 en 2013) luidde (vetgedrukt):

“De accountant dient een globaal beeld te verkrijgen van de bedrijfsactiviteiten inclusief de inrichting van de administratie van de entiteit. Voorts dient hij bekend te zijn met de gebruikelijke grondslagen van waardering en resultaatbepaling van de bedrijfstak waarin de entiteit werkzaam is. Dit geldt evenzeer voor de opzet en inhoud van een financieel overzicht dat in de gegeven omstandigheden passend is.”.

De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene (1) voor meerdere klanten in de reisbranche werkzaamheden verrichtte. Gelet op het voorgaande diende betrokkene (1) derhalve te weten dat de (vooruit)betalingen op reeds geboekte reizen binnen de reisbranche een punt van aandacht zijn en dat het gebruikelijk is dat de omzet binnen de reisbranche eerst geboekt wordt in en toegerekend wordt aan het jaar dat de betreffende reis aanvangt.

4.10     Gelet op de onder 4.9 vermelde, bij betrokkene (1) bekend veronderstelde, (basis)kennis, had betrokkene (1) in geen geval genoegen mogen en kunnen nemen met de door klaagsters overgelegde informatie en de door hen gegeven antwoorden op de door hem gestelde vragen op dit punt. Die uitkomsten waren immers zo tegengesteld aan wat gebruikelijk is in de praktijk dat het op de weg van betrokkene (1) had gelegen om nadere vragen te stellen en/of nader onderzoek te doen. Dit geldt te meer nu betrokkene (1) voor beide jaren, 2012 en 2013, een beoordelingsverklaring heeft gegeven bij de, overigens door hem zelf samengestelde, jaarrekeningen van [B.V.2].

4.11     De Accountantskamer merkt daarbij nog op dat niet zozeer het onjuist interpreteren door betrokkene (1) van de hoogte van de omzet (35% of 100%), wat daar overigens ook van zij, hem wordt aangerekend, maar het feit dat hij niet heeft nagegaan welke omzet, gelet op de aanvang van de daarbij horende, geboekte reis, in welk jaar geboekt had moeten worden. Met al hetgeen hij ook ter zitting op dit punt heeft aangedragen, heeft hij, naar het oordeel van de Accountantskamer, zijn handelwijze niet kunnen verklaren, laat staan verantwoorden. Betrokkene (1) heeft aldus in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag zoals bedoeld in artikel A.100. 4 onder c. en e. van de VGC AA’s, respectievelijk met het  fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2 onder d. van de VGBA. Klachtonderdeel 3.2.b is derhalve gegrond.

4.12     Ten aanzien van de onder 3.2.c vermelde klacht hebben klaagsters aangevoerd dat betrokkene (2) tijdens de bespreking op 30 maart 2015 niet heeft getracht de bij koper ontstane onrust weg te nemen door de correcties toe te lichten, maar daarentegen door zijn woordkeus het vertrouwen van koper in de onderneming van klaagsters eens te meer heeft geschaad.

4.13     Betrokkene (2) heeft aangevoerd dat het niet zo zeer de taak van een (controlerend) accountant is om onrust bij kopers van aandelen weg te nemen en dat hij in dit specifieke geval ook niet op de hoogte was dat dat zijn taak was bij de bespreking van 30 maart 2015. Overigens ontkent betrokkene (2) onprofessioneel gehandeld te hebben tijdens deze bespreking en stelt hij dat hij ruim van te voren klaagsters op de hoogte had gesteld van zijn bevindingen.

4.14     De Accountantskamer is van oordeel dat vooropgesteld moet worden dat klaagsters van de verkeerde vooronderstelling zijn uitgegaan dat betrokkene (2), als controlerend accountant, bij de bespreking van 30 maart 2015 ter bijstand van klaagsters opereerde. Immers in verband met de begeleiding bij de verkoop van de aandelen hadden zij [G] Fusies & Overnames aangetrokken. Klaagsters hebben overigens ook geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit zou blijken dat betrokkene (2) wel ter bijstand op deze bespreking aanwezig was. Voorts is de Accountantskamer van oordeel dat klaagsters de aan betrokkene (2) verweten gedragingen niet aannemelijk hebben gemaakt. De Accountantskamer neemt daarbij in aanmerking dat betrokkene (2) nadat hij de onjuistheden in de jaarrekeningen 2012 en 2013 had geconstateerd niet anders had kunnen handelen, dan hij nu heeft gedaan. Betrokkene (2) heeft bovendien aannemelijk gemaakt dat hetgeen hij op de bespreking van 30 maart 2015 naar voren heeft gebracht, ook ruim daarvoor in de bespreking van 24 maart 2015 aan klaagsters heeft meegedeeld. Dat klaagsters en hun begeleiders er bij de verkoop vervolgens voor hebben gekozen de potentiële koper eerst op die bespreking door betrokkene (2) te laten informeren over de correcties in de jaarrekeningen en die potentiële koper daardoor beweerdelijk is afgehaakt, dient, naar het oordeel van de Accountantskamer, dan ook voor rekening van klaagsters te komen en kan betrokkene (2) niet worden verweten. Wat betreft het verwijt aangaande de door betrokkene (2) gebruikte woordkeus is de Accountantskamer van oordeel dat de door klaagsters enkel aangehaalde uitdrukking ("lijken in de kast") zonder nadere context niet tot de conclusie kan leiden dat betrokkene (2) door zijn woordkeus klaagsters in een kwaad daglicht heeft willen stellen. Gelet op het voorgaande komt de Accountantskamer tot de conclusie dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

4.15     Nu de klacht jegens betrokkene (1) (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer aan hem een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene (1) en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van een berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene (1) voorbij is gegaan aan de voor de reisbranche gebruikelijk wijze van verantwoorden van de omzet, hetgeen heeft geresulteerd in jaarrekeningen die niet een juist beeld gaven. Daardoor heeft betrokkene (1) gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag, respectievelijk vakbekwaamheid en zorgvuldig-heid. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene (1) niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.16      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht onder 3.2.a jegens betrokkene (1) ongegrond;
  • verklaart de klacht onder 3.2.b jegens betrokkene (1) gegrond;

·       verklaart de klacht onder 3.2.c jegens betrokkene (2) ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene (1) op de maatregel van

- berisping;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene (1) daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene (1) het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hen vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.