ECLI:NL:TACAKN:2015:92 Accountantskamer Zwolle 15/476 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:92
Datum uitspraak: 17-08-2015
Datum publicatie: 17-08-2015
Zaaknummer(s): 15/476 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Rapportage met als conclusie dat voor werkzaamheden aan een financiële administratie te hoge bedragen in rekening zijn gebracht, bedoeld om in een civielrechtelijk geschil het standpunt van een partij te ondersteunen. Betrokkene heeft ten onrechte geen hoor- en wederhoor toegepast; conclusie heeft onvoldoende deugdelijke grondslag.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/476 Wtra AK van 17 augustus 2015 van

1)    X1 B.V. ,

2)    X2 B.V. ,

beide gevestigd te [plaats]

3)     mr. X3 ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R S ,

raadsvrouw: mr. A.M.B. Jacobs,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. W.K. van den Berg.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 4 maart 2015 ingekomen klaagschrift van 2 maart 2015, met bijlagen;

-       het op 6 mei 2015 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum, met bijlagen;

-       een op 26 mei 2015 ingekomen brief van klagers van 23 mei 2015, met als bijlagen een zestal nadere producties bij het klaagschrift.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 22 juni 2015  waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klagers ‑ klager sub 3), mr. X3, bijgestaan door [A], juridisch adviseur bij het kantoor van klager sub  3), en betrokkene, bijgestaan door mr. W.K. van den Berg, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds 9 januari 1991 ingeschreven in het register van het NIVRA (thans van de Nba) en als openbaar accountant verbonden aan Registeraccountants B.V.1 te [plaats].

2.2       Klager sub 3) is enig aandeelhouder en bestuurder van klaagsters sub 1) en 2). Hij was tot juli 2012 tevens (enig) bestuurder van [B] International B.V., een financieringsmaatschappij (hierna: [B]). Klager sub 3) schakelde zijn eigen vennootschappen, klaagsters sub 1) en 2), in om werkzaamheden te verrichten voor [B]. Klaagster sub 1) voerde de administratie van [B], verrichtte betalingen, deed de aangiftes vennootschapsbelasting en omzetbelasting en stelde de jaarrekening op. Daarnaast verleende zij (onder meer) juridische diensten aan [B].

2.3       In 2012 ontstond tussen klaagsters sub 1) en sub 2) enerzijds en [B] anderzijds een geschil over de hoogte van de door klaagsters sub 1) en sub 2) aan [B] gefactureerde bedragen. Hierover is tussen deze partijen een gerechtelijke procedure aanhangig. In het kader van deze procedure heeft de advocaat van [B] aan betrokkene de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de door klaagsters sub 1) en 2) aan [B] in rekening gebrachte bedragen.

2.4       Die opdracht heeft betrokkene aanvaard en zijn onderzoek heeft geleid tot een rapport van 18 november 2014 (hierna: het rapport), inhoudende:

 “Opdracht.

U heeft mij verzocht onderzoek te doen naar de in rekening gebrachte bedragen aan [B] door X1 B.V. (hierna X1) en X2 B.V. (hierna X2) beiden gevestigd te [plaats]. Dit omdat [B] (hierna [B]) aan de ene zijde diverse geschillen heeft ten aanzien van de gefactureerde bedragen die X1 en X2 in rekening heeft gebracht. Naar ik aanneem zijn de juridisch-inhoudelijke kant van de geschillen, eisen en de verweren over en weer u genoegzaam bekend. In het vervolg van deze brief komen aan de orde: de activiteiten van [B] en de ontvangen facturen van X1.

Jaarrekeningen.

Ik heb in de bijlage de belangrijkste gegevens uit de beschikbare jaarrekeningen samengevat. Dit om vast te stellen of de vennootschap op de jaren 2007 tot en met 2012 activiteiten heeft verricht. De activiteiten hebben namelijk gewoonlijk een verband met de complexiteit en omvang van de administratie. De complexiteit en omvang van de administratie hebben vervolgens gevolgen voor de tijd die de administrateur aan de boekhouding en dagelijkse administratie en een adviseur aan advisering en ondersteuning redelijkerwijs zou moeten besteden. De complexiteit vormt tevens een aanwijzing op welk niveau de kennis en ervaring zou moeten zijn om de dagelijkse boekhouding te kunnen voeren.

Voor mijn onderzoek heb ik de beschikking gekregen over de jaarrekeningen van [B] over de jaren 2007 tot en met 2012. Daarnaast is beschikbaar een uitdraai van de grootboek

administratie over de jaren 2011 en 2012. [B] heeft mij bevestigd dat deze grootboeken zijn opgesteld door middel van de bankafschriften en de facturen die in de administratie zijn aangetroffen.

De jaarrekeningen 2007 en 2008 zijn opgesteld door de directeur, Mr. X3. De versie van de jaarrekening 2007 en 2008 die beschikbaar was zijn ongedateerd en ook ontbreekt een handtekening van de bestuurder. Onder het management report staat de naam van de heer X3. De jaarrekeningen 2009, 2010 en 2011 zijn allen ondertekend door de bestuurders [C] en [D] B.V.. Deze laatste vennootschap heeft de jaarrekeningen opgesteld.

Het volgende valt op:

1.     In de jaarrekeningen 2011 en 2012 zijn geen inkomsten verantwoord. Sinds 2009 worden geen royalty-inkomsten meer verantwoord.

2.     In de beschikbare jaarrekeningen zijn geen dividend uitkeringen opgenomen. De enige mutatie in het eigen vermogen betreft de verwerking van het resultaat zoals in het onderhavige jaar is gerealiseerd.

3.     De vordering op aandeelhouder [B] N.V. toont tot en met 31 december 2011 weinig mutatie. Ook de vordering op [B] S.A. "nog te ontvangen royalty's" toont vanaf 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 weinig mutaties. Er zijn geen royalty inkomsten meer ontvangen. Een gelijke opmerking valt te maken ten aanzien van de schuld aan de aandeelhouder. Het beschikbare grootboek over 2012 toont aan dat de vorderingen op [B] N.V. en [B] S.A. voor een deel zijn afgeboekt op de schuld aan de aandeelhouder. De vordering op genoemde vennootschap is volgens deze mutaties niet afgenomen wegens het ontvangen van geld op de bank.

4.     De grootboekrekening "bank" toont enkel ontvangsten uit hoofde van terugontvangen btw en een enkele, van beperkte omvang zijnde, bedrag van de [B] vennootschappen in het buitenland. De uitgaven betreffen bankkosten en betalingen aan X1 en X2.

De activiteiten van de vennootschap zijn zeer beperkt en naar mijn mening niet complex. De grootboekadministraties over 2011 en 2012 tonen nog geen 25 mutaties.

Facturen 2007 - 2012

In bijgaand overzicht, gebaseerd op de ter beschikbaar gestelde facturen, heb ik een samenvatting van de in rekening gebrachte bedragen opgesteld. De samenvatting is per jaar

en per omschreven activiteit van X1 en X2. Het jaartal geeft weer in welk jaar de factuur is gedateerd en niet de periode waarop de in rekening gebrachte bedragen betrekking hebben.

Naar mijn mening hebben de activiteiten boekhouden, bank, aangifte vennootschaps- en omzetbelasting betrekking die samenhangen met het voeren van de dagelijkse administratie, het uitvoeren van de betalingen en het verzorgen van de aangiften vennootschaps- en omzetbelasting. Voor een relatief simpele administratie met in ieder geval in 2011 en 2102 niet meer dan 25 mutaties en daarbij horende belastingaangiften is over de jaren 2007 tot en met 2012 € 30.346 in rekening gebracht. Dat is € 5.058 gemiddeld per jaar. Dat is een relatief hoog bedrag temeer daar medewerkers voor zijn ingezet met een uurtarief tussen de € 135 en € 340. Voor de eenvoudige administratie zijn blijkbaar (zeer) ervaren krachten ingezet. Administratieve handelingen zijn volgens de facturen verrichten op het niveau van ervaren senior belastingadviseurs.

Opvallend is dat de minimale tijdsbesteding tenminste een kwartier bedraagt zoals voor het versturen van een simpel email of het doen van een enkele betaling en dat dit soort handelingen blijkbaar niet of nauwelijks werd geclusterd waardoor veelvuldig eenvoudige handelingen plaatsvonden die voor 15 minuten werden berekend. Dat maakt de factuur onnodig hoog.

Op basis van de ontvangen bescheiden en mijn onderzoek kom ik tot de conclusie dat de administratie gevoerd is door medewerkers met een tarief dat niet gebruikelijk is. De aard van de werkzaamheden laten naar mijn mening de inzet van goedkopere medewerkers mogelijk, te denken valt aan medewerkers van een administratiekantoor.

Deze medewerkers kosten meestal niet meer dan € 64 a € 75 per uur. Ook de wijze van tijdschrijven is niet altijd in overeenstemming met de tijd die een dergelijke handeling kost.

Dat is het gevolg van het schrijven van de bestede tijd in tenminste kwartieren.

Beide aspecten hebben geleid tot onnodig hoge rekeningen. Op basis van mijn ervaring met vergelijkbare opdrachten en kennis van de markt mogen dergelijke opdrachten voor € 2.500 (exclusief btw) per jaar kosten.

Gezien de aard van de opdracht is het niet noodzakelijk gebleken een concept voor te leggen aan X1 en X2.”

2.5       [B] heeft het rapport van betrokkene als productie overgelegd in de tussen haar en klaagsters sub 1) en sub 2)  aanhangige civiele procedure. In die procedure hebben die klaagsters zich vervolgens op het standpunt gesteld dat betrokkene ten behoeve van zijn onderzoek met hen contact had moeten opnemen. Betrokkene heeft naar aanleiding hiervan op 21 januari 2015 (de advocaat van) klaagsters sub 1) en sub 2) alsnog uitgenodigd nadere informatie te verschaffen met betrekking tot de gefactureerde bedragen. De advocaat van klaagsters sub 1) en sub 2) heeft daarop laten weten dat dit niet meer mogelijk was.

2.6       Op verzoek van [B] heeft betrokkene per brief van 3 februari 2015 (als bijlage II bij het klaagschrift overgelegd) gereageerd op de stellingen in de procedure van klaagsters sub 1) en sub 2) ten aanzien van zijn rapport.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels en wel in het bijzonder met de artikelen 9 en 20 van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en/of namens klagers gegeven toelichting, de verwijten dat betrokkene bij zijn onderzoek:

a.     zich heeft gebaseerd op onvolledige informatie omdat hij geen hoor en wederhoor heeft toegepast  en

b.     ongefundeerde aannames heeft gehanteerd.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de VGBA.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    Met betrekking tot klachtonderdeel a., inhoudende dat betrokkene zich heeft gebaseerd op onvolledige informatie omdat hij geen hoor en wederhoor heeft toegepast, is namens/door klagers onder meer aangevoerd:

-       dat de hoogte van de door klaagsters sub 1) en sub 2) aan [B] gefactureerde bedragen niet louter is te verklaren op grond van de jaarrekeningen zelf, ook niet in combinatie met de grootboekadministratie (die betrokkene overigens maar voor een deel tot zijn beschikking had: hij beschikte alleen over de grootboekadministratie over 2011 en 2012) nu [B] niet de makkelijkste klant was, omdat haar bestuurder [C] geen overzicht had met betrekking tot hetgeen kwam kijken bij het (ordentelijk) besturen van een Nederlandse vennootschap, en er vrijwel altijd fouten in de jaarrekening stonden, omdat door die bestuurder verkeerde informatie werd aangeleverd, wat vele herstelwerkzaamheden vergde;

-       dat ook de toelevering van de informatie voor de boekhouding en administratie vrijwel altijd te laat kwam en vaak verkeerd was;

-       dat de gehanteerde tarieven wel gebruikelijk zijn en overigens ook met [B] zijn overeengekomen;

-       dat klaagsters sub 1) en sub 2) zijn gespecialiseerd in hoogwaardig internationaal fiscaal en juridisch advies en ondersteuning en gevestigd in het fysieke epicentrum van de Nederlandse financiële markt;

-       dat klaagster sub 1) al 24 jaar dergelijke diensten verleent en hiertoe al 24 jaar marktconforme tarieven hanteert, waarbij klaagsters sub 1) en sub 2) praktisch nooit problemen hebben met cliënten omtrent de verdeling en toedeling van werkzaamheden onder de bij hun werkzame personen (boekhouders, fiscalisten, e.d.) en de daarbij horende tarieven;

-       dat, indien [B] al met een simpelere (c.q. goedkopere) administratie had afgekund, hetgeen niet het geval was, dit nog niet afdoet aan de gebruikelijkheid van de tarieven van klaagsters sub 1) en sub 2) binnen hun expertiseveld.

4.4.2    Het namens betrokkene gevoerde verweer tegen klachtonderdeel a. komt er in de kern op neer dat het onder de gegeven omstandigheden niet nodig was om hoor (of wederhoor) toe te passen, nu de opdracht aan betrokkene beperkt was, dat betrokkene een analyse heeft gemaakt van de door klaagsters sub 1) en sub 2) voor bepaalde werkzaamheden in rekening gebrachte bedragen, en zijn mening heeft gegeven over de hoogte ervan en dat hij zich in zijn onderzoek heeft beperkt tot algemene aspecten van de facturering, zoals de gehanteerde uurtarieven en de eenheden waarin tijd werd geschreven.

4.4.3    De Accountantskamer is evenwel van oordeel dat in het onderhavige geval, ook voor het meer beperkte oordeel dat betrokkene in zijn rapport van 18 november 2014 heeft gegeven, te weten dat klaagsters sub 1) en 2) onnodig hoge bedragen in rekening hebben gebracht, het horen van klaagsters sub  1) en 2) wel degelijk zinvol en noodzakelijk was geweest om tot een deugdelijke grondslag voor dat oordeel, dat diende om in een civielrechtelijk geschil de rechter op objectieve wijze voor te lichten, te komen. De werkzaamheden die betrokkene daartoe thans heeft verricht, waren onvoldoende; hij had zich er in elk geval van moeten vergewissen wat ter zake tussen partijen was overeengekomen. Aannemelijk is namelijk dat dit een belangrijk aspect was, dat de hoogte van de declaraties van klaagsters sub 1) en sub 2) aan [B] mede bepaalde. Door dit na te laten heeft betrokkene het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA veronachtzaamd. In zoverre moet de klacht in onderdeel a. dan ook gegrond worden verklaard.

4.5.1    Het hiervoor onder 4.4.3 gegeven oordeel heeft eveneens te gelden voor klachtonderdeel b., voor zover daartoe namens/door klagers is aangevoerd:

-       dat betrokkene geen zicht heeft op de gemiddelde uurtarieven van ervaren senior belastingadviseurs in de internationale dienstverlening;

-       dat betrokkene niet heeft aangegeven wat zijn onderzoek heeft ingehouden op basis waarvan hij stelde dat de tarieven niet gebruikelijk waren, terwijl in het rapport ook niet is aangegeven waarom het tarief niet gebruikelijk was, dan wel welk tarief wel gebruikelijk was geweest;

-       dat de mening van betrokkene dat de werkzaamheden door goedkopere medewerkers hadden kunnen worden uitgevoerd, ongefundeerd is, daar betrokkene de term 'werkzaamheden' niet definieert en hij de details van de administratie van [B] niet kent.

4.5.2    Namens betrokkene is tegen klachtonderdeel b. weliswaar het verweer gevoerd:

-       dat betrokkene in zijn rapport niet heeft gesteld dat het gehanteerde gemiddelde uurtarief van € 135 - € 340 te hoog zou zijn voor een ervaren senior-belastingadviseur, maar juist dat voor de uitgevoerde werkzaamheden geen ervaren senior- belastingadviseur hoefde te worden ingezet;

-       dat betrokkene in het rapport wel degelijk heeft aangegeven waarom de gehanteerde tarieven niet gebruikelijk zijn en op basis van welk onderzoek hij tot die slotsom komt, namelijk omdat:

  • [B] een eenvoudige administratie heeft, wat hij heeft geconcludeerd op basis van een analyse van de jaarrekeningen en de grootboekadministratie;
  • voor het voeren van deze eenvoudige administratie ervaren senior-belastingadviseurs zijn ingezet, terwijl de aard van de werkzaamheden meebrengt dat zij door goedkopere medewerkers hadden kunnen worden uitgevoerd;
  • de gebruikelijke tarieven voor dergelijke werkzaamheden tussen de € 64 en de € 75 per uur liggen (in plaats van tussen de € 135 en de € 340).

-       dat betrokkene in het rapport een omschrijving van de door hem geanalyseerde werkzaamheden heeft gegeven en niet valt in te zien waarom een en ander gedefinieerd had moeten worden;

-       dat betrokkene op basis van de bij hem beschikbare gegevens en op grond van zijn ruime ervaring in zowel de praktijk als de Raad voor Geschillen de mening kon formuleren dat deze werkzaamheden over het algemeen op een te hoog niveau (tegen te hoge tarieven) zijn uitgevoerd;

-       dat betrokkene de administratie van [B] wel kende, nu hij immers over de grootboekadministratie beschikte, en dat klagers hebben nagelaten aan te geven welke "details" van de administratie betrokkene had moeten kennen, en hoe die details tot een andere uitkomst hadden geleid.

4.5.3    Echter, juist ook de kwesties a) of ten onrechte te hoog gekwalificeerde medewerkers zijn ingezet en b) of de aard van de werkzaamheden meebracht dat zij door goedkopere medewerkers hadden kunnen worden uitgevoerd, konden naar het oordeel van de Accountantskamer niet deugdelijk worden beoordeeld zonder het horen van klaagsters sub  1) en 2). Klachtonderdeel b. moet daarom in zoverre eveneens gegrond worden verklaard.

Waar klachtonderdeel b. nog inhoudt dat de stelling van betrokkene omtrent zijn ervaring met vergelijkbare opdrachten en zijn kennis van de markt te vaag geformuleerd en niet objectief controleerbaar is, moet het in zoverre ‑ mede gelet op het hiervoor bij 4.3 overwogene ‑ ongegrond worden verklaard omdat het, indien en voor zover het al als voldoende onderbouwd kan worden beschouwd, tegenover de namens betrokkene gegeven weerspreking ervan geen stand houdt. 

4.6       In geval van een (deels) gegrond geachte klacht kan de Accountantskamer op grond van artikel 2 Wtra  een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Daarbij houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene te lichtvaardig tot de conclusie is gekomen dat voor een deugdelijke grondslag van het in zijn rapportage geformuleerde oordeel hoor en wederhoor niet vereist zou zijn. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.7        Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in de onderdelen a. en b. gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel van waarschuwing op;

·       verklaart de klacht in onderdeel b. voor het overige ongegrond;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en H. Geerlofs AA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.