ECLI:NL:TACAKN:2015:83 Accountantskamer Zwolle 14/2909 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:83
Datum uitspraak: 03-08-2015
Datum publicatie: 03-08-2015
Zaaknummer(s): 14/2909 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Een overeenkomst die een verbod tot klagen inhoudt of het klagen aan voorwaarden bindt, kan aan de bij de Wtra toegekende bevoegdheid tot klagen geen afbreuk doen. Voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een klacht op grond van de Wtra is niet of door het handelen waarover wordt geklaagd het algemeen belang wordt geschaad.   Onder de VGBA is de reikwijdte van het tuchtrecht waar het gaat om gedragingen van een accountant in het kader van zijn zakelijke relatie tot zijn werkgever, naar het oordeel van de Accountantskamer niet beperkt tot werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het accountantsberoep. Weliswaar is het fundamentele beginsel van integriteit als bedoeld in artikel 2 onder a. van de VGBA op grond van artikel 3, tweede lid, van de VGBA alleen van toepassing “bij de uitoefening van zijn beroep” en wijst de toelichting op dit artikel daarbij allereerst op het verlenen van een professionele dienst, dat neemt niet weg dat er bij een grammaticale uitleg van dit begrip geen grond is om te oordelen dat gedragingen van een accountant in het kader van zijn  zakelijke relatie met zijn werkgever daar niet onder vallen. Steun daarvoor vindt de Accountantskamer in de toelichting op artikel 42 van de Wab en in de toelichting op artikel 6 van de VGBA, die inhoudt dat het eerlijk en oprecht optreden van een accountant dat het fundamentele beginsel van integriteit van hem verlangt, onder meer inhoudt dat hij eerlijk zaken doet en de waarheid geen geweld aandoet. Een extra argument kan worden ontleend aan de vakgebieden waarop de opleiding van elke accountant volgens het Besluit accountantsopleiding 2013 betrekking heeft.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/2909 Wtra AK van 3 augustus 2015 van

X B.V. ,

gevestigd te [plaats],

vertegenwoordigd door [A],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E .

raadsman: mr. drs. A.J.F. Gonesh.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 19 november 2014 ingekomen klaagschrift van 14 november 2014 met bijlagen;

-       het op 7 januari 2015 ingekomen verweerschrift van diezelfde dag met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 9 maart 2015 waar zijn verschenen namens klaagster haar gemachtigden partner1 en partner2, beiden partner bij klaagster, en betrokkene in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. drs. A.J.F. Gonesh, advocaat te Den Haag.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klaagster aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klaagster is de moedermaatschappij van [B.V.1] en [B.V.2]. Zij stelt zich ten doel het tegengaan van financieel-economische criminaliteit.

2.2       Betrokkene was sinds april 2012 in dienst bij klaagster als director. Hij was volgens zijn arbeidsovereenkomst onder meer belast met consultancy en sales & marketing ten behoeve van [B.V.2] en [B.V.1]. In artikel 11 van zijn arbeidsovereenkomst was bepaald dat hij zonder schriftelijke toestemming van klaagster geen werkzaamheden voor derden zal verrichten gelijk of naar aard gelijk aan de voor de werkgever te verrichten werkzaamheden en zich zal onthouden van zaken doen voor eigen rekening.

2.3       Op 24 mei 2013 heeft betrokkene op persoonlijke titel een factuur gezonden aan [A] Schadeverzekeringen (hierna: [A] ) ad $ 21.000,- voor het opstellen van een automatiseringsplan.   

2.4       Op zondag 14 juli 2013 heeft betrokkene per e-mail aan de managing director van [Accountants1] in [land1] geschreven:

‘(…) mijn voorstel is dat ik het Handboek Organisatie van de CBvS nog afmaak. Daarbij laat ik het klantbelang prevaleren.

Geef aan wat jeet [A] wilt. Dat gaat buiten PS om. Daar weten ze miets van, wil ik ook zo houden’.

2.5       Op 2 september 2013 heeft betrokkene in een e-mail aan [A] mede namens de hiervoor genoemde managing director van [Accountants1] een totaalprijs opgegeven voor een uit te voeren (aan [Accountants1] te verstrekken) opdracht tot “de inventarisatie van de business ICT-architectuur [A]”. Betrokkene heeft onder deze mail zijn naam vermeld en daaronder gezet “[Accountants1 team [A]”. [A] heeft in reactie daarop in een e-mail van 6 september 2013 aan betrokkene laten weten dat zij gezien het beschikbare budget de opdracht voorlopig “aanhoudt”.

2.6       In LinkedIn- en e-mail-correspondentie tussen 12 mei 2014 en 6 juni 2014 heeft betrokkene een door hem “samen met [Accountants]” in april 2014 op [land2] gegeven Masterclass Public Control besproken.

2.7       In de periode van 21 juli tot 5 september 2014 hebben betrokkene en [B] (hierna: [B]), een zakelijke relatie en vriend van betrokkene, in e-mails contact gehad met [C], verbonden aan het Algemeen Pensioenfonds op [land2]. In die e-mails gaat het over een voorstel van [B] om samen met betrokkene voor bedrijven op [land2] een workshop te organiseren over “het opstarten van een internal audit project”.

2.8       Per e-mail van 4 september 2014 heeft betrokkene zich ziek gemeld bij klaagster. In een e-mail van 8 september 2014 heeft betrokkene meegedeeld nog een dag “uit te zieken” en te verwachten de volgende dag weer op kantoor te zijn. Op 9 september 2014 heeft hij zich weer beter gemeld. Op 4 september 2014 heeft betrokkene via een video verbinding vanuit Nederland een presentatie gehouden op de “XVII Annual Conference of HR Managers of Central Banks in the [-]Region” (hierna: de conferentie) getiteld: “Increase the Value of HR with Information information Provision”. In een curriculum vitae (cv) ten behoeve van deze presentatie is vermeld dat hij vanaf 2011 als partner is verbonden aan “[B.V.1], a consulting firm (…) specialized in organization structuring, governance, risk management en compliance”. Op [datum] heeft hij deelgenomen aan een symposium aan de Erasmus School of Accounting & Assurance in Rotterdam onder de titel “Management van innovaties”.

2.9       Op 9 september 2014 is betrokkene in kennis gesteld van het voornemen van klaagster om zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen. In een e-mail van 10 september 2014 aan betrokkene waarin deze mededeling wordt bevestigd, is als reden voor het voornemen vermeld dat de aandeelhouders van klaagster hebben besloten tot een strategiewijziging, waarin het profiel van betrokkene niet (meer) past. 

2.10     In een e-mail van 16 september 2014 heeft betrokkene aan een medewerkster van de Centrale Bank van [land1] de gevraagde gegevens verstrekt voor een donatie ad 1500 [valuta] in verband met zijn presentatie op de hiervoor vermelde conferentie op [datum]. 

2.11     Klaagster en betrokkene hebben op 30 september 2014 een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de vaststellingsovereenkomst) waarbij de arbeidsovereenkomst tussen hen met ingang van 1 november 2014 wordt beëindigd, en daarnaast een overeenkomst (waarbij ook [B.V.1] en [B.V.2] partij zijn) over de verrekening van bedragen die betrokkene van klaagster te goed heeft, met de schade die klaagster heeft geleden als gevolg van overtreding door betrokkene van het verbod op nevenwerkzaamheden (hierna: de overeenkomst tot verrekening) .

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. Betrokkene heeft willen verheimelijken dat hij in privé een factuur heeft gestuurd ten bedrage van $ 21.000,- voor werkzaamheden die hij voor [A] heeft verricht.
  2. Betrokkene heeft buiten medeweten van klaagster een bijdrage geleverd aan een Masterclass Public Control op [land2].
  3. Betrokkene heeft met “een ander” een voorstel gedaan aan het Algemeen Pensioenfonds [land2] om voor bedrijven op [land2] een workshop te organiseren, inhoudende het opstarten van een internal audit project, zonder dat klaagster hiervan op de hoogte was gesteld, met de kennelijke bedoeling deze opdracht “voor zichzelf” te houden.
  4. Betrokkene heeft zich op [datum] ziek gemeld en heeft een dag na zijn ziekmelding deelgenomen aan een symposium van de Erasmus School of Accounting & Assurance.
  5. Betrokkene heeft op de dag dat hij zich ziek heeft gemeld via een video verbinding een presentatie gehouden op een conferentie voor Centrale Banken in de [-] regio, welke presentatie was georganiseerd door de Centrale Bank van [land1].
  6. De Centrale Bank van [land1] heeft voor de bijdrage aan voornoemde conferentie, namens betrokkene een donatie van [valuta] 1.500,- gedaan aan een stichting. Dit bedrag had aan klaagster moeten toekomen, dan wel uitsluitend met haar goedkeuring als donatie uitgekeerd kunnen worden.
  7. In het cv van betrokkene ten behoeve van diens presentatie is ten onrechte vermeld dat hij partner bij [B.V.1] is.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1    De Accountantskamer volgt betrokkene niet in zijn primaire verweer dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.2.2    Het feit dat in de overeenkomst tot verrekening een verplichting tot geheimhouding is opgenomen (waarvan slechts de melding bij de Nederlandse beroepsorganisatie voor accountants is uitgezonderd), staat aan de ontvankelijkheid van de klacht niet in de weg. Een overeenkomst die een verbod tot klagen inhoudt of het klagen aan voorwaarden bindt, kan aan de bij de Wtra toegekende bevoegdheid tot klagen geen afbreuk doen.

4.2.3    De door betrokkene gestelde schending van artikel 13 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, bestaande in het gebruik maken van gegevens waarover klaagster volgens betrokkene op onrechtmatige wijze de beschikking heeft gekregen, levert mogelijk een onrechtmatige daad op, maar vormt geen beletsel voor het indienen van een klacht.

4.2.4    Dat aan de onderhavige klacht een arbeidsrechtelijk geschil over op vermoedens gebaseerde overtredingen van het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden ten grondslag is gelegd, is onvoldoende reden om te oordelen dat de klacht steunt op een feitencomplex waarvan klaagster de onjuistheid kent. Niet gezegd kan dan ook worden dat klaagster haar bevoegdheid tot klagen uitoefent met geen ander doel dan om betrokkene te schaden.

4.2.5    Voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een klacht op grond van de Wtra is, anders dan betrokkene meent, niet of door het handelen waarover wordt geklaagd het algemeen belang wordt geschaad.

4.3       Het handelen waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 (het eerste klachtonderdeel) worden getoetst aan deel A en deel C van de Verordening gedragscode (RA’s; hierna: VGC), en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 (de overige klachtonderdelen), aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor die kwalificatie is (anders dan betrokkene lijkt te veronderstellen) niet van belang en kan daarom in het midden blijven of, zoals klaagster in het klaagschrift heeft gesteld, aan het dienstverband van betrokkene een einde is gekomen “wegens meermalen niet-integer handelen” of, zoals de tekst van de e-mail van 10 september 2014, bedoeld onder 2.9, doet vermoeden, vanwege een wijziging van de strategie van klaagster. 

4.5.1    De Accountantskamer verwerpt ook het verweer van betrokkene dat slechts geklaagd kan worden over werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het accountantsberoep. Daaronder vallen volgens betrokkene, gezien de toelichting op artikel 1 van de VGBA, slechts “het uitvoeren van controle-, beoordelings- en andere assurance-opdrachten en overige werkzaamheden op het terrein van financiële verslaglegging, administratieve organisatie, bedrijfseconomie en belastingen.”

4.5.2    In dit verweer gaat betrokkene kennelijk ervan uit dat alle klachtonderdelen moeten worden getoetst aan de VGBA. De Accountantskamer merkt op dat dit in ieder geval niet opgaat voor het eerste klachtonderdeel, dat ziet op handelen van betrokkene in 2013. Dat handelen valt zonder meer onder het bereik van artikel A-110.1 van de VGC, dat voorschreef dat een accountant in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen eerlijk en oprecht optreedt. Onder omstandigheden kan dit handelen zelfs nog een overtreding van het bepaalde in artikel A-150.1 van de VGC opleveren.

4.5.3    Onder de VGBA (waaraan de overige klachtonderdelen moeten worden getoetst) heeft het tuchtrecht waar het gaat om gedragingen van een accountant in het kader van zijn zakelijke relatie tot zijn werkgever, naar het oordeel van de Accountantskamer (ook) niet de door betrokkene bepleite beperkte reikwijdte. Weliswaar is het fundamentele beginsel van integriteit als bedoeld in artikel 2 onder a. van de VGBA op grond van artikel 3, tweede lid, van de VGBA alleen van toepassing “bij de uitoefening van zijn beroep” en wijst de toelichting op dit artikel daarbij allereerst op het verlenen van een professionele dienst, dat neemt niet weg dat er bij een grammaticale uitleg van dit begrip geen grond is om te oordelen dat gedragingen van een accountant in het kader van zijn  zakelijke relatie met zijn werkgever daar niet onder vallen. Steun daarvoor vindt de Accountantskamer ook in (de toelichting op) artikel 42 van de Wab waarin valt te lezen dat het niet de bedoeling is het tuchtrecht te beperken tot het beroepsmatig handelen in enge zin, en in de toelichting op artikel 6 van de VGBA, die expliciet inhoudt dat het eerlijk en oprecht optreden van een accountant dat het fundamentele beginsel van integriteit van hem verlangt, onder meer inhoudt dat hij eerlijk zaken doet en de waarheid geen geweld aandoet. Een extra argument kan worden ontleend aan de vakgebieden waarop de opleiding van elke accountant volgens het Besluit accountantsopleiding 2013 betrekking heeft. De conclusie is dan ook dat met de invoering van de VGBA niet is beoogd op dit punt een minder vergaande gedragsnorm vast te stellen.

4.5.4    Tot slot is van belang dat de werkingssfeer van het fundamentele beginsel van professionaliteit zoals bedoeld in artikel 2 onder a. van de VGBA met de VGBA is verruimd ten opzichte van de werkingssfeer onder de VGC. Ingevolge artikel 3 van de VGBA strekt dit beginsel zich ook uit tot gedragingen van een accountant buiten de uitoefening van zijn beroep, dus buiten het verrichten van een professionele dienst. Daarvan uitgaande faalt het verweer van betrokkene ook overigens.

4.5.5    Gezien het voorgaande vallen alle aan betrokkene verweten gedragingen onder het bereik van het tuchtrecht.               

4.6.1    Klaagster heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel 1. aangevoerd dat zij omstreeks half september 2014 (kort na het gesprek bedoeld onder 2.9) betrokkene heeft geconfronteerd met in zijn zakelijke laptop aangetroffen e-mailberichten uit 2013, vermeld onder 2.3 tot en met 2.5. In reactie daarop heeft betrokkene tegenover klaagster erkend dat hij de “betreffende” werkzaamheden heeft verricht en de factuur aan [A] heeft verstuurd, doch daaraan toegevoegd dat die factuur niet door [A] is betaald, aldus klaagster.

4.6.2    Betrokkene heeft in zijn verweerschrift gesteld dat hij “de” werkzaamheden heeft verricht om [A] als klant [Accountants1], echter vanwege het lage budget heeft [Accountants1] zich later teruggetrokken. Betrokkene wilde [A] bewegen vervolgopdrachten aan klaagster te geven, eventueel “in combinatie met” [Accountants1]. Achteraf bezien is betrokkene van mening dat hij dit had moeten melden en bespreken met klaagster. Betrokkene stelt dat klaagster er wel van op de hoogte was dat [A] een “lead” van hem was, nu hij al eens eerder heeft getracht klaagster te introduceren bij [A], hetgeen [A] op dat moment te vroeg vond. Volgens betrokkene is er geen sprake geweest van heimelijk gedrag, nu de door klaagster bij het klaagschrift overgelegde e-mails vanaf zijn werkmailadres zijn verzonden.

4.6.3    De Accountantskamer overweegt dat betrokkene niet heeft betwist dat hij zonder klaagster daarvan in kennis te stellen, werkzaamheden heeft verricht voor [A], en dat hij een factuur ad $ 21.000,- aan [A] heeft gezonden voor het opstellen van een automatiseringsplan. Betrokkene heeft zijn stelling dat het zijn bedoeling was om [A] ertoe te bewegen een opdracht aan klaagster te verstrekken, niet met stukken gestaafd. Die bedoeling blijkt in ieder geval niet uit de door klaagster overgelegde e-mails. De mededelingen van betrokkene in de hierboven geciteerde e-mail van 14 juli 2013 duiden zonder nadere toelichting die ontbreekt, onmiskenbaar op de wens van betrokkene om klaagster onkundig te laten van wat hij voor [A] had gedaan of van plan was te gaan doen. Het verweer dat het hier niet om heimelijk gedrag gaat, omdat alle e-mails zijn verzonden vanaf het e-mailadres van zijn werk, wordt dan ook gepasseerd. Voor zijn verklaring ter zitting dat hij de factuur uitsluitend heeft gezonden om de waarde van zijn werk zichtbaar te maken en dat [A] deze factuur niet heeft betaald en ook niet hoefde te betalen, omdat hij goodwill wilde kweken, heeft betrokkene geen onderbouwing gegeven.

4.6.4    Het hier aan de orde zijnde handelen van betrokkene levert strijd op met het door hem op grond van de VGC in acht te nemen fundamentele beginsel van integriteit, dat van hem vergde dat hij in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen eerlijk en oprecht optrad. Met dit handelen heeft betrokkene ook het accountantsberoep in diskrediet gebracht en daaruit volgt dat betrokkene ook het fundamentele beginsel van professioneel gedag niet in acht heeft genomen. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

4.7.1    Klachtonderdelen 2. tot en met 7. zullen gezamenlijk worden behandeld. Vastgesteld moet worden dat betrokkene de gedragingen waarop deze klachtonderdelen zien, als zodanig niet heeft betwist. Betrokkene heeft wel aangevoerd dat hij op persoonlijke titel heeft deelgenomen aan de masterclass op [land2], dat hij daarvoor vakantiedagen heeft opgenomen en dat zijn verblijfkosten door B[Accountants1] zijn vergoed. Hij heeft zich wel gepresenteerd als werknemer van klaagster. De deelname was bedoeld om meer “exposure” voor klaagster te verkrijgen. Het voorstel aan het Algemeen Pensioenfonds [land2] om een workshop te organiseren over  het opstarten van een internal audit project, is gedaan om een beeld te krijgen van de behoefte van een potentiële klant. Dit is een gebruikelijke handelwijze volgens betrokkene. Het was niet zijn intentie om voor eigen rekening een opdracht uit te voeren. Betrokkene had offertes lopen bij de Centrale Bank van [land1]. Hij heeft toegezegd om de presentatie op de conferentie te verzorgen. Niemand kon dat van hem overnemen toen hij ziek was. Ook die presentatie was bedoeld om de “exposure” van klaagster te vergroten. Het bezig zijn met werving en acquisitie hoorde bij zijn functie. De onjuiste informatie op het cv over zijn functie bij klaagster heeft hij tijdens de presentatie gecorrigeerd. Omdat de Centrale Bank van [land1] nauwelijks budget had, heeft betrokkene om een donatie aan een goed doel gevraagd. Het ging in geen van deze gevallen om heimelijk gedrag omdat alle e-mails vanaf en naar het e-mailadres van zijn werk zijn ver/gestuurd. Het symposium in Rotterdam op [datum] heeft hij gevolgd om niet een gelegenheid voor het behalen van PE-punten te missen. Klaagster is op de hoogte geraakt van zijn deelname nadat er als bijlage bij een e-mail een deelnamecertificaat was toegestuurd. Bij nader inzien vindt betrokkene dat hij zijn deelname aan dit symposium aan klaagster had moeten melden.

4.7.2    Klaagster heeft erop gewezen dat het e-mailverkeer vanaf en naar het werkmailadres van betrokkene niet voor collega’s of leidinggevenden toegankelijk was. Zij houdt vol dat zij niets wist van de masterclass op [land2], van het voorstel van [B] aan het Algemeen Pensioenfonds [land1] en ook niet van het geven van de presentatie. Van [B] heeft zij zelfs nog nooit gehoord. Al deze feiten doen het  vermoeden rijzen dat betrokkene met een en ander zijn eigen belang heeft nagestreefd. Het feit dat hij de presentatie heeft gegeven op de dag dat hij zich heeft ziek gemeld en dat hij daags nadien de hele dag aanwezig was op een symposium, versterken dat vermoeden. Het lijkt erop dat betrokkene ook niet werkelijk ziek was op die dagen, aldus klaagster. Op [datum] heeft betrokkene bovendien een teambuildingactiviteit gemist. In het wekelijkse overleg op maandagochtend worden klantcontacten en potentiële opdrachten besproken, aldus klaagster.

4.7.3    Betrokkene heeft ter zitting erkend dat hij klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van zijn deelname aan de masterclass op [land2] en evenmin van het voorstel aan het Algemeen Pensioenfonds [land2]. Hij heeft niet betwist dat klaagster vooraf geen weet had van het geven van de presentatie op de conferentie. Vast staat ook dat betrokkene tegenover klaagster heeft verzwegen dat hij heeft deelgenomen aan het  symposium op een dag dat hij volgens zijn opgave aan klaagster ziek was. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene niet heeft gesteld (en dat zij het ook niet aannemelijk acht) dat het betrokkene was toegestaan klaagster geheel onkundig te laten van activiteiten die hij ondernam om klanten voor klaagster te werven. Daaruit volgt dat betrokkene zijn deelname aan de masterclass, het voorstel aan het Algemeen Pensioenfonds [land2], de presentatie op de conferentie en zijn afspraak met de Centrale Bank van [land1] om in verband met deze presentatie een goed doel te “sponsoren” in ieder geval aan klaagster had moeten melden. Vastgesteld moet worden dat betrokkene dat heeft verzuimd. De Accountantskamer onderschrijft voorts de opvatting van klaagster dat de overgelegde e-mails bepaald niet de indruk wekken dat betrokkene bij het verrichten van de hiervoor vermelde activiteiten alleen het belang van klaagster voor ogen heeft gehad. Het vorenstaande rechtvaardigt het oordeel dat betrokkene waar het gaat om de hem in de klachtonderdelen 2. tot en met 6. verweten gedragingen in zijn relatie tot zijn werkgeefster niet eerlijk en oprecht is opgetreden en aldus heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit als bedoeld in artikel 1 onder b. en artikel 6 van de VGBA. Klachtonderdelen 2. tot en met 6. zijn daarom in zoverre gegrond. De Accountantskamer is voorts van oordeel dat betrokkene zich van de hiervoor aan de orde zijnde gedragingen had behoren te onthouden omdat ze zijn te kwalificeren als handelen  waarvan hij weet of behoort te weten dat dit het accountantsberoep in diskrediet brengt. Dat betekent dat betrokkene ook heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel  van professionaliteit als bedoeld in artikel 1 onder a. en artikel 4 van de VGBA.

4.7.4    Dat betrokkene met opzet ten behoeve van zijn presentatie op de conferentie onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn functie bij klaagster is niet aannemelijk geworden. Klachtonderdeel 7. is daarom ongegrond.

4.8       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer bij het gegrond verklaren van een klacht een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover in deze zaak heeft zij rekening gehouden met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Het handelen waarom het hier gaat moet betrokkene te meer worden aangerekend gelet op de aard van het bedrijf waarbij betrokkene werkzaam was, te weten het tegengaan van financieel-economische

delicten. Een schending van het fundamentele beginsel van integriteit door een accountant kan als regel niet met een waarschuwing worden afgedaan. Redenen om daarvan in deze zaak af te wijken zijn gesteld noch gebleken. Ten voordele van betrokkene is meegewogen dat hij niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Alles afwegend acht de Accountantskamer oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden. 

4.9       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor weergegeven;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van berisping;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan haar vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagster en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.