ECLI:NL:TACAKN:2015:76 Accountantskamer Zwolle 14/3235 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:76
Datum uitspraak: 13-07-2015
Datum publicatie: 13-07-2015
Zaaknummer(s): 14/3235 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie:   Kantoortoetsing. Op iedere accountant verbonden aan een accountantspraktijk rust de verplichting zorg te dragen voor een voldoende stelsel van kwaliteitsbeheersing, zodat betrokkene tuchtrechtelijk aanspreekbaar is voor eventuele tekortkomingen in dat stelsel, ook al was een andere accountant meerderheidsaandeelhouder. Overigens is voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene vaktechnische verantwoordelijkheid droeg, zodat hij daarvoor in tuchtrecht kan worden aangesproken. Na eerste negatief eindoordeel worden in 2013 in een hertoetsing vijf dossiers getoetst die allen als onvoldoende worden beoordeeld, terwijl er voorts op kantoorniveau in strijd met diverse voorschriften is gehandeld. Niet gebleken is dat het kantoor inmiddels beschikt over een deugdelijk stelsel van kwaliteitsbeheersing. Alles overziende wordt een doorhaling passend en geboden geacht, voor de duur van 18 maanden. Dat het kantoor – in de persoon van andere accountants – nog onverminderd assurance- en aan assurance verwante-opdrachten kan uitvoeren, kan daar niet aan afdoen. Het is aan de beroepsorganisatie en/of de AFM om naar dat laatste onderzoek te doen en daar eventueel een gevolgtrekking aan te verbinden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/3235 Wtra AK van 13 juli 2015 van

de KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouwen: mr. M.L. Batting en mr. J.A. Nijland,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.W. Renes.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 29 december 2014 ingekomen klaagschrift van 24 december 2014 met bijlagen;

-        het op 25 februari 2015 ingekomen verweerschrift van 24 februari 2015 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 23 maart 2015, waar zijn verschenen namens klaagster haar raadsvrouwen mr. M.L. Batting en mr. J.A. Nijland, advocaten te Den Haag, vergezeld door G.J.A.H van der Wielen AA, adviseur van de Raad voor Toezicht, (hierna: de Raad), en betrokkene in persoon, die werd bijgestaan door mr. M.W. Renes, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting, mede aan de hand van pleitnotities hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Nba) en als openbaar accountant-administratieconsulent verbonden aan het accountantskantoor [A] Accountants en Adviseurs (hierna: [A] of het kantoor) te [plaats1]. Betrokkene is voorts extern accountant in de zin van de artikelen 25 jo 1 sub f. van de Wet toezicht accountantsorganisaties. Het kantoor heeft zes vestigingen. In totaal zijn binnen het kantoor circa 86 personen werkzaam, waaronder negen openbaar accountants.

2.2       Op 15 oktober 2010 is de praktijk van [A] in het kader van de Verordening op de periodieke preventieve toetsing (hierna: VPPT) voor het eerst getoetst. Bij de toetsing zijn zowel dossiers van betrokkene als dossiers van de heer [B] AA en de heer [C] AA (beiden op dat moment werkzaam bij het kantoor van betrokkene) getoetst. Bij brief van 29 maart 2011 heeft de Raad betrokkene het eindoordeel van de toetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Tevens heeft de Raad gewezen op de verplichting om op grond van artikel 11, vijfde lid, VPPT een door de Raad goed te keuren verbeterplan in te dienen. Bij brief van 29 april 2011 heeft betrokkene een verbeterplan ingediend. De Raad heeft dit verbeterplan bij beslissing van 24 augustus 2011 goedgekeurd.

2.3       Per brief van 5 maart 2013 heeft de Raad betrokkene meegedeeld dat de praktijk van [A] in 2013 voor een hertoetsing zal worden bezocht. Deze hertoetsing (hierna: de hertoetsing) heeft op 15 oktober, 30 oktober en 6 november 2013 plaatsgevonden. Deze toetsing is uitgevoerd ten aanzien van één vrijwillige controleopdracht (uitgevoerd door betrokkene), één beoordelingsopdracht (uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van [D] AA RB) en drie samenstellingsopdrachten (uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van [E] AA, drs. [F] AA RB onderscheidenlijk [C] AA).

2.4       Voorafgaand aan de toezending van het conceptverslag hebben diverse medewerkers van de accountantspraktijk van [A] een reactie gegeven op de verschillende onderdelen van het toetsingsverslag. Betrokkene heeft deze reacties per e-mail aan de toetsers gezonden. Bij e-mail van 14 november 2013 heeft betrokkene een samenvattende reactie gegeven op de bevindingen van de toetsers. De toetsers hebben hierop bij e-mail van diezelfde dag gereageerd. Bij e-mails van 15 november 2013 hebben betrokkene en de toetsers nogmaals via e-mail contact gehad. Bij e-mail van 19 november 2013 hebben de toetsers meegedeeld dat nog enkele aanpassingen aan het conceptverslag zijn gedaan.

2.5       Bij e-mail van 22 november 2013 is het conceptverslag van de hertoetsing aan betrokkene gezonden. Betrokkene heeft hierop gereageerd bij e-mail van 9 december 2013. Bij e-mail van diezelfde dag hebben de toetsers het definitieve toetsingsverslag aan betrokkene gezonden.

2.6       Bij brief van 25 februari 2014 heeft de Raad het eindoordeel van de hertoetsing (hierna: het eindoordeel) toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van [A] niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. De Raad heeft betrokkene in die brief tevens meegedeeld klaagster te zullen adviseren zijn bevindingen in de vorm van een klacht tegen betrokkene aan de tuchtrechter voor te leggen, alsmede de AFM te informeren over het resultaat van de hertoetsing en het advies aan klaagster.

2.7       Betrokkene heeft bij brief van 7 april 2014 een reactie op het eindoordeel gegeven, inhoudende een analyse van de oorzaak van de tekortkomingen in zijn praktijk en een uiteenzetting hoe de tekortkomingen zullen worden weggenomen.

2.8       Bij brief van 24 oktober 2014 heeft klaagster betrokkene geïnformeerd over het indienen van de klacht.

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt, zo begrijpt de Accountantskamer, in dat bij de hertoetsing op

15 oktober, 30 oktober en 6 november 2013 is geconstateerd dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-130 en A-150 van de Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC), omdat de accountantspraktijk van betrokkene niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen.

3.2       In het bijzonder wordt betrokkene verweten dat sprake is van tekortkomingen in:

  1. het beleid met betrekking tot de naleving van de fundamentele beginselen;

en dat in het dossier van de vrijwillige controleopdracht sprake is van tekortkomingen in:

  1. de opdrachtaanvaarding en -continuering;
  2. de planning;
  3. de uitvoering en evaluatie;
  4. de rapportering en communicatie;

en dat in het dossier van de beoordelingsopdracht sprake is van tekortkomingen in:

  1. de opdrachtaanvaarding en -continuering;
  2. de uitvoering van de werkzaamheden;
  3. de afronding en rapportering;

en dat in de samenstellingsdossiers sprake is van tekortkomingen in:

  1. de aanvaarding en continuering;
  2. de documentatie;
  3. de uitvoering;
  4. de afwerking.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta respectievelijk de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode vigerende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene heeft primair betoogd dat hij tuchtrechtelijk niet verantwoordelijk is voor de door klaagster geconstateerde tekortkomingen, omdat hij pas sinds 1 januari 2015 beleidsbepaler is binnen [A]. Tot 1 januari 2015 was zijn vader, de heer [G] sr., meerderheidsaandeelhouder en dagelijks beleidsbepaler en trad hij enkel op als ‘compliance officer’, aldus betrokkene.

4.4.1    In het ten tijde van de hertoetsing op 15 oktober, 30 oktober en 6 november 2013 geldende artikel 3 van de Verordening op de kwaliteitstoetsing NOvAA (hierna: V-kt) is bepaald: De openbaar accountant (…) draagt er zorg voor dat de accountantspraktijk of accountantsafdeling waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten, en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wab. Uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 20 december 2007 [1] aangaande het nagenoeg gelijkluidende artikel 2, eerste lid, van de toen geldende Verordening op de Kwaliteitstoetsing, volgt dat de tekst van dit voorschrift van iedere accountant binnen een kantoor verlangt dat deze zorgt voor een voldoende stelsel van kwaliteitsbeheersing. Er is geen reden om thans van een ander uitgangspunt uit te gaan. Al om deze reden faalt het verweer van betrokkene.

4.4.2    Ook om een andere reden kan bedoeld verweer van betrokkene geen stand houden. 

A.        Het begrip ‘dagelijks beleidsbepaler’ is in de V-kt gedefinieerd als de openbaar accountant, bedoeld in artikel B1-291.2 van de VGC. In Artikel B1-291.2, lid 1 VGC is bepaald dat de openbaar accountant die het dagelijks beleid van een accountantskantoor bepaalt, ervoor zorgt dat het accountantskantoor een beleid voert dat niet strijdig is met het bepaalde in de VGC en voldoet aan de in het derde lid bedoelde voorschriften zoals bijvoorbeeld de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten (AA’s) (hierna: NVAK-ass), de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (AA’s) (hierna: NVAK-aav) en de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (hierna: NVCOS).

B.        Vastgesteld moet worden dat betrokkene in de Oriëntatievragenlijst assurance-opdrachten wordt vermeld als mede-eigenaar van het kantoor en als eindverantwoordelijke voor de vestiging te [plaats1]. In de vragenlijst wordt vermeld dat er binnen [A] drie personen zijn die hebben te gelden als ‘(mede)beleidsbepaler’. De vragenlijst is door betrokkene namens [A] ingevuld en ondertekend. Daarnaast blijkt uit de vragenlijst dossieronderzoek (wettelijke) controleopdrachten dat betrokkene degene is met wie de uitkomsten van het onderzoek zijn besproken, waarbij als functie van betrokkene is vermeld ‘beleidsbepaler en verantwoordelijk accountant’. Het staat voorts vast dat betrokkene degene was die zowel bij de eerste toetsing in 2010 als bij de hertoetsing in 2013 de contacten onderhield met de Raad en klaagster.

C.        In de door betrokkene aangehaalde aandeelhoudersovereenkomst van 14 januari 2009 waarin de vader van betrokkene is aangemerkt als degene die verantwoordelijk is voor de vaktechnische zaken, is ook bepaald dat het de doelstelling van [G] sr. en betrokkene is dat het aandelenbezit en daarmee de stemverhouding geleidelijk wordt overgedragen van [G] sr. aan betrokkene. Uit wat hiervoor onder B. is weergegeven kan bezwaarlijk een andere conclusie volgen dan dat betrokkene - in ieder geval ten tijde van de hertoetsing in oktober en november 2013 - inmiddels de vaktechnische verantwoordelijkheid voor de accountantspraktijk, zowel intern als extern, aan zich had getrokken. Ook om die reden is betrokkene terecht (mede)verantwoordelijk gehouden voor het stelsel van kwaliteitsbeheersing binnen de accountantspraktijk van [A].  

D.        De verwijzing van betrokkene naar de beslissing van de Accountantskamer van 5 maart 2010 [2] doet hier niets aan af, nu deze beslissing niet ziet op een kantoortoetsing, maar op handelingen van een kantoorgenoot in een concreet dossier, waarbij is geoordeeld dat het enkel zijn van lid van het bestuur onvoldoende is om in een dergelijk geval tot persoonlijke tuchtrechtelijk aansprakelijkheid te concluderen.

4.5       Binnen de accountantspraktijk van [A] wordt volgens klaagster aan belangrijke vereisten, die op grond van de NVAK-ass gelden voor de inrichting van een accountantskantoor waarin assurance-opdrachten worden uitgevoerd, niet voldaan. Betrokkene heeft aldus gehandeld in strijd met de artikelen 5 sub f, 22, 24, 32 en 53 NVAK-ass en de artikelen A-120.1, A-120.2 en B1-290.1 VGC. Betrokkene heeft volgens klaagster voorts, gelet op de aan het dossier betreffende de vrijwillige controleopdracht klevende tekortkomingen, gehandeld in strijd met B1-210.1 VGC, paragraaf 11 NVCOS 200, paragrafen 6 en 25 NVCOS 220, paragrafen 10 en 25 NVCOS 240, paragrafen 5 en 11 NVCOS 265, paragraaf 4 NVCOS 300, paragrafen 3, 13 en 29 NVCOS 315, paragrafen 8 en 14 NVCOS 320, paragraaf 3, 8, 10, 18 en 20 NVCOS 330, paragrafen 4 NVCOS 500 en paragraaf 10 NVCOS 700. In het dossier betreffende de beoordelingsopdracht is volgens klaagster, gelet op de daarin geconstateerde tekortkomingen, gehandeld in strijd met paragrafen 3, 17, 19 en 20 NVCOS 2400. Gelet op de aan de drie samenstellingsdossiers klevende tekortkomingen is daarnaast gehandeld in strijd met paragrafen 7, 10, 12a, 15 en 17 NVCOS 4410.

4.5.1    Betrokkene erkent dat in enkele gevallen de afronding van de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling plaatsvindt nadat de verklaring van de accountant is afgegeven, alsmede dat de criteria in het handboek om een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling te entameren niet altijd juist zijn toegepast. Betrokkene erkent voorts dat in het verleden niet aan alle vereisten van artikel 24 NVAK-ass werd voldaan, nu een systematische terugkoppeling van uitkomsten van kwaliteitsonderzoeken niet zichtbaar heeft plaatsgevonden. Het verwijt van klaagster dat in strijd met paragraaf 14 NVCOS 320 is gehandeld doordat de uitvoeringsmaterialiteit en de materialiteit wel is vastgesteld maar niet is onderbouwd, waaruit volgt dat het concept materialiteit niet conform paragraaf 8 NVCOS 320 is toegepast bij de planning en uitvoering van de controle, is door betrokkene eveneens erkend. De geconstateerde tekortkomingen ten aanzien van de afronding van het dossier en de rapportering, waarmee aldus klaagster is gehandeld in strijd met paragrafen 17 en 20 NVCOS 2400, worden door betrokkene evenmin bestreden. Daarnaast erkent betrokkene dat in de samenstellingsdossiers een ondertekende opdrachtbevestiging en een bevestiging van de leiding van de entiteit ontbreken. Betrokkene erkent voorts dat in één van de getoetste samenstellingsdossiers een door de directie ondertekend exemplaar van de jaarrekening ontbreekt.  

4.5.2    Bij hetgeen klaagster hem overigens verwijt, heeft klaagster volgens betrokkene ontoereikend gemotiveerd dat de bevindingen van de toetsers strijd opleveren met de door klaagster aangehaalde voorschriften. Met wat betrokkene daarover in zijn verweerschrift naar voren heeft gebracht, heeft hij echter onvoldoende betwist dat de getoetste dossiers vele tekortkomingen vertonen. Betrokkene miskent in (vrijwel al) zijn verweren de essentie van de voorschriften waarnaar klaagster heeft verwezen, namelijk dat door middel van vastleggingen uit een dossier moet kunnen worden afgeleid welke werkzaamheden zijn verricht en of de werkzaamheden in overeenstemming met de daartoe geldende regels zijn verricht. De onderzochte dossiers schieten in dit opzicht duidelijk tekort.

4.5.3    Het moge zo zijn dat de compliance officers tevens als onafhankelijkheids-functionaris zijn aangesteld, echter dit is niet als zodanig in het handboek vastgelegd zodat dit niet zonder nadere toelichting duidelijk is en aldus niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 32 NVAK-ass. Zulks geldt te minder nu uit het dossier niet is gebleken dat rapportering van de onafhankelijkheid door deze externe accountants plaatsvindt, hetgeen wel door het handboek is voorgeschreven.

4.5.4    Aangaande het dossier van de vrijwillige controleopdracht is erkend dat de vastleggingen in het dossier niet zodanig zijn dat een derde de planning, de benodigde werkzaamheden en de relevantie van die werkzaamheden, alsmede welke risico’s relevantie hebben gehad, in één oogopslag kan zien. De omstandigheid dat betrokkene een zodanig beeld heeft van de controlecliënt omdat hij al tien jaar de accountant is van deze cliënt, dat hij naar eigen zeggen in staat is geweest de controle op een effectieve wijze uit te voeren, alsmede dat uit de managementletter van 12 juli 2012 blijkt dat expliciet met het management over fraude is gesproken, maakt op zichzelf niet dat is voldaan aan de hiervoor onder 4.5 vermelde paragrafen van de NVCOS.

4.5.5    De omstandigheid dat, naar betrokkene stelt, het door de toetsers in het dossier van de vrijwillige controleopdracht beoordeelde risico geen reëel risico is, zodat het niet vreemd te noemen is dat op dit punt geen controlewerkzaamheden zijn uitgevoerd, maakt evenmin dat is voldaan aan de hiervoor onder 4.5 vermelde paragrafen van de NVCOS. Uit het dossier is immers niet gebleken wat de door betrokkene ter zake gemaakte afwegingen zijn geweest.

4.5.6    Ten aanzien van het dossier van de beoordelingsopdracht is erkend dat de bevinding van de toetsers dat een tweetal afwijkingen op de materialiteitsberekening  opgevolgd hadden moeten worden. Redengevend hiervoor is dat voor deze cliënt ook een samenstellingsopdracht is uitgevoerd, waarbij enkele correcties binnen het domein van de samenstellingsopdracht zijn uitgevoerd, aldus betrokkene. De verklaring van betrokkene dat via nieuwe werkprogramma’s koppelingen tussen verschillende dossiers beter gemaakt worden, neemt niet weg dat het getoetste dossier niet voldoet aan de daarvoor geldende eisen. Nu is gebleken dat betrokkene niet alle relevante aangelegenheden heeft vastgelegd, waaronder een toelichting waarom geen opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling conform het handboek heeft plaatsgevonden, is de opdracht in strijd met NVCOS 2400 uitgevoerd. Betrokkene erkent in deze ook dat vastleggingen meer helder hadden kunnen zijn en merkt op dat de accountantspraktijk de opmerkingen van klaagster ter harte heeft genomen.

4.5.7    Betrokkene merkt inzake de samenstellingsdossiers terecht op dat een schriftelijke opdrachtbevestiging als zodanig geen vereiste is. Hij miskent hiermee echter dat uit het dossier moet blijken dat tussen [A] en de opdrachtgever overeenstemming bestaat over de voorwaarden van de opdracht. In twee van de getoetste samenstellingsdossiers bevinden zich weliswaar aantekeningen dat de opdracht mondeling is bevestigd, hieruit blijkt evenwel niet wat is besproken met de cliënten en wat is bevestigd, zodat niet kan worden vastgesteld of de verantwoordelijk accountant zich ervan heeft overtuigd dat er tussen [A] en de opdrachtgever overeenstemming bestaat over de voorwaarden van de opdracht, zoals is voorgeschreven (en nader toegelicht) in paragraaf 7 van NVCOS 4410.

4.5.8    Dat een bevestiging bij de jaarrekening ontbreekt, levert strijd op met paragraaf 17 van NVCOS 4410. Anders dan betrokkene in zijn verweerschrift stelt, is een passieve bevestiging niet voldoende. Door een termijn te laten verstrijken en bij geen reactie te concluderen dat de leiding van de entiteit akkoord is met de presentatie van het financiële overzicht, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de leiding ook daadwerkelijk akkoord is met de inhoud van de jaarrekening. Dit geldt te minder nu in het dossier geen ondertekende jaarrekening en geen ondertekende notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders aanwezig zijn.

4.5.9    Alles overziend is aannemelijk dat zowel op kantoorniveau als in de vijf getoetste dossiers in strijd is gehandeld met een groot aantal van de hiervoor onder 4.5 vermelde voorschriften.

4.6       Gezien de aard en de omvang van de hiervoor vastgestelde tekortkomingen moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk van [A] niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de gestelde normen, die zijn neergelegd in de hiervoor aangehaalde voorschriften en nadere voorschriften van de VGC en de NVCOS. Daarvoor is betrokkene, gezien wat hiervoor onder 4.4 tot en met 4.4.2 is overwogen, verantwoordelijk.  

4.7       Van omstandigheden die meebrengen dat betrokkene van het niet naleven van de hiervoor vermelde verordeningen en nadere voorschriften geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken. Het niet naleven van de verordeningen en nadere voorschriften die (onder meer) de kwaliteit van de beroepsuitoefening door accountants-administratieconsulenten beogen te bewaken, levert naar het oordeel van de Accountantskamer, gelet op het maatschappelijk belang dat met de naleving is gemoeid, een overtreding op van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, een en ander als bepaald in artikel A-100.4 sub c. en e. van de VGC. De klacht is daarom in al haar onderdelen gegrond.

4.8       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dat kader houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkene moet in het bijzonder worden aangerekend dat [A] ook nog ten tijde van de hertoetsing het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet op orde had. Bij de behandeling van de klacht is niet gebleken dat het kantoor inmiddels wel beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen.

Daar staat tegenover dat betrokkene wel ervan blijk heeft gegeven dat hij het belang inziet van het beschikken over een zodanig stelsel. Voorts heeft de Accountantskamer er acht op geslagen dat betrokkene bij uitspraak van 24 november 2014 [3] is berispt voor - geparafraseerd - zijn passiviteit waar het ging om een basaal vraagstuk op het terrein van vaktechniek. Deze maatregel is echter niet ten nadele van betrokkene meegewogen nu zowel het in die zaak aan orde zijnde verzuim als de daarvoor opgelegde maatregel dateren van na de hertoetsing.

Een en ander overziende acht de Accountantskamer de in artikel 2, eerste lid, sub e. Wtra bedoelde maatregel van doorhaling passend en geboden, waarbij de termijn waarbinnen betrokkene zich niet opnieuw in het register kan doen inschrijven wordt bepaald op achttien maanden.

Een tijdelijke doorhaling als bedoeld in sub d. van genoemd artikel volstaat naar het oordeel van de Accountantskamer niet, nu in dat geval de inschrijving van betrokkene in het register van rechtswege zou herleven, ook als het kantoor dan nog steeds niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen.

Het gegeven dat met een doorhaling uit het register van de thans eindverantwoordelijk accountant het kantoor, hoewel niet aannemelijk is dat het beschikt over een deugdelijk stelsel van kwaliteitsbeheersing, nog onverminderd assurance- en aan assurance verwante opdrachten kan uitvoeren, doet niets af aan de door Accountantskamer als passend en geboden geachte maatregel. Het is aan klaagster en/of de Autoriteit Financiële Markten om zich over dat gegeven - al dan niet na nader onderzoek - een oordeel te vormen en daaraan een gevolgtrekking te verbinden.

4.9       Op grond van het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor weergegeven;
  • legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra; deze maatregel gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·       bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op achttien maanden;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto artikel 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagster en/of betrokkenetegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] zie ECLI:NL:CBB:2007:BC2488

[2] inzake 09/1332 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0096

[3] Accountantskamer d.d. 24 november 2014 (14/1154 Wtra AK)