ECLI:NL:TACAKN:2015:73 Accountantskamer Zwolle 14/583 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:73
Datum uitspraak: 29-06-2015
Datum publicatie: 29-06-2015
Zaaknummer(s): 14/583 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Einduitspraak na nader onderzoek ingevolge tussenuitspraak van 13 oktober 2014 (ECLI:NL:TACAKN:2014:76). Klacht van het OM tegen de door controlerend accountant van de jaarrekening 2008 van Vestia ingeschakelde accountant tevens derivatenspecialist. Op zijn handelen en/of nalaten is deze accountant te allen tijde tuchtrechtelijk aanspreekbaar, ook al is de controlerend accountant voor het geheel aansprakelijk. Onaanvaardbaar is dat voor het aan de derivatenspecialist uitbestede deel van controle niet dezelfde deskundigheids- en zorgvuldigheidseisen zouden gelden als indien deze werkzaamheden binnen het controleteam zouden zijn verricht. In dit geval zijn aan de werkzaamheden en de rapportering geen lichtere eisen te stellen. Betrokkene had er verstandig aan gedaan om bij de uitvoering van zijn werkzaamheden en bij zijn rapportering houvast had gezocht bij NVCOS 3000. Gelet op de nader overgelegde stukken en wat partijen daarover hebben aangevoerd, komt de Accountantskamer tot het oordeel dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene bij het uitbrengen van zijn memo op 18 mei 2009 niet heeft beschikt over een deugdelijke grondslag voor de door hem getrokken conclusie dat Vestia bij het toepassen van kostprijshedge accounting voor haar derivatenportefeuille voldeed aan de vereisten van RJ 290, zoals die destijds gold. Volgt ongegrondverklaring van de klacht.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/583 Wtra AK van 29 juni 2015 van

HET OPENBAAR MINISTERIE , functioneel parket,

vertegenwoordigd door mw. mr. M.J. Dontje, officier van justitie,

K L A G E R ,

gemachtigde: drs. R.E. Dohmen RA AA,

t e g e n

drs. Y,

registeraccountant,

wonende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. drs. J.F. Garvelink. 

1.         Het verdere verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft in deze zaak op 13 oktober 2014 een tussenbeslissing (hierna: de tussenbeslissing) genomen, waarbij de zaak voor onbepaalde tijd is aangehouden en aan betrokkene de gelegenheid is geboden de daarin vermelde stukken uit het (elektronisch) dossier over te leggen. Nadien zijn tussen partijen de volgende stukken gewisseld:

-          de op 15 december 2014 door de raadsman van betrokkene ingezonden nadere bijlagen, voorzien van een toelichting;

-          de op 11 februari 2015 ingekomen schriftelijke reactie van klager, zonder bijlagen;

-          de op 27 maart 2015 ingekomen nadere toelichting van de raadsman van betrokkene, voorzien van vijf nadere bijlagen.

1.2       Desgevraagd hebben klager en betrokkene aan de Accountantskamer medegedeeld geen behoefte te hebben aan een voortzetting van de mondelinge behandeling.

1.3       Het onderzoek in deze zaak is daarna gesloten.

2.         De vaststaande feiten

Voor de vaststaande feiten wordt verwezen naar de opsomming daarvan in de tussenbeslissing. Op grond van de nader ingediende stukken stelt de Accountantskamer aanvullend het volgende vast.

2.1       De controlerend accountant van Vestia heeft op - dan wel kort voor - 17 april 2009 aan [A] - in de persoon van betrokkene - de opdracht verstrekt die door betrokkene per e-mailbericht van 17 april 2009 is bevestigd als volgt:

Zoals afgesproken met (…) een overzicht van de werkzaamheden die wij, [B], tav kostprijshedge accounting bij Vestia gaan uitvoeren in het kader van de jaarrekeningcontrole 2008.

Doel van onze werkzaamheden is: het vaststellen of Vestia bij het toepassen van kostprijshedge-accounting voldoet aan Richtlijn voor de jaarverslaggeving 290 Financiële Instrumenten (hierna RJ 290).

Werkzaamheden zullen in hoofdlijnen bestaan uit:

1. Vaststellen of de hedge documentatie voldoet aan RJ 290.

2. Vaststellen of de verwachte kasstromen conform RJ 290 als zeer waarschijnlijk zijn te classificeren.

3. Vaststellen of de derivaten gebruikt voor hedging (volledig) mee mogen worden genomen in de hedge relatie. Dit zal geschieden o.b.v. een selectieve deelwaarneming.

4. Vaststellen of de hedge effectiviteit conform RJ 290 in voldoende mate wordt aangetoond.

Qua uren heb ik het volgende begroot:

Director:                      32 uren * Eur 500 = Eur 16.000

Manager:                      24 uren * Eur 315 = Eur 7.560

Consultant:                   40 uren * Eur 185 = Eur 7.400

Totaal: Eur 30.960

Hierbij wordt dus een dossier met (sub) memo’s opgeleverd in AS/2 dat door het auditteam in het dossier kan worden ingevoegd.

(…)

2.2       [A] hanteerde in 2009 een werkprogramma voor het vaststellen of was voldaan aan de criteria uit RJ 290.6. Dit werkprogramma bestond in de vorm van een checklist en was opgebouwd vanuit de in RJ 290.6 opgenomen criteria voor het kunnen toepassen van kostprijs hedge accounting. In die checklist is ruimte voor het afvinken van vereisten en het vermelden van commentaar. Betrokkene heeft op 18 mei 2009 een afgevinkte en van commentaar voorziene checklist - samen met het memo van 17 mei 2009 - aan de controlerend accountant verzonden.

2.3       In het door het kantoor van betrokkene gebruikte urenregistratiesysteem is opgenomen dat in de periode van 14 april 2009 tot en met 18 mei 2009 in totaal 71 uren is besteed aan de opdracht, te weten 27 uren door betrokkene, 36 uren door medewerker F.C. en 8 uren door medewerker K.D.

2.4       Op 27 mei 2009 heeft betrokkene Vestia bezocht voor een (afrondend) gesprek. Betrokkene heeft voor die dag 6 uren geschreven op de opdracht en medewerker F.C. 3 uren. Op 28 mei 2009 zijn vervolgens de onder 2.8 van de tussenbeslissing van 13 oktober 2014 bedoelde e-mailberichten aan betrokkene en medewerker F.C. gezonden. Deze medewerker heeft op 28 mei 2009 nog 1 uur in het urenregistratiesysteem geboekt op de opdracht en medewerker K.D. nog 2 uren.

3.         De klacht

In de tussenbeslissing is over de klacht het volgende vermeld.

3.1       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene op 17 mei 2009 een onvoldoende deugdelijke grondslag had voor zijn conclusie, waartoe klager heeft gesteld dat na het trekken en verspreiden van die conclusie nog substantiële werkzaamheden zijn verricht en dat het overigens discutabel is of de reikwijdte van de verrichte werkzaamheden steun biedt voor de getrokken conclusie.

3.2       Op basis daarvan heeft klager geconcludeerd dat betrokkene bij zijn werkzaamheden lichtzinnig, te weinig kritisch en daardoor laakbaar is opgetreden, en dat hij hierdoor het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in de Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) niet adequaat heeft nageleefd.

3.3       Wat door klager bij zijn reactie van 11 februari 2015 als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de namens betrokkene gegeven verdere weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

4.1       Wat betreft de door Accountantskamer gevraagde en door betrokkene nader overgelegde stukken geldt het volgende.

4.1.1    Betrokkene heeft bij zijn op 27 maart 2015 ingekomen nadere toelichting nog vijf bijlagen overgelegd. De Accountantskamer stelt vast dat zij betrokkene bij haar beslissing van 13 oktober 2014 geen gelegenheid heeft geboden om bij zijn antwoord op de reactie van klager nog nadere bijlagen in te brengen. Voorts moet worden vastgesteld dat klager door overlegging van die nadere bijlagen in een zodanig laat stadium geen gelegenheid heeft gehad om op de inhoud van die nadere stukken te reageren, terwijl niet gebleken is dat betrokkene daartoe niet eerder in staat was, in het bijzonder niet bij de op 15 december 2014 gedane inzending van stukken. Dit betekent dat die nadere stukken buiten de inhoudelijke beschouwing van de klacht dienen te blijven.

4.1.2    Vastgesteld wordt dat betrokkene geen (afdruk van) het logboek, behorend bij het elektronisch dossier, heeft overgelegd, zoals is verzocht, doch heeft volstaan met het overleggen van enkele e-mailberichten (al dan niet met de bijlagen daarvan), (afdrukken van) dertien (digitale) aftekeningen en een urenuitdraai, ten betoge dat betrokkene vóór afgifte van het memo op 18 mei 2009 al de beschikking had over de zijns inziens relevante informatie. Deze nadere bijlagen zijn niet het genoemde logboek doch kennelijk enkel delen daarvan. De Accountantskamer stelt echter tevens vast dat klager op het niet overleggen van dat logboek als zodanig niet is ingegaan en daar ook geen conclusies aan heeft verbonden. Gelet daarop en op wat hierna wordt overwogen, zal aan dit verzuim geen gevolg worden verbonden.

4.2       De Accountantskamer blijft bij hetgeen zij in haar tussenbeslissing onder 4.4 tot en met 4.4.6 heeft overwogen. Ter toelichting dan wel ter aanvulling daarop wordt nog het volgende opgemerkt.

4.2.1    Het gegeven dat de Accountantskamer de klachten tegen de accountant die de jaarrekening 2008 van Vestia heeft gecontroleerd, ongegrond heeft verklaard [1] , brengt, anders dan namens betrokkene is betoogd, niet al mee dat de klacht tegen betrokkene, die ten behoeve van die controle werkzaamheden heeft verricht, eveneens ongegrond moet worden verklaard. In de eerste plaats staat daaraan in de weg dat het hier gaat om een andere klager en een andere accountant, met een andere klacht en een andere onderbouwing. Belangrijker is echter dat die stelling uitgaat van het onjuiste uitgangspunt dat bij een controle iedere tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van een bij een controle betrokken accountant wordt overgeheveld naar (alleen) de controlerend accountant. Ongeacht de rol [2] van de bij die jaarrekeningcontrole betrokken accountant, blijft deze immers steeds gebonden aan ten minste de fundamentele beginselen en dient hij/zij dus zijn/haar werkzaamheden met deskundigheid en zorgvuldigheid te verrichten. Daarop is deze accountant te allen tijde tuchtrechtelijk aanspreekbaar, ook al is de controlerend accountant op het geheel aanspreekbaar. Dat niet altijd (afzonderlijk) zicht bestaat op wat die bij de jaarrekeningcontrole betrokken accountant, niet zijnde de eindverantwoordelijke controlerend accountant, heeft gedaan of nagelaten, maakt dat niet anders.

4.2.2    Het staat vast - dat van meet af aan duidelijk was - dat de werkzaamheden van betrokkene betrekking hadden op een verslaggevingsvraag, die in de controle van de jaarrekening 2008 van Vestia van materieel belang was, te weten of (de derivatenportefeuille van) Vestia voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van kostprijs hedge accounting als bedoeld in richtlijn 290 ‘Financiële instrumenten’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving (hierna: RJ 290). Alleen al om die reden is niet aanvaardbaar dat, indien een deel van de werkzaamheden van de jaarrekeningcontrole buiten het controleteam wordt verricht door een andere, niet tot dat team behorende accountant, daarvoor niet dezelfde deskundigheids- en zorgvuldigheidseisen gelden als indien deze werkzaamheden binnen het controleteam zouden zijn verricht. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat een zogeheten ‘controle-gat’ ontstaat, terwijl de controlerend accountant betrokkene had ingeschakeld als deskundige, juist omdat het de controlerend accountant / het opdrachtteam ontbrak aan de vereiste expertise om de bewuste vraag te beantwoorden.

4.2.3    Het zij herhaald dat betrokkene geen deel uitmaakte van het controleteam en ook niet werkzaam was bij [C] doch bij [A] - een van [C] te onderscheiden entiteit. Het product van betrokkenes werkzaamheden, te weten het op 18 mei 2009 uitgebrachte memo van 17 mei 2009 is daarom al niet aan te merken als een ‘intern memo’, dat ‘slechts zou zijn uitgebracht in de schoot van het controleteam’. Ook om die reden zijn aan het memo van betrokkene derhalve geen lichtere eisen te stellen, als het gaat om het uitvoeren en vastleggen van de werkzaamheden ten behoeve van het oordeel dat door de controlerend accountant werd gevraagd.

4.2.4    Gelet op het voorgaande - de aard van de verslaggevingsvraag, het kader waarin deze was gesteld, het doel waartoe het antwoord strekte (daaronder begrepen de grote maatschappelijke importantie dat Vestia haar derivatenportefeuille juist verantwoordde) en het daarmee gemoeide grote financiële belang - en gezien de beoogde en in het memo ook gebruikte bewoordingen had betrokkene er verstandig aan gedaan zijn opdracht te beschouwen als een assurance-opdracht en voor zijn werkzaamheden ter uitvoering daarvan en voor de rapportering houvast te zoeken bij de voor een assurance-opdracht relevante Standaarden. Voor zover betrokkene de opdracht heeft beschouwd als die bedoeld in NVCOS 4400 [3] , kan dat in dit geval niets afdoen aan de uit de fundamentele beginselen voortvloeiende hoge eisen van deskundigheid en zorgvuldigheid van ten minste hetzelfde niveau als aan de orde indien de werkzaamheden van betrokkene binnen het controleteam zouden zijn verricht. Van betrokkene mocht derhalve, ook indien hij uitging van toepassing van NVCOS 4400 - waarmee zich overigens niet verdraagt dat betrokkene heeft gerapporteerd met een conclusie en de bewoordingen overigens een sterk concluderend karakter hebben - onder meer worden gevergd dat hij zijn afwegingen adequaat had gedocumenteerd en dat een review zichtbaar had plaatsgevonden.

4.3       Wat betreft het (nadere) debat van partijen over het antwoord op de vraag of betrokkene op 18 mei 2009 bij het aan het controleteam ter beschikking stellen van zijn memo beschikte over een deugdelijke grondslag, waarbij onverkort geldt hetgeen onder 4.3 van de uitspraak van 13 oktober 2014 is overwogen, geldt het volgende.

4.3.1    Betrokkene heeft op 15 december 2014 nadere stukken doen inzenden waaruit naar zijn zeggen blijkt dat [A] de relevante informatie vóór 18 mei 2009 heeft verkregen [4] , stukken ter toelichting van de deugdelijke grondslag van het memo van 17 mei 2009 [5] en stukken met betrekking tot de juistheid en volledigheid van de verwerking van de derivatenportefeuille [6] . Betrokkene heeft op basis daarvan betoogd dat hij (en zijn medewerkers) al in april 2009 hebben beschikt over alle relevante gegevens, die in hoofdzaak ontvangen zijn van het controleteam, dat uit de stukken blijkt dat grondig is gekeken naar de derivatenportefeuille, in welk kader is vastgesteld dat op basis van de relevante kritische kenmerken bij de door Vestia gehanteerde portefeuillebenadering sprake was van ‘underhedge’, dat sprake was van het effectief terugbrengen van het kasstroomrisico van Vestia doordat variabele rente werd omgezet in vaste rente en dat uit de stukken blijkt dat [A] heeft vastgesteld dat er geen verschillen waren tussen de door haar gebruikte gegevens en die van de controlerend accountant.

4.3.2    Klager heeft zijn klacht dat betrokkene onvoldoende deugdelijke grondslag had voor zijn conclusie gestoeld op de stelling dat na het trekken en verspreiden van die conclusie nog substantiële werkzaamheden zijn verricht en dat het overigens discutabel is of de reikwijdte van de verrichte werkzaamheden steun biedt voor de getrokken conclusie. Klager heeft in dat verband echter ook gesteld dat hij geen mening heeft over de juistheid van het memo en daardoor geen mening heeft over de juistheid van de getrokken conclusie. Nu betrokkene een en andermaal heeft betoogd dat de door hem getrokken conclusie juist is, zal de Accountantskamer daar veronderstellenderwijs en voor zoveel nodig vanuit gaan.

4.3.3    Het verwijt van klager steunt aldus op de stelling dat betrokkene in de te vergen  werkzaamheden te kort is geschoten. Klager heeft in dat verband in zijn op 16 februari 2015 ingekomen reactie aangevoerd:  

i.          dat van een aantal bijlagen niet duidelijk is waarom betrokkene die al eerder dan 17 april 2009 heeft toegezonden gekregen;

ii.        dat als wonderlijk moet worden aangemerkt dat medewerker F.C., gezien de door hem verantwoorde uren, in 15,5 uren zijn werkzaamheden heeft verricht, welke werkzaamheden veelomvattend waren, terwijl medewerker F.C. tot dan toe geen ervaring had met hedge accounting en zijn werkzaamheden niet zijn gereviewd, zodat die werkzaamheden onmogelijk met voldoende diepgang kunnen zijn uitgevoerd;

iii.       dat betrokkene pas vanaf 14 april 2009 werkzaamheden verantwoordt terwijl hij al op 12 maart 2009 een document aan het controleteam ter beschikking heeft gesteld;

iv.        dat niet te achterhalen is in hoeverre betrokkene betrokken is geweest bij de specifieke werkzaamheden van medewerker F.C., terwijl van enige review niet is gebleken;

v.         betrokkene verantwoordt op 19 mei 2009 nog 2 uren en op 27 mei 2009 nog 6 uren, terwijl hij stelt dat zijn werkzaamheden op 18 mei 2009 waren afgerond;

vi.        de door medewerker F.C. verrichte werkzaamheden hebben betrekking op documenten die aantoonbaar door de treasurer van Vestia en niet door het controleteam zijn toegezonden;

vii.      uit de door betrokkene overgelegde stukken is niet op te maken met welke (deugdelijke en aantoonbare) grondslag betrokkene per 18 mei 2009 heeft kunnen constateren dat de gebruikte hedge-instrumenten in dit geval niet kwalificeerden als geschreven opties;

viii.     dat onduidelijk is hoe betrokkene heeft kunnen constateren dat en hoe Vestia hedge-effectiviteit mat nu betrokkene niet verder is gegaan dan aansluitingen per balansdatum en tot 2018, en swaps en swaptions die starten na 2018 niet in dit overzicht heeft betrokken;

ix.        dat onduidelijk is hoe betrokkene op 17 mei 2009 kon concluderen dat de door hem op 12 maart 2009 geformuleerde risico’s aangaande de administratieve organisatie/interne beheersing van Vestia voldoende gemitigeerd waren, wat te meer wringt nu de treasurer van Vestia na 17 mei 2009 nog wijzigingen heeft aangebracht in bestanden en medewerkers van betrokkene zich nog inhoudelijk hebben bemoeid met de bronbestanden van Vestia;

x.         in het dossier van [A] is geen concept-rapportage aangetroffen van voor 17 mei 2009 met daarin dezelfde bevindingen of bevindingen met dezelfde strekking als in de rapportage van medewerker K.D. van 22 juni 2009 dan wel enige andere schriftelijke vastlegging waaruit kan volgen dat die bevindingen al voor 17 mei 2009 (verifieerbaar) bij betrokkene bekend waren, terwijl uit de urenregistratie blijkt dat deze medewerker helemaal geen uren verantwoordt op of omstreeks 22 juni 2009.

4.3.4    Gelet op wat hiervoor is weergegeven, moet de Accountantskamer vaststellen dat klager - al dan niet in reactie op de nader door betrokkene overgelegde stukken en de daarbij gegeven toelichting - niet heeft aangeduid in welk opzicht de door betrokkene geschetste werkzaamheden feitelijk tekort zijn geschoten.

A.        Allereerst is niet kunnen blijken dat wat na 18 mei 2009 is gedeeld en uitgewisseld met en door betrokkene en/of zijn medewerkers van (essentieel) belang was voor een deugdelijke grondslag van het op 17 mei 2009 gedateerde memo. Zo is gebleken dat, naast andere gegevens en bestanden, eerdere versies van de vier door de treasurer van Vestia per e-mailberichten van 28 mei 2009 aan betrokkene en medewerker F.C. toegezonden excel-bestanden [7] al in april 2009 door / via het controleteam aan [A] ter beschikking zijn gesteld. Daarbij komt dat betrokkene heeft aangevoerd dat hij op 27 mei 2009 Vestia heeft bezocht voor een (afrondend) gesprek aangaande zijn bevindingen en dat de treasurer van Vestia als gevolg van zijn opmerkingen/suggesties tijdens dat gesprek kennelijk aanleiding heeft gezien aanpassingen te doen in de door hem gebruikte (excel-)bestanden en deze voor te leggen. De Accountantskamer heeft geen aanleiding om een en ander voor onaannemelijk te houden.

B.        Daarnaast heeft klager niet weersproken dat betrokkene destijds nauw samenwerkte met zijn medewerkers F.C. en K.D. en dat tussen hen niet ongebruikelijk was om bevindingen van de eigen werkzaamheden eerst mondeling te delen, alvorens - zo gewenst - deze afzonderlijk vast te leggen. Tegen die achtergrond is het niet onaannemelijk dat medewerker K.D. zijn bevindingen al voor 17 mei 2009 aan betrokkene heeft medegedeeld alvorens deze pas op 22 juni 2009 in een memo vast te leggen. Dat een dergelijk informele werkwijze, met als nevengevolg een summiere en verlate vastlegging, bij een opdracht als deze, mede gelet op wat hiervoor onder 4.2.5 is overwogen, evident geen navolging verdient, kan echter niet al tot het oordeel leiden dat betrokkene geen toereikende informatie heeft verkregen alvorens hij zijn memo uitbracht.

C.        Dat de urenregistratie van betrokkene en zijn medewerkers onmiskenbaar vragen oproept doordat deze cijfermatig niet juist is, niet gespecificeerd is en niet alle uren weergeeft van de dagen waarop werkzaamheden aangaande de opdracht zijn verricht, betekent evenmin dat daaraan de conclusie is te verbinden dat onvoldoende werkzaamheden zijn verricht, dan wel dat de werkzaamheden met een onvoldoende diepgang zijn verricht. Een dergelijke urenregistratie vormt immers primair een basis voor facturatie en dient daarnaast als instrument voor verantwoording door werknemers van bestede tijd. Die registratie ziet aldus niet op wat inhoudelijk is gedaan. Aan de gebrekkigheid van deze vastlegging van uren kan naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook niet dat gewicht worden toegekend, als door klager is bepleit.

D.        In de overgelegde urenregistratie is opgenomen dat betrokkene en zijn medewerkers in de periode van 14 mei 2009 tot en met 18 mei 2009, zijnde datum van afgifte van het memo aan het controleteam, 71 uren hebben besteed aan de opdracht, waarvan 36 uren door medewerker F.C. zijn besteed en niet 15,5 uren, zoals klager aanvoert. Dat dit aantal uren per definitie niet tot een deugdelijke grondslag voor het memo kan leiden, zoals klager kennelijk ingang wil doen vinden, vermag de Accountantskamer niet in te zien. Daarbij zij nog opgemerkt dat betrokkene en zijn medewerkers [8] hoogopgeleide professionals zijn, waarvan gesteld noch gebleken is dat zij niet vaardig waren met spreadsheets, terwijl klager niet heeft tegengesproken dat zij allen wel ervaring hadden met derivaten. Tegen deze achtergrond kan dan ook naar het oordeel van de Accountantskamer geen bijzondere betekenis worden gehecht aan de door medewerker F.C. afgelegde verklaring dat de bewuste opdracht de eerste keer was dat hij zich bezighield met kostprijs hedge accounting, te minder nu RJ 290 destijds een nieuwe richtlijn was.

E.        Aan het voorgaande onder D. kan worden toegevoegd dat klager niet is ingegaan op wat betrokkene heeft overgelegd aan schermafdrukken van ‘working versions’ van spreadsheets/worksheets, in welke stukken steeds bevindingen zijn vastgelegd van de uitgevoerde werkzaamheden, die onmiskenbaar een sterk cijfermatig karakter zullen hebben gehad, aangaande - bijvoorbeeld - leningoverzichten, swap-overzichten en  vervalkalenders. Dit geldt eveneens voor de door betrokkene afgewerkte en van commentaar voorziene checklist ‘kostprijs hedge accounting’.

F.         Klager heeft nog aan de orde gesteld dat uit het memo van 17 mei 2009 niet blijkt in hoeverre door betrokkene de kritiek op de AO/IB van Vestia, zoals verwoord in zijn memo van 12 maart 2009 [9] , is ondervangen. Klager ziet er echter aan voorbij dat dit document is opgesteld voordat per 17 april 2009 de opdracht aan [A] is verstrekt. Die opdracht zag, ondanks de per 12 maart 2009 gepresenteerde mogelijkheid dat [A] ondersteuning zou verlenen in de vorm van ‘beoordeling/advies AO/IC Treasury omgeving en riskmanagement (inclusief corporate governance structuur)’, niet (ook) op de AO/IB van Vestia maar (alleen) op de vraag of (de derivatenportefeuille van) Vestia voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van kostprijs hedge accounting. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de nodige gegevens en bestanden door het controleteam zijn aangeleverd, mocht betrokkene er naar het oordeel van de Accountantskamer van uitgaan dat het controleteam al de juistheid en de volledigheid van die gegevens en bestanden had geverifieerd en daartoe de nodige (aanvullende) controlewerkzaamheden had uitgevoerd. Betrokkene behoefde dan ook in zijn memo van 17 mei 2009 de aspecten van betrouwbaarheid van de AO/IB niet in zijn overwegingen te betrekken.

G.        Het gegeven dat betrokkene voormeld memo van 12 maart 2009 heeft opgesteld en in dat verband al vóór 17 april 2009 inhoudelijke gegevens en bestanden aangaande (de derivatenportefeuille van) Vestia heeft ontvangen, kan worden verklaard met wat namens betrokkene is aangevoerd. Betrokkene heeft daaromtrent doen aanvoeren dat hij namens [A] aan de controlerend accountant heeft geschetst wat [A] als ingeschakelde deskundige voor het controleteam zou kunnen betekenen en dat ‘naar aanleiding van globale bestudering m.b.t. treasury en bespreking 10 maart 2009’. Het is ook voorstelbaar dat die presentatie en dat memo hebben bijgedragen aan de per 17 april 2009 specifiek verstrekte opdracht. Tegen dat perspectief bevreemdt het evenmin dat betrokkene voor die werkzaamheden geen uren heeft verantwoord in het hiervoor onder 2.3 bedoelde urenregistratiesysteem. In wat klager daartegen heeft aangevoerd, ligt onvoldoende grond om deze uiteenzetting van betrokkene voor onjuist te houden.

H.        Hetgeen betrokkene als getuige tijdens de verhoren van 13 februari 2013 en 8 april 2013 heeft verklaard, als bedoeld onder 2.12 van de uitspraak van 13 oktober 2014, maakt het voorgaande niet anders. Onomstreden is immers dat betrokkene zich vooral niet op het verhoor van 13 februari 2013 inhoudelijk had voorbereid omdat hij veronderstelde dat het verhoor zou gaan over het handelen van de toenmalige treasurer van Vestia, zodat betrokkene tijdens dat verhoor over de gebeurtenissen van circa 4 jaren geleden daarover slechts uit zijn geheugen kon verklaren. Voor zover betrokkene tijdens die verklaringen niet voldoende concreet en/of volledig is geweest, kan daaraan tegen de achtergrond van wat thans onderbouwd is aangevoerd, geen gewicht worden toegekend.

4.3.5    Op grond van het vorenstaande is de Accountantskamer van oordeel dat klager, tegenover de alsnog uitvoerige en gedocumenteerde weerspreking van zijn stellingen namens betrokkene, niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op 18 mei 2009 een memo aan het controleteam ter beschikking te stellen, waarin hij heeft geconcludeerd dat Vestia per jaareinde 2008 voldeed aan de vereisten van RJ 290 om kostprijs hedge accounting toe te passen.

4.4       De klacht dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.5        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en H. Geerlofs AA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] uitspraken van 19 augustus 2013 (12/2306 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2013:21; en 12/1524 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2013:23); het daartegen ingestelde hoger beroep loopt nog.

[2] de aard, omvang en reikwijdte van de ten behoeve de jaarrekeningcontrole verrichte werkzaamheden

[3] NVCOS 4400 ‘Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie

[4] het gaat hier om e-mailberichten met bijlagen, aftekeningen in het elektronisch logboek van spreadsheets (al dan niet van ‘working versions’) en een urenuitdraai uit SAP

[5] het gaat hier om een afgewerkte checklist kostprijs hedge accounting, hedgedocumentatie, printscreens van ‘working versions’ van spreadsheets/worksheets (al dan niet details daarvan), pagina’s uit de meerjarenbegroting en een projectboekje, een submemo kostprijs hedge accounting en aftekeningen door betrokkene van de checklist kostprijs hedge accounting en van het memo van 17 mei 2009

[6] het gaat hier om delen van de processtukken in de tuchtprocedure van de controlerend accountant, een schermafdruk uit een worksheet van [A], een aansluiting specificatie derivaten en een externe bevestiging van een bank

[7] als bedoeld onder 2.8 van de uitspraak van 13 oktober 2014

[8] zo is gebleken dat medewerker F.C. econometrist is, dat medewerker K.D. een wiskundige is, en dat betrokkene naast accountant ook econoom is

[9] als bedoeld onder 2.4 van de uitspraak van 13 oktober 2014