ECLI:NL:TACAKN:2015:70 Accountantskamer Zwolle 15/299 en 15/355 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:70
Datum uitspraak: 12-06-2015
Datum publicatie: 12-06-2015
Zaaknummer(s): 15/299 en 15/355 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht over declaraties en het opschorten van werkzaamheden. Anders dan betrokkenen menen, is een klacht daarover bij de tuchtrechter niet niet-ontvankelijk. Voor klachten over declaraties geldt wel een terughoudende toets; slechts onder bijzondere omstandigheden slaagt een klacht over declaraties. In dit geval is niet zo’n bijzondere omstandigheid aan de orde en faalt de declaratieklacht. Nu klaagster al langere tijd betaling nalaat en zij al meermalen was gewaarschuwd, mochten betrokkenen hun werkzaamheden opschorten, nog daargelaten dat klaagster naliet de gevraagde gegevens en stukken aan te leveren als gevolg waarvan betrokkenen niet in staat waren de werkzaamheden af te ronden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 15/299 en 15/355 Wtra AK van 12 juni 2015 van

de besloten vennootschap X B.V.,

gevestigde te [plaats1],

vertegenwoordigd door haar directeur [A],

K L A A G S T E R

t e g e n

1.         Y1 ,

accountant-administratieconsulent,

en

2.         Y2 ,

registeraccountant,

beiden kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E N .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 11 februari 2015 ingekomen klaagschrift van 9 februari 2015 met bijlagen;

-        de op 17 februari 2015 ingekomen brief van 12 februari 2015 van klaagster, onder meer houdende de opgaaf van de namen van betrokkenen als de accountants waartegen de klacht zich richt;

-        het op 18 maart 2015 ingekomen verweerschrift van 16 maart 2015 met bijlagen;

-        de op 22 april 2015 ingekomen brief van 20 april 2015 van betrokkenen met als bijlagen nadere producties.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 mei 2015 waar zijn verschenen: namens klaagster haar directeur [A] en beide betrokkenen in persoon.

1.3       Klaagster en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkenen zijn als openbaar accountant verbonden aan het accountantskantoor [B] te [plaats2] (hierna: het kantoor).

2.2       Op 19 april 2011 heeft het kantoor in de persoon van betrokkene Y1 een offerte uitgebracht voor het verrichten van accountantswerkzaamheden voor klaagster en de deelnemingen [C] B.V. (hierna: [C]) en [D] B.V. (hierna: [D]) voor een vast bedrag per jaar van € 10.800,- excl. BTW. Dit bedrag is inclusief telefonische ondersteuning en lopende advisering doch exclusief overige advisering, welke advisering volgens deze offerte in rekening wordt gebracht op basis van bestede uren. Onder de aangeboden werkzaamheden vielen onder meer het verzorgen van administratie, het verzorgen van aangiften omzetbelasting, het samenstellen van de jaarrekeningen, het opstellen van de publicatiestukken, het verzorgen van de aangiften vennootschapsbelasting alsmede het verzorgen van de aangiften inkomstenbelasting van klaagsters directeur [A] voormeld (hierna: [A]) en zijn echtgenote. In deze offerte zijn de door het kantoor gebruikte algemene voorwaarden van toepassing verklaard, waarin in artikel 10 bepaald dat een reclame over een door het kantoor aan de cliënt verzonden declaratie uiterlijk dient te geschieden binnen twee weken na de datum van deze declaratie, op straffe van verval van iedere aanspraak dienaangaande.

2.3       Nadat klaagster deze offerte heeft geaccepteerd, is het kantoor - onder de vaktechnische verantwoordelijkheid van betrokkene Y2 - per 1 juli 2011 gestart met zijn werkzaamheden.

2.4       Nadat klaagster begin 2012 de activa en passiva van [C] heeft verkocht, heeft zij in april 2012 de voor haar werkzame administrateur [E] ontslagen, waarna [A] de administratie van de vennootschappen is gaan bijhouden.

2.5       [A] heeft in verband met de verminderde activiteiten van zijn vennootschappen aan het kantoor om een lagere offerte gevraagd. Het kantoor heeft daarop per brief van 10 januari 2013 een vaste prijs van € 7.000,- excl. BTW aangeboden, ‘voor werkzaamheden te verrichten in 2013’, onder toevoeging: ‘In dit bedrag is rekening gehouden dat wij per kwartaal 6 uur besteden aan het inboeken van de administratie van de vennootschappen, in [plaats1]. Mocht door de wijze van opleveren genoemde 6 uur niet voldoende zijn, dan zullen wij dit met u bespreken en de noodzakelijke meerdere uren doorbelasten.’

2.6       Op maandag 4 maart 2013 heeft in overleg met klaagster een administratief medewerkster van het kantoor bij [A] de administratie van klaagster, [C] en [D] ingeboekt. Verdere afspraken daartoe zijn door [A] afgezegd, waarna [A] steeds administratieve gegevens bij het kantoor heeft afgegeven. Vanaf medio 2013 is door en namens betrokkene Y2 bij klaagster herhaalde malen om ontbrekende stukken, om inlogcodes en/of om contact gevraagd. Vanwege de wijze van aanleveren van de gegevens en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden voor het kantoor heeft betrokkene Y2 per mailbericht van 23 september 2013 een offerte uitgebracht voor het op orde brengen van de administratie op locatie van klaagster op basis van bestede uren. [A] heeft deze offerte niet geaccepteerd.

2.7       Vanaf januari 2014 heeft betrokkene Y2 via e-mailberichten het uitblijven van tijdige en volledige betaling bij klaagster aan de orde gesteld. Per brief van 21 februari 2014 heeft de door het kantoor ingeschakelde incassogemachtigde klaagster tot betaling aangemaand. Begin april 2014 heeft klaagster een groot deel van de op dat moment openstaande declaraties betaald.

2.8       In maart/april 2014 heeft [A] betrokkene Y2 telefonisch medegedeeld dat hij per 1 januari 2014 wilde overstappen naar een ander accountantskantoor, waarna zij zijn overeengekomen dat het kantoor de boekjaren 2012 en 2013 zou afwikkelen. In april 2014 heeft [A] daartoe de administratieve gegevens aangeleverd. Naar het oordeel van betrokkene Y2 leidde de kwaliteit van die gegevens ertoe dat de gehele administratie opnieuw moest worden opgezet en ingeboekt.

2.9       In juli 2014 heeft het kantoor aan klaagster een concept-kolommenbalans en concept-aangiften IB aangeleverd. Op verzoek van [A] zijn deze stukken in verband met zijn verblijf in het buitenland begin augustus 2014 besproken met zijn dochter via een e-mail-uitwisseling, waarbij betrokkene Y2 in een e-mailbericht van 7 augustus 2014 heeft vermeld: ‘Tot slot wil ik wel om volledig te zijn ook opmerken dat ik de jaarrekeningen niet eerder definitief kan afgeven voordat in ieder geval een deel van de nota’s zijn ingelopen en wij afspraken over het restant hebben gemaakt .’ In een nader e-mailbericht van 15 augustus 2014 heeft een kantoorgenoot van betrokkenen vermeld dat de jaarcijfers niet eerder kunnen worden overhandigd dan nadat de openstaande declaraties zijn voldaan. Ook na die uitwisseling bleef naar het oordeel van betrokkene Y2 een aantal vragen onbeantwoord.

2.10     In de periode van augustus 2011 tot en met juli 2012 heeft het kantoor via 19 facturen in totaal een bedrag van € 17.026,76 excl. BTW aan klaagster berekend. In de periode van augustus 2012 tot en met juli 2013 heeft het kantoor via 27 facturen aan klaagster een bedrag van € 14.662,50 excl. BTW gefactureerd. In de periode van augustus 2013 tot en met januari 2015 heeft het kantoor aan klaagster 22 declaraties gezonden voor een totaalbedrag van € 30.455,58 excl. BTW. Per januari 2015 stond daarvan nog een bedrag van € 20.772,45 exclusief BTW ofwel € 25.134,67 incl. BTW open.

2.11     Na rappels ter zake van 30 september 2014 en 20 oktober 2014 is in november 2014 een afspraak gemaakt voor een bespreking over de openstaande punten, welke bespreking uiteindelijk op 4 december 2014 heeft plaatsgevonden. Aan dit gesprek hebben deelgenomen beide betrokkenen en [A]. Tijdens deze bespreking heeft [A] de omvang van de declaraties betwist, waarna het kantoor [A] heeft voorgesteld de jaarrekeningen 2012 en 2013 en de belastingaangiften af te ronden tegen betaling van een bedrag van € 21.000,- ter finale kwijting. [A] heeft toegezegd de volgende dag daarop te reageren, wat niet is gebeurd.

2.12     Per mailbericht van 16 januari 2015 heeft [A], refererend aan zijn bezoek aan het kantoor op 4 december 2014, opnieuw de door het kantoor aan klaagster verzonden declaraties ter discussie gesteld en betwist dat het verrichte extra werk de omvang van die declaraties rechtvaardigde. [A] heeft in dat mailbericht gesteld dat door uitblijven van de jaarrekeningen en de aangiften problemen zijn ontstaan met de belastingdienst, de kamer van koophandel en de bank. Betrokkene Y2 heeft [A] daarop uitgenodigd voor een (vervolg)gesprek bij haar op kantoor ‘om ervoor te kunnen zorgdragen dat uw jaarrekeningen tijdig gedeponeerd worden en tot een afronding te kunnen komen’ , waarop [A] heeft geantwoord een schriftelijke reactie te willen op daarbij door hem gestelde vragen over het uitblijven van belastingaangiften

2.13     Betrokkene Y1 heeft per mailbericht van 26 januari 2015 geantwoord dat zij uit het antwoord van [A] opmaakt dat hij noch op de uitnodiging tot een gesprek noch op het voorstel van 4 december 2014 wil ingaan en dat [A] haars inziens onterechte argumenten aanhaalt, waarna zij voorstelt dat klaagster een bedrag van € 20.000,- betaalt ter finale kwijting, waarna het kantoor de jaarrekeningen 2012 en 2013 en de aangiften IB zal afwerken dan wel dat klaagster een bedrag van € 18.000,- betaalt, waarna het kantoor de zaken zal overdragen aan de nieuwe accountant van klaagster. Betrokkene Y2 heeft daarbij opgemerkt dat ‘voor tijdige afwikkeling (31 januari) naast betaling ook uw medewerking o.a. in de vorm van beantwoorden van openstaande vragen, nodig is.’

2.14     [A] is niet op laatstvermeld voorstel willen ingaan. Vervolgens is nog vergeefs gecorrespondeerd, waarna [A] voor klaagster op 9 februari 2015 het klaagschrift heeft ingediend.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         betrokkenen hebben bovenmatig gedeclareerd;

b.         betrokkenen hebben ten onrechte de jaarrekeningen 2012 en 2013 en de aangiften inkomstenbelasting 2011, 2012 en 2013 niet opgeleverd.

3.3       Wat namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door betrokkenen gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 van de Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) onderscheidenlijk artikel 51 van de Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant respectievelijk de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA dan wel Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Betrokkenen hebben aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe hebben zij gesteld dat de klacht ziet op een geschil over de hoogte van de aan klaagster verzonden declaraties en dat zo’n geschil, mede gelet op de daartoe strekkende bepaling in de toepasselijke algemene voorwaarden van het kantoor, behoort te worden voorgelegd aan de civiele rechter of aan de Raad voor Geschillen.

4.2.1    Het is vaste rechtspraak dat hetgeen in artikel 22 Wtra is bepaald, te weten dat een ieder bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 33 Wet RA dan wel artikel 51 Wet AA, althans artikel 42 Wab, na de constatering van dat handelen of nalaten een klacht kan indienen bij de Accountantskamer, niet wordt ingeperkt door de hoedanigheid van de klager of door andere voorwaarden, anders dan de in artikel 22 Wtra opgenomen termijnen. Tegen die achtergrond en gelet op wat hierna onder 4.5.2 wordt overwogen, valt niet in te zien waarom de klacht niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard op grond van het daartoe door betrokkenen aangevoerde; dat betoog vindt immers geen steun in het recht. Het verweer wordt mitsdien verworpen.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Met klachtonderdeel a. wordt geklaagd over wat (het kantoor van) betrokkenen aan klaagster in rekening (heeft) hebben gebracht. Dienaangaande geldt het volgende.

4.5.1    Het is aan de burgerlijke rechter en/of de Raad voor Geschillen voorbehouden om tussen (betrokken) partijen bindend te oordelen over burgerrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants.

4.5.2    Volgens vaste rechtspraak van de Accountantskamer kan in het kader van een tuchtrechtelijke procedure over declaraties slechts met succes worden geklaagd, indien de betrokken accountant bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld, dat daardoor aan de orde is een schending van het bepaalde bij de Wet RA (oud) of de Wet AA (oud) of thans de Wab, zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, of van het krachtens die wet(ten) bepaalde, zoals de VGC (oud) of thans de VGBA. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende declaraties indient. Ook heeft te gelden dat het door een accountant maken van een specifieke afspraak ter zake, of het nemen van verantwoordelijkheid voor zo’n afspraak, meebrengt dat het - ook door (onder zijn verantwoordelijkheid vallende) anderen - niet nakomen daarvan, hem een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan opleveren.

4.5.3    Gebleken is dat ten tijde van de door klaagster geaccepteerde offerte van het kantoor van 19 april 2011 de administratie van klaagster en haar deelnemingen [C] en [D] werd verzorgd door een administrateur in loondienst bij (een deelneming van) klaagster. Onomstreden is dat die administrateur in april 2012 is ontslagen en dat [A] zelf de administratie van klaagster is gaan verzorgen. Het staat voorts vast dat het kantoor begin 2013 de wijze van opleveren door klaagster van de benodigde gegevens bij klaagster aan de orde heeft gesteld, dat de lagere vaste prijs voor de werkzaamheden het voorbehoud kent van een voldoende wijze van opleveren en dat overeen is gekomen dat een medewerkster van het kantoor periodiek de administratie van klaagster en haar deelnemingen op locatie zou inboeken. Het staat voorts als gesteld en niet weersproken vast dat die medewerkster dat in maart 2013 eenmalig heeft gedaan en dat verdere afspraken daartoe steeds door [A] zijn afgezegd, waarna hij de administratie - die door het kantoor als onoverzichtelijk, ongesorteerd en incompleet werd ervaren - steeds bij het kantoor heeft afgegeven. Uit de stukken blijkt voorts dat betrokkene Y2 in september 2013 een aanvullende offerte heeft uitgebracht voor het op orde brengen van de administratie bij klaagster, op welke offerte klaagster evenwel niet is ingegaan. Klaagster had er tegen die achtergrond dan rekening mee kunnen en moeten houden dat de wijze van aanleveren van de voor de overeengekomen werkzaamheden benodigde gegevens tot extra werkzaamheden bij het kantoor zou leiden en bijgevolg tot extra kosten. Op wat daarover is komen vast te staan, kan dan ook niet het oordeel worden gebaseerd dat (het kantoor van) betrokkenen meer of andere werkzaamheden in rekening (heeft) hebben gebracht dan (het kantoor) hen was toegestaan.

4.5.4    Het staat voorts vast dat het kantoor met grote regelmaat declaraties naar klaagster zond aangaande de door het kantoor verrichte werkzaamheden en dat deze declaraties - naar betrokkenen onweersproken hebben gesteld - steeds waren voorzien van een specificatie van die werkzaamheden, zodat als vaststaand heeft te gelden dat klaagster inzicht had in welke werkzaamheden voor haar werden verricht en welke omvang die hadden en zodoende inzichtelijk was dat er meer kosten in rekening werden gebracht dan de overeengekomen vaste prijs. Klaagster heeft niet weersproken dat tussen haar en het kantoor de - in de door het kantoor gebruikte algemene voorwaarden neergelegde - voorwaarde gold dat bezwaren tegen een declaratie binnen veertien dagen na factuurdatum kenbaar gemaakt dienden te worden. Betrokkenen hebben er in dit verband op gewezen dat klaagsters niet eerder dan in de bespreking van 4 december 2014 voor het eerst de declaraties ter discussie heeft gesteld. Klaagster heeft weliswaar aangevoerd dat [A] voordien eerder telefonisch bezwaren heeft geuit tegen de in 2014 verzonden declaraties doch dit is door betrokkenen betwist. Betrokkenen stellen dat [A] wel eens bij betrokkene Y2 navraag heeft gedaan naar een specificatie bij een declaratie, maar dat deze toen de indruk had gekregen dat zij deze vraag naar tevredenheid had beantwoord. Die lezing heeft klaagster niet concreet weersproken. De Accountantskamer kan daarom tegenover de betwisting door van betrokkenen niet vaststellen dat klaagster eerder klachten heeft geuit, die aldus ook door betrokkenen moesten worden begrepen. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat betrokkenen er vanuit mochten gaan dat het klaagster duidelijk was dat haar wijze van opleveren van gegevens en stukken tot meerkosten leidde. Het had de voorkeur verdiend dat (het kantoor van) betrokkenen zulks op enig moment expliciet - d.w.z. schriftelijk - aan klaagster (had) hadden voorgehouden, doch dit nalaten is in de gegeven omstandigheden van onvoldoende gewicht om daar een tuchtrechtelijk verzuim op te baseren.

4.5.5    Het voorgaande overziende is voor een oordeel dat in dit geval aan de orde is een bijzondere omstandigheid als bedoeld onder 4.5.2 dan ook geen grond.

4.5.6    De conclusie is dat klachtonderdeel a. ongegrond dient te worden verklaard.

4.6       Wat betreft klachtonderdeel b., waarin klaagster zich beklaagt over het uitblijven van jaarrekeningen en belastingaangiften, geldt het volgende.

4.6.1    Betrokkenen hebben ter afwering van dit klachtonderdeel allereerst aangevoerd dat, wat betreft de jaarrekeningen 2012 en 2013 en de belastingaangiften 2012 en 2013, de werkzaamheden niet kunnen worden afgerond omdat klaagster, althans [A], nalaat aangaande de nog vanaf augustus 2014 openstaande punten nadere informatie en stukken te verschaffen. Namens klaagster is erkend dat aan het kantoor nog nadere gegevens dienen te worden verschaft. Tegen die achtergrond valt al niet in te zien dat betrokkenen een verwijt treft van het uitblijven van de hierbedoelde stukken.

4.6.2    Betrokkenen hebben voorts als verweer tegen dit verwijt naar voren gebracht dat de betalingsachterstand van klaagster in de weg staat en mag staan aan het afwerken en opleveren van de door klaagster gevraagde stukken, inclusief het opleveren van de al afgewerkte belastingaangiften 2011.

4.6.3    De Accountantskamer heeft een en andermaal geoordeeld dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt - daaronder te begrijpen het opschorten van werkzaamheden in verband met het uitblijven van vermeend verschuldigde bedragen - in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professioneel gedrag niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. De accountant dient daarbij wel een zorgvuldige afweging te maken tussen zijn/haar eigen belang, te weten het opschorten/beëindigen van de werkzaamheden, en de voor hem/haar kenbare belangen van die cliënt, die als gevolg van die te nemen (rechts)maatregelen (kunnen) worden geschaad.

4.6.4    Hier is van belang dat de stelling van betrokkenen dat klaagster nog bedragen voor verrichte werkzaamheden is verschuldigd niet als onjuist kan worden aangemerkt en voorts dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door die handelwijze van betrokkenen - het opschorten van de werkzaamheden in afwachting van de ontvangst van betalingen - in enigerlei opzicht nadeel heeft ondervonden. Uit de stukken blijkt voorts dat het kantoor al begin 2014 incassomaatregelen nam tegen klaagster, waarbij klaagster vanaf augustus 2014 meermalen er op is gewezen dat de gevraagde stukken pas zouden worden geproduceerd na voldoening van de openstaande declaraties, terwijl voldoende aannemelijk is geworden dat klaagster, althans [A], een en ander regelmatig op zijn beloop liet. Nu klaagster onbetwist eind 2014 niet alle declaraties had voldaan en evenmin tot een nadere regeling daarover met het kantoor was gekomen, had zij er dan ook alleszins rekening mee kunnen en moeten houden dat betrokkenen aanleiding zouden zien de werkzaamheden op te schorten. Aldus is niet aannemelijk geworden of gebleken dat betrokkenen een onvoldoende of onjuiste afweging hebben gemaakt tussen het belang van hun kantoor om openstaande declaraties betaald te krijgen en het belang van klaagster bij het voortzetten van de werkzaamheden.

4.6.5    Dit verwijt treft naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook geen doel.

4.7       De klacht dient - in beide onderdelen - dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en J. Maan AA en mr.drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagster en/of betrokkenen dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.