ECLI:NL:TACAKN:2015:7 Accountantskamer Zwolle 14/798 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:7
Datum uitspraak: 30-01-2015
Datum publicatie: 30-01-2015
Zaaknummer(s): 14/798 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Een op verzoek van cliënt opgemaakt (persoonsgerichte) rapport van bevindingen waarin vergaande conclusies zijn opgenomen en welke rapportage bedoeld was om in te brengen in een gerechtelijke procedure tussen de cliënt en zijn voormalig fiscaal adviseur, ontbeert bij gebrek aan adequaat hoor en/of wederhoor in casu deugdelijke grondslag. Behoudens bijzondere omstandigheden kunnen stellingen die de raadsman van de cliënt in een gerechtelijke procedure aanvoert, niet aan betrokkene worden toegerekend.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/798 Wtra AK van 30 januari 2015 van

mr. X ,

kantoorhoudende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. drs. B. van der Kamp.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 2 april 2014 ingekomen klaagschrift van 1 april 2014 met bijlagen;

-        het op 16 juni 2014 per fax en op 17 juni 2014 per koerier ingekomen verweerschrift van 16 juni 2014 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 19 september 2014 waar zijn verschenen: klager in persoon en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. drs. B. van der Kamp, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klager aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan het kantoor [A] Registeraccountants te [plaats].

2.2       Klager is enig aandeelhouder en werknemer van [B], een fiscaal advieskantoor. Klager verrichtte in 2011 werkzaamheden voor de heer [C] (hierna: [C]) en zijn vennootschap [B.V1.] (hierna: [B.V1.]). Klager verzorgde voor de jaren 2008 en 2009 onder meer de administraties, jaarcijfers, aangiften omzetbelasting, vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting. Klager heeft op 11 januari 2012 de cliëntrelatie met [C] en [B.V1.] beëindigd.

2.3       [C] en [B.V1.] zijn begin 2012 cliënt geworden bij (het kantoor van) betrokkene. Op 9 maart 2012 heeft betrokkene contact opgenomen met klager en hem verzocht de administratie over 2008 en 2009 over te dragen. Klager heeft dit geweigerd.

2.4       Betrokkene heeft de door klager ingediende aangiften 2008 en 2009 gecorrigeerd.

2.5       Op 13 maart 2012 heeft [B] [C] en [B.V1.] gedagvaard in een civiele procedure strekkende tot betaling van de openstaande facturen. In de conclusie van antwoord van 16 mei 2012 heeft de raadsman van [C] en [B.V1.], mr. drs. B. van de Kamp, in reconventie [B] het volgende verweten:

“22. [C] heeft schade geleden door de (ongevraagd) uitgevoerde werkzaamheden en onjuiste adviezen van [B]. De nieuwe accountant van [C], de heer [Y] van [A] Accountants te [plaats], bevestigt zulks en is bereid dat met nadere bescheiden, bewijsmiddelen en/of getuigenis een en ander nader te staven. Vanzelfsprekend kan dit ook door een door de Rechtbank aan te wijzen deskundige geschieden. Thans wordt hij daarin (gedeeltelijk) belemmerd omdat [B] onrechtmatig de administratie van [C] onder zich houdt met een vermeend beroep (op: Accountantskamer) het retentierecht. Pas nadat de vermeende openstaande facturen betaald zijn gaat [B] over tot het afgeven van de administratie.

23. In het kort komt de reconventionele vordering erop neer dat [C] [B] met betrekking tot de activiteiten het volgende verwijt:

-        [B] heeft boekhouding van [C] niet juist bijgehouden

-        [B] heeft onjuiste aangiftes inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting voor [C] verzorgd

-        [B] heeft de 30%-regeling t.b.v. [C] onjuist, althans onzorgvuldig toegepast

-        [B] heeft de stamrecht B.V. van [C] voor een ander doel ingezet dan overeenkomstig haar statutaire doelstelling; in ieder geval vermeldt het uittreksel van de kamer van koophandel en fabrieken en de statuten van de stamrecht B.V. niet dat deze mag worden ingezet als klussenbedrijf

-        De klussenonderneming is derhalve ten onrechte gedreven in de stamrecht B.V. [B] heeft ten onrechte het woonhuis van [C] (gevestigd op 1 hoog!) fiscaal opgevoerd als kantoor van het klussenbedrijf; de fiscus heeft inmiddels laten weten onderzoek te zullen doen naar de adviespraktijk van [B].

24. Geprognosticeerde schade voor 2007-2010 bedraagt tussen Euro 50.000 en Euro 100.000 voor herstelwerkzaamheden, waarbij [C] eventuele fiscale boetes niet meegenomen heeft in haar berekening. Over de normale kosten voor het onderhoud van een BV en/of eenmanszaak geeft de accountant van [C] aan dat deze jaarlijks liggen tussen de Euro 750 (stamrecht B.V) en 2.000 (stamrecht B.V. en eenmanszaak) tezamen. De accountant noemt de rekeningen van [B] buitenproportioneel en is bereid dat onder ede toe te lichten. Twee andere onafhankelijke offertes bevestigen dit.”

2.6       Bij e-mail van 13 april 2012 heeft betrokkene klager nogmaals verzocht om afgifte van de administratie en meegedeeld te vermoeden dat [C] de schade en extra kosten op betrokkene zal willen verhalen. Klager heeft bij e-mail van 16 mei 2012 zijn standpunt dienaangaande gehandhaafd en de stukken onder zich gehouden.

2.7       Bij e-mail van 4 juni 2012 heeft mevrouw [D] (hierna: [D]) van de belastingdienst aan betrokkene en de heer [E], werkzaam bij het kantoor van betrokkene, vragen gesteld inzake de aangiftes van [B.V1.] en [C]. Bij brief van 29 juni 2012 heeft [D] [C] meegedeeld dat de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008, 2009 en 2010 zullen worden verminderd op basis van de aangiftes zoals deze alsnog zijn ingediend. Daarnaast heeft [D] verzocht alsnog de juiste aangifte omzetbelasting in te dienen.

2.8       Op 18 juli 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen betrokkene, [C], klager en hun raadslieden over het doel van [B.V1.]. Tijdens deze bespreking is de vraag aan de orde geweest of [B.V1.] een stamrecht B.V. is of dat [C] door middel van deze vennootschap tevens een klussenbedrijf drijft. Tevens is aan de orde geweest of [C] aan de [adres1], 1-hoog, woont of hier zijn kantoor houdt en op welke wijze de woning aan de [adres2] wordt gebruikt. Bij e-mail van 20 juli 2012 heeft mr. [F], raadsman van klager ter zake, een brief van die datum, inhoudende een verslag van de bespreking van 18 juli 2012, aan de raadsman van betrokkene en [C] gezonden.

2.9       In de civiele procedure tussen [B] en [C] en [B.V1.] heeft de kantonrechter op 3 oktober 2012 een tussenvonnis, en op 20 maart 2013 een eindvonnis gewezen. [B] is in conventie en reconventie in het gelijk gesteld, met dien verstande dat de kantonrechter het uurtarief van 2 facturen heeft aangepast. [C] en [B.V1.] zijn in hoger beroep gegaan.

2.10     Op 13 augustus 2013 is de memorie van grieven (hierna: MvG) genomen. Als productie 13 bij de MvG werd een ongedateerd rapport van betrokkene overgelegd. Hierin is het volgende vermeld:

“[B.V1.] is een stamrecht BV. Een stamrecht BV beheert over het algemeen een afkoopsom van een werknemer van een voormalige werkgever. De boekhouding is vrij eenvoudig. (…). Ik schat de gemiddelde kosten voor de boekhouding, jaarrekening, deponeringsstukken en aangifte vennootschapsbelasting op circa 1.200 op jaarbasis.

Daarnaast verzorgde [B] ook de aangifte inkomstenbelasting. Dat is een normale aangifte met twee bijzonderheden. De heer[C] ([C], Accountantskamer) verhuurt huizen. (…).

Tevens heeft de heer [C] ([C], Accountantskamer) ook een klussenbedrijf. Dit betreft een normale eenmanszaak (…).

Op dit moment schat ik in dat de aangifte inkomstenbelasting zoals hier boven beschreven circa 750 euro kost. Dit brengt mijn totale schatting op ca 2.000.

Deze schatting komt overeen met andere offertes.

Het dossier [B.V1.], het klussenbedrijf en de verhuur van onroerend goed is vrij eenvoudig en wordt bij ons uitgevoerd door een assistent en ik bemoei me daar niet al te veel mee.

Het aantal uren dat [B] opgaf cq declareerde was ergens tussen de 240 en 400 uur op jaarbasis. Indien ik dat omsla op onze jaarnota bedraagt het uurloon van ons circa 5 euro of minder. Onze tarieven voor de laagste assistent beginnen bij 50 euro tot 175 euro voor mijn werkzaamheden. Mijn conclusie is dat de gedeclareerde uren niet in verhouding staan tot het dossier.

De kwaliteit van de werkzaamheden.

Toen wij deze cliënt overnamen in 2012 constateerde we al heel snel dat de stamrecht BV en het klussenbedrijf als een bedrijf was verantwoord richting de fiscus. Tevens was het woonhuis opgevoerd als bedrijfsruimte teneinde de aanzienlijke verbouwingskosten aftrekbaar te maken. De fiscus stelde vragen over de gedane aangiftes. In overleg met de fiscus hebben wij toen de aangiftes gecorrigeerd. Dit is met de spreekwoordelijke sisser afgelopen.

Natuurlijk heb ik aan [B] gevraagd waarom hij het klussenbedrijf en stamrecht bv had gecombineerd. [B] en de advocaat van [B] kwamen met aangepaste statuten op de proppen waaruit zou blijken dat [B.V1.] een uitgebreide doelomschrijving had verkregen en derhalve dat het juist wel goed was gepresenteerd. Uit nader onderzoek bleek dat deze statutenwijziging nooit was doorgevoerd en dat voorafgaand aan de presentatie van de gewijzigde statuten dit ook aan de advocaat van [B] was gemeld door de notaris. Toen ik daar opvolgend [B] en advocaat hiermee confronteerde dreigde zij mij met tuchtmaatregelen van het NBA.

Ook heb ik de vraag gesteld waarom [B] het woonhuis van [C] presenteerde als bedrijfsruimte en derhalve aanzienlijke verbouwingskosten opvoerde antwoorde [B] dat [C] hem dat zo had verteld en inderdaad ook per mail zo had bevestigd. Ik, en ook de fiscus, vonden het erg merkwaardig dat een aannemer dan wel klussenbedrijf zich vestigde op [adres1] 1 hoog. Dit is niet erg voor de hand liggende locatie van een bouwbedrijf/aannemingsbedrijf/klussenbedrijf. Omdat ik zelf met deze aanpassing ben gekomen bij de fiscus hebben zij het dossier gesloten zonder grote boetes na te heffen. De belastinginspecteur verbaasde zich over het feit dat [B] een weinig kritische instelling had gehad en zo had getracht een belastingvoordeel te behalen. Dit is niet mijn mening maar van de fiscus. Indien gewenst kunnen wij u de naam geven van de belastinginspecteur en haar onder ede bevragen. Ook hier antwoordde [B] en advocaat weer met tuchtmaatregelen. Dit terwijl ik slechts een mening van een ander citeer.

Wie is er nou verantwoordelijk voor de foute aangiftes?

Beide. [B] heeft de kennis. [C] gaf zijn goedkeuring. In welke mate, met andere woorden hoe de verdeling van die verantwoordelijkheid is in te schatten kan ik slechts op basis van speculatie. Ik weet wel dat wij toch aanzienlijke kosten hebben moeten maken om de aangiftes te corrigeren maar dat deze kosten in het niet vallen bij de kosten die in verband met deze procedure zijn gemaakt. De kosten met betrekking op het conflict en aanbrengen van correcties bedraagt 18.000 euro. Ik schat zelf dat van dit bedrag 8.000 euro daadwerkelijk met het corrigeren van de aangiftes heeft te maken. Beide partijen zouden moeten beseffen dat er foutieve aangiftes zijn gedaan. Het is niet aan mij om te bewijzen dat dit opzettelijk is gedaan.”

2.11     Op 5 november 2013 hebben [C] en [B.V1.] een akte houdende overlegging producties bij het gerechtshof ingediend, waarbij onder meer een brief van 4 november 2013 van betrokkene aan mr. drs. Van de Kamp werd overgelegd, waarin werd vermeld:

“Er zijn foutieve aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting gedaan. Een woning op 1 hoog in [adres1] (hartje [wijk]) is aangemerkt als aanneembedrijf/klussenbedrijf. Ik heb niet veel aannemersbedrijven kunnen vinden die op 1 hoog in de [wijk] waren gevestigd. Voor de goede orde opzettelijk foutieve aangiften zijn een strafbaar feit en in principe zou de belastingdienst hiervan aangifte bij het OM moeten doen.

(…).

Nog merkwaardiger werd het toen ik de notaris sprak die de akte had opgesteld. Hij vertelde mij dat de week voor de ontmoeting hij [F] had gesproken en hem verteld had dat de akte nooit was gepasseerd. [F] deed het in de ontmoeting voorkomen dat het wel gepasseerd was, heel opmerkelijk en het lijkt mij gewoon misleiding. Zacht uitgedrukt.

De werkzaamheden die [B] in rekening heeft gebracht zijn extreem hoog en voor de verkeerde werkzaamheden. Voor de motivatie verwijs ik naar eerdere rapportage. Wat voor [B] spreekt is dat [C] ([C], Accountantskamer) vaak een stortvloed aan mails kan sturen met vragen. Echter ik zou daar dan niet jaren mee wachten om kenbaar te maken dat ik die wil berekenen.”

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. Betrokkene heeft ten onrechte het beginsel van hoor en wederhoor niet nageleefd in zijn contact met klager;
  2. De stellingen van betrokkene in de gerechtelijke stukken missen deugdelijke grondslag;
  3. De vaststelling door betrokkene van een schadebedrag tussen € 50.000,- en              € 100.000,- mist deugdelijke grondslag;
  4. De vaststelling door betrokkene van de kosten ad € 18.000,- mist deugdelijke grondslag;
  5. Het standpunt van betrokkene inzake de hoge kosten van klagers werkzaamheden mist deugdelijke grondslag;
  6. Betrokkene heeft kwaad gesproken over klager en diens kantoor bij de belastingdienst. Klager lijdt hierdoor reputatieschade;
  7. Met betrokkenes volharding in zijn onjuiste aanpassing, in de wetenschap dat hij had moeten (her)corrigeren, werd de aanpassing een opzettelijke foute aanpassing. Daarmee pleegt hij (en [C]) fraude;
  8. De escalatie van de gerechtelijke procedure is te wijten aan betrokkene, omdat hij heeft geweigerd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn foute aanpassingen. Betrokkene heeft hiermee het kantoor van klager aanzienlijke materiële en immateriële schade berokkend.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud; hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Wat betreft het beroep van betrokkene op de niet-ontvankelijkheid van de klacht geldt dat, anders dan betrokkene veronderstelt, de Wtra geen sanctie verbindt aan het niet behandelen in het klaagschrift van de vraag of de klachtprocedure is gevolgd bij de accountantsorganisatie waaraan betrokkene verbonden is dan wel bij de beroepsorganisatie. Dit geldt evenzo voor het niet toelichten van een en ander. Er is dan ook geen aanleiding om klager niet in de klacht te ontvangen.

4.3       Betrokkene heeft zich voorts in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de klacht moet worden afgewezen omdat sprake is van misbruik van recht nu klager hem het aanbod heeft gedaan ter voorkoming van een klacht een flinke geldsom aan [B] te betalen. Betrokkene houdt het ervoor dat [B] via een oneigenlijke route zijn vermeend geleden schade probeert te verhalen.

Klager heeft ter zitting het betoog van betrokkene ontkend en verklaard dat uitsluitend sprake is geweest van een eventuele schikking tussen [B] en [B.V1.] en/of [C]. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hiervan geen sprake was.

4.3.1    De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit verweer dat niet is gebleken dat op voorhand is uitgesloten dat de behandeling van de onderhavige klacht zou kunnen bijdragen aan de doelstelling van de tuchtrechtspraak, zoals hiervoor onder 4.1 weergegeven. Daargelaten de vraag of klager bij de onderhavige door hem geïnitieerde procedure tevens een eigen belang heeft dat niet samenvalt met deze doelstelling(en) van de tuchtrechtspraak, betekent in zijn algemeenheid het bestaan van een dergelijk eigen belang nog niet dat sprake is van misbruik van tuchtrecht. Nu de Accountantskamer ook overigens niet is gebleken van misbruik van tucht(proces)recht, wordt het verweer verworpen.

4.4       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.5       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6       De klachtonderdelen a. en e. betreffen de wijze van totstandkoming van het als productie 13 bij de MvG gevoegde, ongedateerde, rapport van betrokkene (hierna: het rapport) en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.6.1    Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht het volgende betoogd:

“[Y] poogt middels zijn rapport bij de MvG de schijn te wekken dat er wel op de een of andere manier ‘hoor en wederhoor’ zou zijn geweest. zo schrijft [Y]: “Natuurlijk heb ik aan [B] gevraagd waarom…” en “Ook heb ik de vraag gesteld waarom…” Duidelijkheidshalve wordt opgemerkt dat deze onderwerpen eerst op 18 juli 2012 aan de orde kwamen. Zoals hierboven vermeld, heeft [Y] daaraan voorafgaand in maart 2012 meteen geweigerd [B] te horen en heeft hij zijn standpunten, zonder overleg met [B], via gerechtelijk stukken van 16 mei 2012 bekend gemaakt. Juist [Y]’s beschrijving dat hij (op 18 juli 2012) vragen heeft gesteld, bevestigen [Y]’s foute handelwijze, want na vraagstelling kreeg [Y] direct zijn antwoorden, waarna hij begreep dat hij op 22 mei 2012 grove fouten had gemaakt. [Y] had toen onverwijld moeten (her)corrigeren. Ook in zijn rapport is betrokkene niet integer.”

4.6.2    Betrokkene ontkent hetgeen klager stelt en betoogt dat hij [B] meerdere malen om een toelichting heeft gevraagd, waarbij hem, onder dreiging van een klacht, te verstaan werd gegeven dat hij zich afzijdig moest houden. Betrokkene stelt dat [B] slechts eenmaal een korte, zij het onjuiste toelichting heeft gegeven, waarna hij zijn conclusie heeft getrokken.

4.6.3    Het rapport is opgemaakt op verzoek van [C] en namens hem met toestemming van betrokkene ingebracht in de civiele procedure waarin hij met [B] verwikkeld is. Betrokkene heeft in de aanhef van het rapport vermeld dat het betreft een rapport van bevindingen inzake [B.V1.].

Betrokkene heeft naar het oordeel van de Accountantskamer in het rapport echter vergaande conclusies ten nadele van klager en [B] getrokken welke niet passen in een rapport van bevindingen, hetgeen betrokkene ter zitting ook heeft erkend. Deze conclusies hebben bovendien het karakter van de uitkomsten van een persoonsgericht onderzoek, zoals bedoeld in de ‘Praktijkhandreiking persoonsgerichte onderzoeken’ van de Nba volgens welke handreiking het voor het verkrijgen van een deugdelijke grondslag daarvan aangewezen is om conclusies te trekken en te verwoorden na hoor en wederhoor dan wel - anderszins - in vervolg op een handelwijze die (ook) voldoet aan de basisprincipes, verplichtingen en essentiële werkzaamheden uit wet- en regelgeving. Van het volgen van één van beide handelwijzen heeft betrokkene geen blijk gegeven. Het eenmalige gesprek met klager is hiertoe onvoldoende, te minder nu uit het rapport niet blijkt dat betrokkene bij het opstellen hiervan is uitgegaan van door beide belanghebbende partijen aangereikte stukken, terwijl dit zonder meer voor een deugdelijke grondslag van de getrokken conclusies noodzakelijk zou zijn geweest. Reeds daarom ontbeert het rapport een deugdelijke grondslag en komt dit in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Deze klachtonderdelen zijn daarom gegrond.

4.7       Met betrekking tot klachtonderdeel b. overweegt de Accountantskamer dat onvoldoende is komen vast te staan dat de advocaat van [C], in de door hem in de gerechtelijke procedure opgestelde en ingebrachte stukken, de directe stellingen van betrokkene heeft verwoord. Behoudens bijzondere omstandigheden, die in casu niet aannemelijk zijn geworden, ligt het ook niet voor  de hand om hetgeen [C] en diens advocaat in een gerechtelijke procedure aanvoeren, toe te rekenen aan betrokkene. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.8       Met betrekking tot klachtonderdeel c. overweegt de Accountantskamer dat op geen enkele wijze uit de gedingstukken is gebleken, dan wel anderszins door klager aannemelijk is gemaakt, dat betrokkene deze stelling heeft ingenomen, laat staan dat hij deze in het openbaar heeft verkondigd, zodat dit klachtonderdeel reeds hierom ongegrond is.

4.9       Met betrekking tot klachtonderdeel d. overweegt de Accountantskamer dat klager niet nader heeft toegelicht op welke wijze betrokkene door de vermelding in zijn rapport bij de MvG dat de kosten met betrekking tot het conflict en het aanbrengen van correcties € 18.000,- bedragen, tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Het betreft de vermelding van eigen kosten van betrokkene en niet aannemelijk is gemaakt dat die vermelding onjuist zou zijn. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

4.10     Met betrekking tot klachtonderdeel f. overweegt de Accountantskamer dat hetgeen klager stelt op geen enkele wijze uit de gedingstukken is gebleken, dan wel anderszins door klager aannemelijk is gemaakt, zodat dit klachtonderdeel reeds hierom ongegrond is.

4.11     Met betrekking tot klachtonderdeel g. overweegt de Accountantskamer dat betrokkene in zijn verweerschrift onbetwist naar voren heeft gebracht dat hij alles in overleg met de belastingdienst heeft gecorrigeerd, waarna de belastingdienst alles tot in detail heeft beoordeeld en geaccepteerd. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene desondanks fiscaal technisch onjuist zou hebben gehandeld. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

4.12     Met betrekking tot klachtonderdeel h. overweegt de Accountantskamer dat, nu niet is komen vast te staan dat betrokkene onjuiste aanpassingen in de belastingaangiften heeft gedaan, reeds hierom niet is gebleken van een tuchtrechtelijk verwijt ter zake. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

4.13     Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Daarbij heeft de Accountantskamer er tevens rekening mee gehouden dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. De Accountantskamer acht - alles in aanmerking nemende - oplegging van de maatregel waarschuwing passend en geboden.

4.14     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klachtonderdelen a. en e. gegrond in voege als hiervoor weergegeven;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van waarschuwing;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hem vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen/kan klager en/of betrokkenedan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.