ECLI:NL:TACAKN:2015:49 Accountantskamer Zwolle 14/2683 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:49
Datum uitspraak: 10-04-2015
Datum publicatie: 10-04-2015
Zaaknummer(s): 14/2683 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met doorhaling
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht Openbaar Ministerie tegen een accountant, die over een langere periode valse aangiften BTW m.b.t. zijn accountantskantoor heeft ingediend en aldus in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en professioneel gedrag (VGC) heeft gehandeld. Doorhaling in het register voor tenminste 7 jaar. Niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat betrokkene zich zelf al uit het register heeft laten schrijven.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/2683 Wtra AK van 10 april 2015 van

HET OPENBAAR MINISTERIE ,

Functioneel Parket Zwolle,

vertegenwoordigd door officier van justitie mr. H. Pluimers,

K L A G E R ,

gemachtigde: drs. R.E. Dohmen RA AA,

t e g e n

Y ,

voorheen accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. F.C.M. van der Velden.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 21 oktober 2014 ingekomen klaagschrift van 16 oktober 2014, met bijlagen;

-        de op 20 januari 2015 ingekomen brief van gelijke datum van de raadsvrouw van betrokkene, met bijlagen;

-        de op 27 januari 2015 ingekomen brief van gelijke datum van de gemachtigde van klager;

-        de op 11 februari 2015 ingekomen e-mail van gelijke datum van de raadsvrouw van betrokkene, met bijlagen;

-        de op 12 februari 2015 ingekomen e-mail van gelijke datum van de raadsvrouw van betrokkene, met bijlage.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 februari 2015, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klager - zijn vertegenwoordiger, de officier van justitie mr. H. Pluimers, en zijn gemachtigde, drs. R.E. Dohmen RA AA, en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ Y, bijgestaan door mr. F.C.M. van der Velden, advocaat te Amsterdam, alsmede betrokkenes advocaat in de strafzaak, mr. V.A.M.G. van de Bilt, advocaat te Rotterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en toegelicht. De gemachtigde van klager heeft daarbij zijn pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd, gedeeltelijk voorgedragen. Voorts hebben partijen doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert [datum] ingeschreven in het register van de NOvAA (thans: van de Nba) als accountant-administratieconsulent. Hij houdt praktijk onder de naam “[A] Accountants & Adviseurs B.V.” in [plaats], welk kantoor sinds 29 september 2008 beschikt over een vergunning tot het verrichten van wettelijke controles als bedoeld in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta).

2.2       Begin 2013 is de Belastingdienst gestart met een boekenonderzoek naar de aangiften omzetbelasting ten name van betrokkenes houdstermaatschappij ‘[B] Holding B.V.’, omdat bij de voorbereidingen voor het aangaan van een zogenaamd Fiscaal Dienstverleners-convenant met het kantoor van betrokkene door de accountmanager van de Belastingdienst werd geconstateerd dat sprake was van een relatief hoge voorbelasting bij ‘[B] Holding B.V.’. Dat boekenonderzoek heeft per 31 oktober 2013 geresulteerd in een strafrechtelijk onderzoek, waarin naast de holding ook de werkmaatschappij “[A] Accountants & Adviseurs B.V.” onderwerp van onderzoek werd.

2.3       Onder leiding van de officier van justitie hebben opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD kantoor Almelo in de periode tussen 31 oktober 2013 en eind augustus 2014 een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar het indienen van opzettelijk onjuist ingevulde aangiften omzetbelastingbelasting van de vennootschappen ‘[A] Accountants & Adviseurs B.V.’ en ‘[B] Holding B.V.’. Voor zowel de holding als de werkmaatschappij ziet de verdenking van de vermoedelijke belastingfraude op de periode van januari 2008 tot en met december 2012.

2.4       Betrokkene is de feitelijk leidinggevende van beide vennootschappen en degene die evenbedoelde belastingaangiften heeft ingevuld en ingediend.

2.5       Bij het onderzoek is geconstateerd dat de voorbelasting bij beide vennootschappen wordt geadministreerd in de grootboekrekeningen "voorheffing BTW hoog" en "te vorderen BTW hoog", maar dat de bedragen die in de aangiften omzetbelasting staan vermeld, niet worden gelegitimeerd door de geadministreerde kosten en de daaraan gekoppelde betaalde omzetbelasting, dat de bedragen aan geclaimde voorbelasting evenmin konden worden onderbouwd met onderliggende inkoop- of kostenfacturen, waardoor ook van een extracomptabele aansluiting geen sprake is en dat de in de onderscheidenlijke aangiften omzetbelasting opgenomen bedragen aan voorbelasting aldus niet werden gedragen door daadwerkelijk betaalde of verschuldigde BTW.

2.6       In de jaren 2008 tot en met 2012 lijkt door ‘[B] Holding B.V.’ voor een bedrag van in totaal € 171.156,= te weinig omzetbelasting te zijn afgedragen. Ten aanzien van ‘[A] Accountants & Adviseurs B.V.’ is becijferd dat deze vennootschap over dezelfde periode in totaal een bedrag van € 100.775,= te weinig aan omzetbelasting zou hebben afgedragen. Het totale fraudebedrag zou daarmee bijna € 273.000,= belopen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels en met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

3.2       Ten grondslag aan de klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, dat betrokkene opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan, hetgeen niet alleen strafbaar is op grond van art. 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, maar daarnaast in strijd is met de fundamentele beginselen "Integriteit" en "Professioneel gedrag" als bedoeld in artikel A-100.4 sub a. en sub e. en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-110 en A-150 van de Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC).

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel  31 Wta juncto artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen, onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Klager heeft in het klaagschrift doen stellen dat dit “tenminste betrekking heeft op de aangiften oktober 2008 tot en met december 2012”. Vanwege de toevoeging van het woord “tenminste” moet de klacht, indien en voor zover deze is bedoeld betrekking te hebben op door betrokkene vóór 21 oktober 2008 gedane aangiften omzetbelasting en gelet op de datum van de indiening van het klaagschrift, wegens overschrijding van de 6-jaarstermijn bedoeld in art 22 lid 1 Wtra niet-ontvankelijk worden verklaard. 

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       De resultaten van het onderzoek zoals vermeld onder 2.5 en 2.6 zijn door betrokkene niet betwist. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij ten tijde van het doen van de desbetreffende en beroepshalve aangiften omzetbelasting zich ervan bewust was dat hij die ten onrechte deed, maar dat hij van plan was een en ander in de toekomst recht te trekken door middel van suppletieaangiften. Door deze aangiften is tuchtrechtelijk voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene de aangiften omzetbelasting over oktober 2008 tot en met december 2012 van de vennootschappen ‘[A] Accountants & Adviseurs B.V.’ en ‘[B] Holding B.V.’ telkens bewust onjuist heeft gedaan. Het feit dat hij van plan was het door de onjuiste aangifte veroorzaakte nadeel voor de fiscus in de toekomst teniet te doen, doet daaraan niet af. 

4.6       Het handelen van betrokkene  moet worden aangemerkt als oneerlijk en onoprecht handelen in zijn zakelijke betrekkingen, in strijd met de voor betrokkene relevante wet- en regelgeving, terwijl betrokkene door zijn handelen zonder meer het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht. Het is aldus in strijd met de fundamentele beginselen "integriteit" en "professioneel gedrag" als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. en e. en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-110 en A-150 van de Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC). De klacht dient dan ook gegrond te worden verklaard.

4.7.1    Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de vergrijpen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra passend en geboden.

4.7.2    Hierbij neemt de Accountantskamer in aanmerking dat betrokkene gedurende een periode van jaren en met een aanzienlijke frequentie voor zowel zijn holding als zijn werkmaatschappij bewust verkeerde aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Voldoende aannemelijk is geworden dat het daarmee gemoeide fraudebedrag meer dan € 200.000,= beloopt. Daarmee heeft betrokkene eerdergenoemde fundamentele beginselen "integriteit" en "professioneel gedrag" op flagrante wijze geschonden .

4.7.3    Anderzijds is meegewogen dat niet uitgesloten kan worden geacht dat betrokkene als gevolg van medische omstandigheden destijds minder dan gebruikelijk het laakbare van zijn handelen heeft kunnen overzien, alsmede dat hij de consequenties uit dat handelen heeft getrokken door zich te doen uitschrijven uit de registers als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) en artikel 1 van de Wab. In verband met dit laatste zal de Accountantskamer een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van deze beslissing achterwege laten, zulks mede gezien de mogelijkheden die in artikel 44 Wtra tijdens een eventuele procedure in hoger beroep aan - onder anderen - de voorzitter van de beroepsorganisatie worden geboden tot het bewerkstelligen van een (tijdelijke) doorhaling van de inschrijving van betrokkene in genoemde registers, in het geval betrokkene zich, voordat op een eventueel door hem in te stellen hoger beroep zal worden beslist, opnieuw om inschrijving in de registers verzoekt.

Evengenoemde (gezondheids)omstandigheden vormen voor de Accountantskamer aanleiding om de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven, in plaats van op tien jaren zoals namens klager is verzocht, op zeven jaren te bepalen.

4.8        Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht, indien en voor zover deze is bedoeld betrekking te hebben op door betrokkene vóór 21 oktober 2008 gedane aangiften omzetbelasting, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de klacht voor al het overige gegrond;
  • legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;
  • bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 7 (zeven) jaren;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

·       verstaat dat betrokkene op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro)  aan klager zal vergoeden.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en H. Geerlofs AA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.