ECLI:NL:TACAKN:2015:33 Accountantskamer Zwolle 14/1173 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:33
Datum uitspraak: 23-02-2015
Datum publicatie: 23-02-2015
Zaaknummer(s): 14/1173 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met geldboete
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen accountant over het zich laten voordoen van een kantoorgenoot/niet-accountant als accountant, in de specifieke omstandigheden van dit geval gegrond. Uit de fundamentele beginselen volgt dat de naamaanduiding van een accountantspraktijk niet tot misleiding mag leiden. Het is dan ook in het algemeen niet aan te bevelen dat een accountantspraktijk zichzelf aanduidt met ‘accountants’ in de naam, terwijl daaraan niet meer dan één accountant is verbonden. In dit geval waren de initialen van de naam van de kantoorgenoot/niet-accountant verwerkt in de naam van het kantoor en presenteerde die kantoorgenoot/niet-accountant zich als vennoot van het kantoor met ‘accountants’ in de naam. Dit leidde ertoe dat klager/ex-cliënt op het verkeerde been is gezet over de hoedanigheid van die kantoorgenoot/niet-accountant, waardoor niet helemaal eerlijk en oprecht zaken is gedaan. Voor dat handelen is betrokkene als enige aan dat kantoor verbonden accountant, en mede verantwoordelijk voor die naamgeving, tuchtrechtelijk verantwoordelijk. Vanwege de aangenomen commerciële overwegingen en het aangenomen financieel gewin bij de gebruikte naamgeving acht de Accountantskamer de maatregel van geldboete ter grootte van € 5.000,= passend en geboden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1173 Wtra AK van 23 februari 2015 van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. N. Freese.  

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 20 mei 2014 ingekomen klaagschrift van 16 mei 2014, met bijlage;

-        de op 10 juli 2014 ingekomen brief van klager (kennelijk abusievelijk gedateerd: 16 mei 2014), inhoudende een aanvulling op het klaagschrift;

-        de op 12 augustus 2014 ingekomen brief van klager van 8 augustus 2014, met als bijlagen een aantal nadere producties bij het klaagschrift;

-        het op 8 september 2014 ingekomen verweerschrift van 4 september 2014, met bijlagen;

-        de op 4 december 2014 ingekomen brief van de raadsman van klager, met als bijlage één nadere productie.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 15 december 2014, waar zijn verschenen - aan de zijde van klager – [X] in persoon en ‑ aan de zijde van betrokkene – [Y] AA in persoon, tot bijstand vergezeld van diens raadsman/gemachtigde mr. N. Freese van DAS Rechtsbijstand.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht, onderscheidenlijk doen toelichten (door de raadsman van betrokkene aan de hand van een pleitnota die aan de Accountantskamer is overgelegd) alsmede geantwoord en/of doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sedert 24 april 2009 ingeschreven in het register als accountant-administratieconsulent, thans als openbaar accountant, en is verbonden aan [A] Accountants te [plaats]. Dat kantoor treedt, zoals blijkt uit onder meer briefpapier en visitekaarten, naar buiten als “[A] Accountants, uw partner in accountancy”.

2.2       [A] Accountants heeft in de jaren 2012 en 2013 werkzaamheden verricht voor klager en diens broer, [B], aanvankelijk voor de broers afzonderlijk en vanaf 1 juli 2013 ook voor de door hen gezamenlijk gehouden rijschool.

2.3       De contactpersoon bij [A] Accountants voor klager (en diens broer) was de heer [C] (hierna: [C]), die - samen met betrokkene ‑ naamgever en vennoot van [A] Accountants is en zich ook als zodanig presenteerde. [C] heeft de (boekhoudkundige) werkzaamheden voor klager verricht en hem van advies voorzien. Betrokkene was voor een en ander als accountant eindverantwoordelijk.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.      betrokkene heeft [C] zich laten uitgeven voor accountant, terwijl [C] geen accountant is;

b.     betrokkene heeft de administratie van klager niet teruggegeven in verband met het onbetaald blijven van een rekening, terwijl het ging om een rekening aan klagers broer over de periode van vóór de vennootschap onder firma (hierna: VOF) van klager en diens broer (en aldus van vóór 1 juli 2013);

c.      betrokkene heeft klager onjuist geadviseerd over de rechtsvorm van de samenwerking, namelijk tot een maatschap in plaats van tot een VOF;

d.     betrokkenes kantoor heeft aangiftes IB voor/namens klager onjuist opgesteld/ ingediend.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountant-administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en, voor zover dit plaatshad ná 1 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    Tegenover klachtonderdeel a., te weten dat betrokkenes kantoorgenoot, de heer [C], zich ten onrechte als accountant heeft voorgedaan, heeft betrokkene doen stellen dat aan klager, diens broer en/of diens moeder nooit is medegedeeld of gesuggereerd dat de heer [C] een accountant is.

4.4.2    Klager heeft hierop gesteld dat [C] zich wel degelijk als accountant heeft voorgedaan en dat de naam van betrokkenes kantoor, [A] Accountants, ook suggereert dat zowel [C] als [Y] accountant is.

4.4.3    De Accountantskamer stelt vast dat, anders dan onder de tot 1 januari 2007 geldende Gedrags- en beroepsregels voor Accountants-Administratieconsulenten (GBAA), de huidige regelgeving geen specifiek voorschrift kent voor het optreden onder gemeenschappelijke naam met een beoefenaar van een ander vrij beroep. Dit laat echter onverlet dat uit de fundamentele beginselen als bedoeld in artikel A-100.4 VGC onderscheidenlijk artikel 2 VGBA voortvloeit dat de naam waaronder als  accountantspraktijk wordt opgetreden niet tot misleiding mag leiden. Indien de naamgeving van het accountantskantoor een verkeerde indruk kan wekken, is daarmee niet zelden sprake van handelen of nalaten door de voor dat kantoor verantwoordelijke accountant in strijd met bedoelde fundamentele beginselen, in het bijzonder met het fundamentele beginsel van integriteit als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110 van de VGC, onderscheidenlijk als bedoeld in artikel 2 onder b. en nader uitgewerkt in paragraaf 2.3 van de VGBA.

4.4.4    Het is dan ook in het algemeen niet aan te bevelen dat een accountant zich met zijn kantoor groter en/of deskundiger voordoet dan de werkelijkheid, door in de naam van dat kantoor met ‘accountants’ aan te duiden of te suggereren dat daaraan meer dan één accountant verbonden is, terwijl dat niet het geval is. De naam ‘X Accountants’ impliceert immers wel noodzakelijk meervoud en is dan ook al onjuist wanneer daar slechts één accountant aan verbonden is. Echter, het door een accountant die als enige accountant aan zijn accountantspraktijk is verbonden, opnemen van de aanduiding “Accountantskantoor” in de naam van zijn kantoor, houdt die suggestie niet in, reeds omdat de tussen-s in “Accountantskantoor” voortvloeit uit een taalkundig vereiste en niet noodzakelijk op de aanwezigheid van meer dan één accountant bij dat kantoor hoeft te duiden. Zo verdient een dergelijke naamaanduiding of één met toevoeging “accountancy” in geval van een zodanige accountantspraktijk de voorkeur. 

4.4.5    De Accountantskamer is van oordeel dat klager, op grond van de naam van het kantoor van betrokkene (die ook is vermeld op het door dat kantoor gebruikte briefpapier) en het door [C] gebruikte visitekaartje van dat kantoor (waarvan een kopie als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd), terecht van mening is dat [C] hem als accountant is gepresenteerd. Die naam luidt immers [A] Accountants en suggereert aldus een kantoor waaraan meer accountants zijn verbonden, terwijl de letters [A] duiden op [C] en [Y] en [C] zich op diens kantoorvisitekaartje presenteert als vennoot van het kantoor met die naam. In het onderhavige geval heeft dit alles eraan bijgedragen dat klager op het verkeerde been werd gezet omtrent de hoedanigheid van [C] als kantoorgenoot/medevennoot van [A] Accountants. Zodoende is (een vennoot van) het kantoor van betrokkene in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen niet helemaal eerlijk en oprecht geweest en is ook de waarheid enigszins geweld aangedaan. Dit optreden, waarvoor betrokkene tuchtrechtelijk verantwoordelijk is als enige aan het kantoor verbonden accountant en mede verantwoordelijk voor de naamgeving van het kantoor en de wijze waarop zijn medevennoot is gepresenteerd, moet worden gekwalificeerd als een schending van het fundamentele beginsel ‘integriteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110 van de VGC. Klachtonderdeel a. moet daarom in zoverre gegrond worden geacht.

4.5       De klachtonderdelen b., c. en d. zijn door en namens betrokkene (gemotiveerd) weersproken en deze weerspreking is door klager niet meer, dan wel onvoldoende, betwist, terwijl dat - gelet op het hiervoor bij 4.3 overwogene - wel op zijn weg had gelegen, mocht hij de aan die klachtonderdelen ten grondslag gelegde feiten aannemelijk hebben willen maken. Dit laatste is niet geschied en daarom zijn de klachtonderdelen b., c. en d. ongegrond te achten.

4.6       De klacht dient op grond van het voorgaande in de onderdelen b., c. en d. ongegrond te worden verklaard en in onderdeel a. gegrond, dit laatste in voege als hiervoor omschreven.

4.7       Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van een geldboete passend en geboden. Daarvoor is redengevend dat moet worden aangenomen dat betrokkene uit enkel commerciële overwegingen en aldus uit beoogd financieel gewin tot de huidige naamgeving van zijn kantoor is gekomen en daarmee tracht tot een economisch voordeel te komen ten opzichte van in wezen vergelijkbare kantoren die zich niet bedienen van een naam die geen juiste voorstelling geeft. Daarom legt de Accountantskamer een geldboete op van € 5.000,00. De Accountantskamer heeft er tot slot mede op gelet dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.8        Op grond van al het hiervoor overwogene dient de beslissing als volgt te luiden.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in de onderdelen b., c. en d. ongegrond;

·       verklaart de klacht in onderdeel a. gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van geldboete van € 5.000,00 (vijfduizend euro), welke boete binnen een maand na het door de voorzitter van de Accountantskamer uitvaardigen van een last tot ten uitvoerlegging dient te worden betaald door overmaking van voormeld bedrag op IBAN NL70 RBOS 056.99.92.400 ten name van het Ministerie van Financiën te ‘s-Gravenhage onder vermelding van het zaaknummer 14/1173 Wtra AK;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager zal vergoeden.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en betrokkenedan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.