ECLI:NL:TACAKN:2015:151 Accountantskamer Zwolle 15/1400 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:151
Datum uitspraak: 07-12-2015
Datum publicatie: 07-12-2015
Zaaknummer(s): 15/1400 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie:   Nba-klacht over kantoorkwaliteit. Vast wordt gesteld dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing na een herhaalde onvoldoende in 2010 opnieuw tekortschiet. Die constatering, gevoegd bij het niet voldoen aan de PE-verplichtingen, leidt tot de maatregel van doorhaling, onder bepaling van de termijn van niet-inschrijving op 18 maanden.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/1400 Wtra AK van 7 december 2015 van

de KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouwen: mr. M.L. Batting en mr. J.A. Nijland,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 3 juli 2015 ingekomen klaagschrift van 2 juli 2015, met bijlagen;

-       het op 9 september 2015 ingekomen verweerschrift van 8 september 2015, met bijlage.

1.2       Voorts heeft de Accountantskamer kennis genomen van haar onherroepelijke beslissing van 21 oktober 2011 (11/919 Wtra AK), waarbij aan betrokkene is opgelegd de maatregel van berisping, omdat hem een tuchtrechtelijk verwijt trof aangaande het niet voldoen aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen.

1.3       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 21 september 2015 waar zijn verschenen: namens klaagster haar raadsvrouw mr. M.F.H. Hirsch Ballin, advocaat te Den Haag en kantoorgenoot van de raadsvrouwen van klaagster, vergezeld van [A] AA, adviseur van de Raad voor Toezicht (voorheen Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s; hierna: de Raad), en betrokkene in persoon, vergezeld van de heer [B] RA, verbonden aan Extendum. 

1.4       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klaagster aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds 7 januari 1999 ingeschreven in het accountantsregister van (de rechtsvoorgangster van) de Nba. Door zijn verbondenheid aan zijn praktijk ‘Accountantskantoor [Y] te [plaats], functioneert betrokkene sindsdien als openbaar accountant-administratieconsulent.

2.2       Op 24 september 2008 heeft een eerste, reguliere, toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene plaatsgevonden. Op basis van de uitkomsten daarvan is de Raad op 19 december 2008 tot een negatief oordeel gekomen. Op 28 oktober 2010 heeft een hertoetsing van de accountantspraktijk plaatsgevonden. Op basis van de uitkomsten daarvan heeft de Raad - wederom - geconcludeerd dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Daarover is tegen betrokkene een tuchtklacht ingediend, die bij beslissing van 21 oktober 2011 gegrond is verklaard, onder oplegging aan betrokkene van de maatregel van berisping.

2.3       Op 1 september 2014 is (het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van) de accountantspraktijk van betrokkene in het kader van de ten tijde van de toetsing geldende Verordening op de Kwaliteitsbeoordelingen (hierna: VoKwb) opnieuw getoetst. Door de toetsers zijn in dat verband twee dossiers getoetst betreffende in 2014 uitgevoerde samenstellingsopdrachten.

2.4       Bij e-mail van 2 september 2014 heeft de toetser het concept toetsingsverslag aan betrokkene gezonden. In reactie hierop heeft betrokkene bij e-mail van 16 september 2014 medegedeeld dat hij de geconstateerde tekortkomingen erkent en heeft geprobeerd deze zelf op te lossen, echter zonder succes, en dat hij nu de externe hulp van Extendum heeft ingeroepen.

2.5       Het concept toetsingsverslag is zonder wijzigingen definitief gemaakt en bij brief van 16 september 2014 aan betrokkene gezonden.

2.6       Bij brief van 22 oktober 2014 heeft de Raad het eindoordeel van de toetsing aan betrokkene toegezonden, inhoudende dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene in opzet en werking niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab). Hierbij is medegedeeld dat klaagster zal worden geadviseerd de bevindingen in de vorm van een klacht ter kennis van de tuchtrechter te brengen.

2.7       Bij brief van 2 februari 2015 is betrokkene op de hoogte gesteld van de beslissing van klaagster om de onderhavige tuchtklacht in te dienen.

2.8       Bij brief van 1 mei 2015 heeft de Raad betrokkene verzocht inzage te geven in zijn PE-registratie. Na een herhaald verzoek hiertoe bij e-mail van 13 mei 2015 heeft betrokkene bij e-mail van 21 mei 2015 afschriften van zijn PE-registratie in de periode 2010-2012 overgelegd.

3.         De klacht

3.1       De klacht omvat twee onderdelen, te weten:

I.          het verwijt dat de accountantspraktijk van betrokkene ten tijde van de toetsing van 1 september 2014 niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen, zoals bedoeld in artikel 3 van de voor de toetsing geldende VoKwb, en dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met fundamentele beginselen als bedoeld in artikel A-100.4 en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-130 en A-150 van de Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC).

In het bijzonder wordt betrokkene verweten dat sprake is van tekortkomingen in:

1. het beleid met betrekking tot de naleving van de fundamentele beginselen;

2. dat in de twee getoetste samenstellingsdossiers sprake is van tekortkomingen in:

a.         de aanvaarding en continuering van opdrachten;

b.         de planning;

c.         de documentatie en uitvoering van de werkzaamheden;

d.         de afwerking en rapportering.

II.        het verwijt dat betrokkene in de periode 2010-2012 niet heeft voldaan aan zijn PE-verplichtingen. Uit de registratieformulieren kan niet worden afgeleid hoeveel PE-punten betrokkene met het volgen van cursussen heeft behaald. De in 2013 gevolgde PKI-cursus mag voor 2010-2012 meetellen. Aangenomen wordt daarom dat betrokkene 12 PE-punten heeft behaald.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wab is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en, voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna: VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In artikel 3 VoKwb is bepaald dat de accountant er voor zorgt dat de accountantspraktijk of accountantsafdeling waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wab. Gelet op deze bepalingen kan naar het oordeel van de Accountantskamer van betrokkene worden verlangd dat deze steeds zorgt voor een voldoende stelsel van kwaliteitsbeheersing.

4.5       Met betrekking tot klachtonderdeel I. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.5.1    Klaagster verwijt betrokkene dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn accountantspraktijk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

4.5.2    In algemene zin heeft de toetser geconstateerd dat betrokkene geen beleid heeft ten aanzien van de fundamentele beginselen. Uit de Oriëntatievragenlijst blijkt dat betrokkene geen cliëntenonderzoek in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) uitvoert en evenmin in zijn praktijk procedures heeft betreffende de handelwijze in gevallen van fraude. Daarnaast bestaat er binnen de praktijk van betrokkene geen beleid met betrekking tot het herkennen van bedreigingen. Voorts blijkt uit de Oriëntatievragenlijst dat de praktijk van betrokkene de geheimhouding onvoldoende waarborgt en ook geen maatregelen treft om de naleving van de geheimhoudingsplicht te kunnen waarborgen. Voorts is niet vast te stellen wat de opleidingsachtergrond van het personeel is en bestaan geen verslagen van beoordelingsgesprekken die met het ingeleende personeel zijn gevoerd, zodat niet kan worden nagegaan of betrokkene heeft beoordeeld of zijn medewerkers over de vereiste capaciteiten beschikken en zich aan het bepaalde in de VGC hebben gehouden.

4.5.3    De tekortkomingen in de twee getoetste samenstellingsdossiers betreffen volgens klaagster de volgende.

In het kader van de aanvaarding en continuering van de opdrachten heeft de toetser geconstateerd dat in één van de getoetste dossiers geen opdrachtbevestiging was opgenomen en de voorwaarden voor de opdracht evenmin op enige andere wijze waren vastgelegd. Voorts worden procedures inzake klantacceptatie niet volledig uitgevoerd. De toetser heeft voorts geconstateerd dat betrokkene met zijn cliënten vaste prijsafspraken maakt voor de uitvoering van doorlopende opdrachten, terwijl hij zijn medewerkers niet laat bijhouden hoeveel uren zij werken, zodat hij niet kan beoordelen of de prijsafspraak toereikend is en een bedreiging kan ontstaan. Op het onderdeel planning heeft de toetser geconstateerd dat betrokkene in beide samenstellingsdossiers de jaarrekening te laat heeft uitgebracht, waaruit blijkt dat betrokkene onvoldoende inzicht heeft in zijn werkvoorraad en zijn planning onvoldoende op orde heeft. De bevindingen van de toetser ten aanzien van de documentatie en uitvoering van de werkzaamheden komen er in beide getoetste dossiers op neer dat betrokkene onvoldoende vastleggingen verricht, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de opdracht in overeenstemming met de vereisten is uitgevoerd. Dienaangaande zijn in de afzonderlijke dossiers nog tekortkomingen geconstateerd die in het klaagschrift zijn opgesomd. De toetser heeft verder geconstateerd dat betrokkene in één van de getoetste dossiers heeft nagelaten om de door de onderneming aangeleverde financiële informatie in een financieel overzicht te presenteren en toe te lichten op basis van het van toepassing zijnde verslaggevingsstelsel. Voorts blijkt uit beide getoetste dossiers dat bij beide ondernemingen sprake was van een relatief hoog kassaldo, maar niet is gebleken dat betrokkene ten aanzien hiervan werkzaamheden heeft verricht, terwijl daartoe op grond van de informatie in de dossiers wel aanleiding bestond. De toetser heeft daarnaast in één van de getoetste dossiers geconstateerd dat vastleggingen ten aanzien van de materiële posten, evenals een afwerkingsmemorandum en een concept jaarrekening ontbreken. In het andere getoetste dossier concludeert de toetser dat er in het geheel geen documentatie over de toereikendheid van het financiële overzicht in het dossier aanwezig is. De toetser heeft tot slot geconstateerd dat betrokkene evenmin heeft voldaan aan de vereisten inzake de afwerking en rapportering van opdrachten. In beide getoetste dossiers ontbreken bevestigingen van de leiding van de entiteit waarin wordt aangegeven dat zij verantwoordelijk is voor de toereikende presentatie van het financieel overzicht.

4.5.4    Betrokkene heeft in zijn verweerschrift betoogd dat klaagster er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat circa 80% van zijn klantenkring bestaat uit horecaondernemers en -ondernemingen en dat het grootste deel van de dienstverlening bestaat uit administratieve dienstverlening, het verzorgen van fiscale aangiften en het adviseren van ondernemers. Slechts 20% bestaat uit pure samenstellingswerkzaamheden. Betrokkene erkent dat dit niet duidelijk op de vragenlijst is ingevuld, maar is van mening dat de toetser hiernaar had kunnen vragen. Voorts deelt betrokkene de mening van klaagster niet dat de gemaakte prijsafspraken, in combinatie met het feit dat geen uren worden geschreven, een bedreiging opleveren van het fundamentele beginsel deskundigheid en zorgvuldigheid. Betrokkene wijst erop dat hij ook ondernemer is die een rendabele onderneming moet voeren. Vaste prijzen passen hierin. In de regelgeving staat nergens dat dit is verboden. Betrokkene wijst erop dat de rode draad van het verwijt is dat veel van de uitgevoerde werkzaamheden niet worden vastgelegd in het dossier, zodat wordt gesteld dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. Navraag door de toetser had geleerd dat dit wel het geval is, maar dat dit niet is vastgelegd. Betrokkene merkt hierbij op dat de samenstellingswerkzaamheden de enige zijn die volgens een standaard worden uitgevoerd en deze doet betrokkene zelf. Betrokkene accepteert de conclusie dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn praktijk niet voldoet aan de eisen die ten tijde van de toetsing hieraan gesteld werden. Betrokkene accepteert dat hij, doordat hij te weinig aandacht heeft besteed aan vastleggingen in de dossiers, niet heeft kunnen aantonen dat hij zaken wel heeft gedaan. Betrokkene erkent voorts dat hij laat een aanvang heeft gemaakt met het zoeken van externe ondersteuning en het aanbrengen van verbeteringen. Met de ingeschakelde hulp van Extendum zijn er stappen gezet die eraan bijdragen dat de praktijk nu wel in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving opereert, aldus betrokkene. Ter zitting heeft betrokkene desgevraagd de geconstateerde tekortkomingen erkend.

4.5.5    Naar aanleiding van het betoog van betrokkene dat klaagster onvoldoende rekening heeft gehouden met het door betrokkene gestelde gegeven dat slechts 20% van zijn werkzaamheden samenstellingswerkzaamheden zijn en dat de overige 80% bestaat uit administratieve dienstverlening, het verzorgen van fiscale aangiften en het adviseren van de ondernemers, merkt de Accountantskamer het volgende op. Op grond van artikel 3 VoKwb moet het stelsel van kwaliteitsbeheersing weliswaar zijn afgestemd op de aard en de omvang van de praktijk en het belang van de opdrachten, maar dit betekent niet dat een praktijk, zoals die van betrokkene, waarin naar zijn stelling de samenstellingswerkzaamheden ‘slechts’ 20% van de uitgevoerde werkzaamheden uitmaken, niet of in mindere mate behoeft te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Met andere woorden, ook als betrokkene in zijn stelling moet worden gevolgd, dient de praktijk van betrokkene onverkort te voldoen aan de eisen die gelden voor een praktijk waarin samenstellingsopdrachten worden gedaan. Met de bepaling van artikel 3 VoKwb is beoogd dat een praktijk een stelsel van kwaliteitsbeheersing heeft dat ziet op de specifieke kantoorsituatie en op de uitgevoerde opdrachten. Zo moet bijvoorbeeld het stelsel van kwaliteitsbeheersing van een praktijk waarin, naast administratieve en fiscale dienstverlening, uitsluitend samenstellingsopdrachten worden gedaan aan andere eisen voldoen dan dat van een praktijk waarin (ook) controleopdrachten worden gedaan. Het aantal van de uitgevoerde opdrachten is daarbij niet van belang. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat klaagster, daargelaten of de toetser hier meer specifiek naar had moeten vragen, onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de aard en de omvang van de praktijk van betrokkene.

4.5.6    Voorts merkt de Accountantskamer naar aanleiding van het betoog van betrokkene betreffende de vaste prijsafspraken het volgende op.

Ingevolge de artikel B1-240.1 van de VGC is het de openbaar accountant bij de onderhandelingen over het verlenen van een professionele dienst toegestaan een honorarium te bedingen dat door hem passend wordt geacht. In de toelichting bij dit artikel wordt het volgende vermeld:

“Het feit dat een openbaar accountant voor dezelfde professionele dienst een lager honorarium vraagt dan een andere openbaar accountant of een openbaar registeraccountant is op zich niet strijdig met de beroepsethiek. Desondanks kan door de hoogte van het gevraagde honorarium een bedreiging ontstaan. Zo kan bijvoorbeeld door het behartigen van het eigen belang sprake zijn van een bedreiging wegens een gebrek aan deskundigheid en zorgvuldigheid. Deze bedreiging zal met name een rol kunnen spelen indien het gevraagde honorarium dermate laag is dat het moeilijk zal zijn voor die prijs die opdracht in overeenstemming met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften uit te voeren.”

Ingevolge artikel B1-240.2 van de VGC moet de openbaar accountant met het oog op de bedreiging, die kan ontstaan door de hoogte van het overeengekomen honorarium, in relatie tot de daarvoor te verrichten werkzaamheden, waarborgen treffen die deze bedreiging wegnemen of tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen.

Anders dan betrokkene stelt, kan een vaste prijsafspraak dan ook leiden tot een bedreiging voor zijn naleving van de geldende fundamentele beginselen. Nu de toetser heeft geconstateerd dat betrokkene met zijn cliënten vaste prijsafspraken maakt voor de uitvoering van doorlopende opdrachten, maar dat hij zijn medewerkers niet laat bijhouden hoeveel uren zij aan de opdracht van een bepaalde cliënt besteden, moet worden geconcludeerd dat zo’n bedreiging bestaat. Betrokkene kan immers op deze wijze niet beoordelen of de prijsafspraak toereikend is en of de opdracht in overeenstemming met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften is uit te voeren. De omstandigheid dat betrokkene de samenstellingswerkzaamheden zelf doet, maakt dit niet anders.

4.5.7    Voorts is de Accountantskamer van oordeel dat op grondslag van het uitvoerig onderbouwde klaagschrift, bezien in het licht van de betwisting door betrokkene op slechts een beperkt aantal onderdelen, welke bovendien niet altijd van een onderbouwing is voorzien, aannemelijk is dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de randnummers 7, 10, 11, 12a, 13, 14, 15 en 17 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (hierna: NVCOS) 4410, de artikelen A-100.6 en B1-240.1 van de VGC, de artikelen 10, 11, 12, lid 2 van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (hierna: NVAK-aav) en met artikel 3 VoKwb. Daarmee heeft hij tevens de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, professionaliteit en vertrouwelijkheid (geldend krachtens de VGBA) niet in acht genomen. Gezien de aard en de omvang van de vastgestelde tekortkomingen, waarvoor betrokkene verantwoordelijk is, moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk van betrokkene, zoals door betrokkene ook wordt erkend, ten tijde van de toetsing niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen, neergelegd in de hiervoor vermelde voorschriften.

4.5.8    Omstandigheden die meebrengen dat betrokkene van het niet naleven van de hiervoor vermelde verordening en nadere voorschriften geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zijn gesteld noch gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

4.6       Aangaande het verwijt in klachtonderdeel II. dat betrokkene in de jaren 2010 tot en met 2012 niet voldaan heeft aan de verplichting om minimaal 120 PE-punten te behalen, heeft betrokkene in zijn verweerschrift verklaard dat hij in de jaren 2010-2012 een opleiding heeft gevolgd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Betrokkene verklaart te hebben verzuimd klaagster te verzoeken deze opleiding als PE-activiteit aan te merken. Betrokkene erkent dat het onjuist was om deze opleiding aan te merken als zelfstudie. Betrokkene is echter van mening dat klaagster hierover vragen had moeten stellen. Betrokkene verklaart voorts dat hij van mening is dat het in principe mogelijk moet zijn om de huidige PE-periode naar behoren af te sluiten.

4.6.1    De Accountantskamer merkt op dat op betrokkene de verplichting rust de door hem behaalde PE-punten op de juiste wijze te registreren. Klaagster is niet gehouden hem in dit kader nadere vragen te stellen. Gelet op het hetgeen zowel klaagster als betrokkene hebben aangevoerd, acht de Accountantskamer aannemelijk dat betrokkene wel enige PE-activiteiten heeft verricht. Met de door betrokkene verstrekte informatie kan echter niet worden vastgesteld wat deze activiteiten hebben ingehouden. Hierdoor kan niet worden vastgesteld hoeveel PE-punten betrokkene hiermee zou hebben behaald, zodat het ervoor moet worden gehouden dat hij onvoldoende PE-punten heeft behaald. Niet is gebleken van omstandigheden die het niet behalen van voldoende PE-punten kunnen rechtvaardigen.

4.6.2    Gelet op het voorgaande heeft betrokkene aangaande het tijdvak 2010 - 2012 in strijd gehandeld met het bepaalde in de Nadere voorschriften permanente educatie AA’s. Betrokkene heeft daarmee tevens in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als neergelegd in artikel A-100.4 onder c. van de VGC en uitgewerkt in de artikelen A-130.1 en volgende van de VGC. Dit klachtonderdeel moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.7       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dat kader houdt de Accountantskamer rekening met de aard, omvang en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan.

In de situatie waarin een accountantspraktijk niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen, waardoor, (mede) gezien het tekort aan PE-punten, getwijfeld moet worden aan de deskundigheid van betrokkene, acht de Accountantskamer in beginsel de in artikel 2, eerste lid, sub e. van de Wtra bedoelde maatregel van doorhaling passend en geboden, waarbij de termijn waarbinnen de betrokkene zich niet opnieuw kan laten inschrijven in het register doorgaans wordt bepaald op achttien maanden.

Een tijdelijke doorhaling als bedoeld in sub d. van genoemd artikel volstaat naar het oordeel van de Accountantskamer niet, nu in dat geval de inschrijving van betrokkene in het register van rechtswege zou herleven, ook als het kantoor dan nog steeds niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen en niet vaststaat dat betrokkene zijn deskundigheid op peil heeft gebracht. Als de kwaliteit van het kantoor, al dan niet met de hulp van een derde die is gespecialiseerd in het begeleiden van accountantskantoren op dit terrein, op het vereiste niveau is gebracht, kan betrokkene klaagster om herinschrijving verzoeken, waarna het aan klaagster is zich dienaangaande een oordeel te vormen.

In het onderhavige geval moet b etrokkene echter in het bijzonder worden aangerekend dat hem reeds eerder in 2011 de maatregel van berisping is opgelegd vanwege (kort gezegd) een tekortschietend kwaliteitsstelsel. Voorts moet betrokkene worden aangerekend dat hij, hoewel hij reeds lange tijd wist van zijn verzuim ter zake, pas in februari 2015 externe hulp heeft ingeschakeld teneinde aan zijn hiervoor bedoelde verplichting te gaan voldoen.

Deze omstandigheden vormen in beginsel een aanleiding om over te gaan tot het opleggen van een zwaardere maatregel.

Nu betrokkene echter ervan blijk heeft gegeven inmiddels doende te zijn met het op peil brengen van de kwaliteit van zijn kantoor, en hiertoe aantoonbaar wordt begeleid door Extendum, zal de Accountantskamer volstaan met het opleggen van de gebruikelijke maatregel van de in artikel 2, eerste lid, sub e. van de Wtra bedoelde maatregel van doorhaling, waarbij de termijn waarbinnen de betrokkene zich niet opnieuw kan laten inschrijven in het register wordt bepaald op achttien (18) maanden.

De Accountantskamer acht het - gezien de zwaarte en duur van de op te leggen maatregel van doorhaling - niet passend of geboden daarnaast een geldboete op te leggen voor het in de jaren 2010 tot en met 2012 niet behalen van voldoende PE-punten.

4.8       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra , welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·       bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op achttien (18) maanden;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. A.M. van Amsterdam (rechterlijke leden) en P. van de Streek AA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.