ECLI:NL:TACAKN:2015:126 Accountantskamer Zwolle 14/2715 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:126
Datum uitspraak: 27-11-2015
Datum publicatie: 27-11-2015
Zaaknummer(s): 14/2715 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Samenstelopdracht jaarrekening twee vennootschappen die deel uitmaken van een groep vennootschappen. Aanvaardbaarheid hanteren continuïteitsveronderstelling in beide jaarrekeningen ontoereikend toegelicht. In beide toelichtingen wordt alleen ingegaan op de situatie van de groep. Er had echter per vennootschap een gerichte analyse moeten worden gemaakt van  de mogelijkheid om te komen tot duurzame voortzetting van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon en daarop had de toelichting per vennootschap moeten worden gebaseerd.

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/2715 Wtra AK van 27 november 2015 van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R

vertegenwoordigd door X1,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft in deze zaak op 20 april 2015 een tussenbeslissing (hierna: de tussenbeslissing) genomen, waarbij de zaak voor onbepaalde tijd is aangehouden en betrokkene in de gelegenheid is gesteld alsnog over te leggen:

-        de jaarrekeningen over 2012 van [A] V B.V. en [A] VI B.V. en de daarbij door betrokkene afgegeven samenstellingsverklaringen;

-        de afspraken met de financiers, waaronder de bank1, bedoeld onder 4.2 van de tussenbeslissing;

-        andere stukken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling of de continuïteitsveronderstelling in de hiervoor vermelde jaarrekeningen terecht is toegepast.

1.2       Nadien zijn tussen partijen de volgende stukken gewisseld:

-        een brief van betrokkene van 13 mei 2015, met als bijlagen:

  • de jaarrekeningen van [A] V B.V. en [A] VI B.V. over het boekjaar 2012;
  • de “letters of representation” bij die jaarrekeningen van de directie van genoemde vennootschappen, [A] Beheer B.V.;
  • een samenwerkingsovereenkomst met (kort gezegd) de bank1 gedateerd 21 oktober 2013;
  • een schrijven van [B] B.V. aan betrokkene d.d. 17 februari 2015;
  • uittreksels van de Kamer van Koophandel van [A] V B.V. en [A] VI B.V.;
  • een schrijven d.d. 16 september 2014 van [B] B.V. aan de bank2;
  • een presentatie van [B] B.V. inzake afbouwplannen ten behoeve van de bankiers;

-        een brief van klaagster van 9 juni 2015, ingekomen op 16 juni 2015, inhoudende een reactie op de brief van betrokkene van 13 mei 2015, met bijlagen;

-        een brief van betrokkene van 8 juli 2015, ingekomen op 9 juli 2015, inhoudende een reactie op laatstvermeld schrijven van klaagster.

2.         De vaststaande feiten

Omwille van de leesbaarheid van deze uitspraak zal de Accountantskamer hierna allereerst weergeven welke feiten zij in de tussenbeslissing als voor haar vaststaand heeft opgesomd.

2.1       Betrokkene is sinds 12 maart 1997 ingeschreven in het accountantsregister en houdt praktijk als openbaar registeraccountant bij het kantoor

Accountants en Belastingadviseurs1 te [plaats].

2.2       Klaagster, een persoonlijke vennootschap van X1 (hierna: [X1]), was van november 2007 tot september/oktober 2014 bestuurder van [A] Beheer B.V. (tot september 2013 [C] Vastgoed B.V. geheten), gevestigd te [plaats]. Deze vennootschap houdt zich bezig met projectontwikkeling, waarbij elk project in een projectvennootschap (hierna: de projectvennootschappen) is ondergebracht.

2.3       Naast klaagster was vanaf 2012 bestuurder bij genoemde vennootschap de Groep1 B.V. (hierna: de Groep1), die werd bestuurd door [D] RA (hierna: [D]). De Groep1 is op haar beurt dochter van [B] B.V., die eveneens door [D] werd bestuurd. Klaagster is begin 2014 op een zijspoor gezet, nadat de verhouding tussen [X1] en [D] al eerder verstoord was geraakt. 

2.4       Betrokkene heeft bij de jaarrekeningen over 2012 van enige van de projectvennootschappen samenstellingsverklaringen afgegeven. In die jaarrekeningen was een continuïteitsparagraaf opgenomen.

2.5       Aan de hand van de door partijen na de tussenbeslissing ingezonden stukken voegt de Accountantskamer ter verduidelijking van de feiten in r.o. 2.4 nog toe dat het daar gaat om op 28 januari 2014 door betrokkene afgegeven samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen over het boekjaar 2012 van [A] V B.V. (tot september 2013 [C 1] B.V. geheten) en [A] VI B.V. (tot september 2013 [C 2] B.V. geheten). In aanvulling op de feiten beschreven in r.o. 2.3 vermeldt de Accountantskamer nog dat [B] B.V. (hierna: [B]) indirect bestuurder is van Groep1.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene jaarrekeningen van de projectvennootschappen heeft samengesteld op basis van continuïteit, waarmee de buitenwereld volledig op het verkeerde been wordt gezet, aangezien er begin september 2013 aan het personeel is meegedeeld dat aangestuurd werd op een gecontroleerd faillissement.

3.3       In deze klacht - zo begrijpt de Accountantskamer en heeft, blijkens diens verweerschrift, ook betrokkene begrepen – heeft  klaagster het oog op de samen-stellingsverklaringen, afgegeven door betrokkene bij de jaarrekeningen van [A] V B.V. en [A] VI B.V. over het boekjaar 2012.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaats had op 28 januari 2014, worden getoetst aan de sinds 4 januari 2014 vigerende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna: VGBA).  

4.3       Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Namens klaagster is aangevoerd dat haar bestuurder, [X1], medio oktober 2013 heeft geweigerd de aan hem voorgelegde jaarrekeningen 2012 waarin een continuïteitsveronderstelling was opgenomen, te ondertekenen, omdat aan het personeel was medegedeeld dat zou worden aangestuurd op een gecontroleerd faillissement en daarnaast dat de namen van de vennootschappen waren gewijzigd, terwijl het van algemene bekendheid is dat, als een B.V. van naam wijzigt zonder dat daaraan een fusie of een marketingcampagne ten grondslag ligt, er een zeer grote kans op faillissement is (waarbij de B.V. met de nieuwe naam failliet gaat en een maand later de oude naam weer kan worden gebruikt).

4.5       Door betrokkene is als verweer tegen de klacht onder meer aangevoerd:

-        dat [D] aan hem heeft gezegd dat hij de onderneming door projecten op korte of iets langere termijn af te stoten, in afgeslankte vorm wil voortzetten;

-        dat hem bekend is dat tijdens een bespreking op 1 oktober 2013 door de directie is meegedeeld dat het personeel van (toen nog) [C] Vastgoed B.V. ontslagen zou worden en dat sommige projectontwikkelaars op “huurbasis” ingeschakeld zouden worden;

-        dat met de belangrijkste externe financier, de bank1, in oktober 2013 in een samenwerkingsovereenkomst afspraken zijn gemaakt over rente en aflossing van de lening en afstoting van projecten, zodat de activiteiten van de [B]-groep voortgezet konden worden, terwijl de grootste andere financier een vennootschap van [D] is, van wie niet valt te verwachten dat zij de lening zou opzeggen;

-        daarom was er, ondanks de moeilijke financiële situatie, reden om te blijven waarderen op basis van de continuïteitsveronderstelling, ook al omdat er geen sprake was van onontkoombare discontinuïteit zoals bedoeld in richtlijn 170 van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ); 

-        dat de continuïteitsveronderstelling inhoudt dat de onderneming wordt geacht haar activiteiten te kunnen voortzetten in ‘de voorzienbare toekomst’, te verstaan als een termijn van twaalf maanden na balansdatum, welke periode al was verstreken ten tijde van het uitbrengen van de jaarrekeningen op 28 januari 2014;

-        dat [A] Beheer B.V., [A] V B.V. en [A] VI B.V. tot op de dag van heden niet failliet zijn;

-        dat de naam van de vennootschappen naar betrokkene heeft vernomen uit voorzorg is gewijzigd voor het geval een van de vennootschappen op verzoek van een derde failliet verklaard zou worden.

Betrokkene is dan ook van mening dat hij de onderwerpelijke jaarrekeningen terecht op going-concernbasis heeft uitgebracht en daaraan een toelichtende paragraaf heeft toegevoegd, zodat de gebruikers ervan (te weten: nagenoeg uitsluitend de geldverstrekkers) voldoende geïnformeerd zijn, voor zover zij dat al niet waren.

4.6       De Accountantskamer overweegt dienaangaande het volgende.

4.6.1    Artikel 2:384 lid 3 BW luidt:

“Bij de waardering van activa en passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der werkzaamheden van de rechtspersonen waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet tenzij die veronderstelling onjuist is of de juistheid ervan aan gerede twijfel onderhevig is; alsdan wordt dit onder mededeling van de invloed op het vermogen in de toelichting uiteengezet.”

4.6.2    In RJ hoofdstuk 170 is voor zover hier van belang het volgende bepaald. Bij de waardering van activa en verplichtingen wordt uitgegaan van de continuïteit van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon (de zogenoemde continuïteitsveronderstelling). Hoofdstuk 170 is van toepassing indien er ernstige onzekerheid over de continuïteit van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon bestaat of de discontinuïteit van het geheel van de werkzaamheden onontkoombaar is. Onder het in artikel 2:384 lid 3 en lid 4 BW opgenomen begrip ‘gerede twijfel’ en het in de praktijk gebruikelijke begrip ‘ernstige onzekerheid’ wordt in hoofdstuk 170 hetzelfde verstaan. Indien discontinuïteit onontkoombaar is, vervalt de continuïteitsveronderstelling. Van onontkoombare discontinuïteit is onder meer sprake als duurzame voortzetting van de werkzaamheden van de rechtspersoon onmogelijk is geworden doordat de directie een besluit heeft genomen het geheel van de werkzaamheden (onmiddellijk c.q. op termijn) te beëindigen. Tenzij discontinuïteit onontkoombaar is, kan in het algemeen de jaarrekening worden opgesteld op basis van de continuïteitsveronderstelling. Wel kan sprake zijn van ernstige onzekerheid over de continuïteit van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon, waarbij de rechtspersoon niet meer op eigen kracht aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen. Zolang onzekerheid bestaat of de aanvullende medewerking van belanghebbenden zal worden verkregen of voldoende zal zijn, maar er wel een reële kans bestaat dat het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon zal kunnen worden voortgezet, wordt de jaarrekening opgesteld op basis van de continuïteitsveronderstelling. Indien ernstige onzekerheid bestaat over de continuïteit van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon, dient in de toelichting een adequate uiteenzetting te worden gegeven van de omstandigheden waarin de (onderneming van de) rechtspersoon verkeert.

4.6.3    De toelichting bij de continuïteitsveronderstelling luidt in de jaarrekeningen van zowel [A] V als [A] VI als volgt:

“De cijfers van de vennootschap worden (in)direct verwerkt in de geconsolideerde cijfers van [B] B.V. De liquiditeitspositie van [B] B.V. is zorgwekkend. Er bestaat een onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteitsveronderstelling van [B] B.V. en haar dochtervennootschappen. Met de belangrijkste kredietverstrekkers zijn afspraken gemaakt over het uitontwikkelen en afstoten van de voorraden en daarmee over de aflossingen van kredietfaciliteiten. Op grond van deze afspraken wordt een duurzame voortzetting van de activiteiten niet onmogelijk geacht. Derhalve is gekozen om bij de keuze van de waarderingsgrondslagen uit te gaan van de continuïteitsveronderstelling.”

4.6.4    De Accountantskamer overweegt dat klaagster niet heeft gesteld dat de directie van [A] V of [A] VI had besloten het geheel van de werkzaamheden (onmiddellijk of op termijn) van deze rechtspersonen te beëindigen. Haar stelling luidt dat een mededeling daarover aan het personeel is gedaan. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet dat een dergelijk besluit is genomen. Dat zich andere omstandigheden voordeden die maakten dat duurzame voortzetting van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersonen onmogelijk was is gesteld noch gebleken. Daarvan uitgaande is er in zoverre geen reden om te oordelen dat de keuze voor waardering van activa en verplichtingen op basis van de continuïteitsveronderstelling op ontoereikende gronden berust.

4.6.5    Niettemin schiet de toelichting bij de jaarrekening van beide rechtspersonen in het onderhavige geval tekort. Bij [A] V B.V. was het eigen vermogen negatief en bij beide rechtspersonen was er een aanzienlijk negatief liquiditeitssaldo. In de toelichting op de jaarrekeningen wordt aan deze omstandigheden echter geen aandacht besteed, zoals op grond van RJ 170 wel vereist is.

4.6.6    In de hiervoor (in 4.6.3) weergegeven toelichting en in de overige overgelegde stukken wordt (evenals in het verweerschrift) slechts ingegaan op de situatie van [B] als groep. Zo behelst de samenwerkingsovereenkomst met (kort gezegd) de bank1, waarnaar in de toelichting op de jaarrekeningen kennelijk wordt verwezen, geen concrete afspraken met betrekking tot de projecten van [A] V B.V. en [A] VI B.V. Aldus is niet aannemelijk geworden dat een gerichte analyse per rechtspersoon is gemaakt van de mogelijkheid om te komen tot duurzame voortzetting van het geheel van de werkzaamheden van de desbetreffende rechtspersoon en evenmin dat de toelichting bij de jaarrekening daarop is gebaseerd.

4.6.7    Het vorenstaande wordt niet anders doordat de jaarrekeningen ruim een jaar na het einde van het boekjaar zijn uitgebracht. Dit laat immers onverlet dat betrokkene in het kader van zijn samenstellingsopdrachten had moeten constateren dat de door de leiding van de entiteit verstrekte gegevens onvolledig of anderszins onbevredigend waren en vervolgens had moeten handelen overeenkomstig het bepaalde in NVCOS 4410 onder 14. Betrokkene had ‑ bijvoorbeeld ‑ het ertoe kunnen leiden dat die leiding, eventueel met zijn ondersteuning, de hiervoor genoemde analyse per vennootschap zou opstellen en een adequate uiteenzetting van de omstandigheden waarin de vennootschap verkeerde, zou geven in de toelichting bij de jaarrekening. Door zowel het een als het ander achterwege te laten, heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA, en moet de klacht in zoverre gegrond worden verklaard.

4.7       Op grond van artikel 2 van de Wtra kan de Accountantskamer bij het gegrond verklaren van (een gedeelte van) een klacht een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van de betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Gelet op deze factoren acht de Accountantskamer in dit geval een waarschuwing passend en geboden. Daarbij is in het bijzonder ook meegewogen dat betrokkene niet eerder voor enig tuchtrechtelijk vergrijp is veroordeeld   

4.8       Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·         legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging ervan door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid, juncto 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·          verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid, Wtra het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden), drs. R.G. Bosman RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27  november 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.