ECLI:NL:TACAKN:2015:119 Accountantskamer Zwolle 15/494 en 15/495 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:119
Datum uitspraak: 30-10-2015
Datum publicatie: 30-10-2015
Zaaknummer(s): 15/494 en 15/495 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene sub 1 (openbaar accountant) heeft voor zijn cliënte een briefrapport opgesteld over de financiële situatie bij een cliënte en haar dochterondernemingen en de daaruit volgende bedrijfseconomische noodzaak tot ontslag van 2 werknemers. Dit briefrapport is vervolgens namens de onderneming ter ondersteuning als bijlage gevoegd bij de daadwerkelijke ontslagaanvraag voor deze werknemers. Betrokkene sub 2 (accountant in business) heeft als financieel directeur van de onderneming deze ontslagaanvrage begeleid en wist van het gebruik van het briefrapport. Het briefrapport maakt geen melding van een reeds ingezette reorganisatie, waardoor de in het rapport opgenomen toekomstgerichte financiële informatie, welke aan de gestelde noodzaak tot ontslag ten grondslag lag, niet juist kon zijn, en derhalve misleidend is. Ook op andere gronden is de in het rapport opgenomen informatie misleidend. Geconcludeerd moet dan ook worden dat betrokkene sub1 in zijn briefrapport gedeeltelijk eenzijdige, zijn cliënte welgevallige informatie heeft opgenomen, terwijl hij wist dat zijn verklaring zou worden gebruikt door het UWV bij de besluitvorming inzake de ingediende ontslagaanvraag. Betrokkene sub 2 heeft rechtstreeks voor haar onderneming van het deels misleidende briefrapport gebruik gemaakt bij de door haar begeleide ontslagaanvraag. Beide betrokkenen hebben daardoor in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit gehandeld. Berisping voor beiden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zake met de nummers 15/494 Wtra AK en 15/495 Wtra AK van 30 oktober 2015 van

            X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

1)     Y1  

en

2)     Y2,

beiden registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2], respectievelijk [plaats3],

B E T R O K K E N E N .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 6 maart 2015 ingekomen klaagschrift van 5 maart 2015, met bijlagen;

-        het op 1 april 2015 ingekomen verweerschrift van betrokkene sub 2) van 31 maart 2015;

-        het op 3 april 2015 ingekomen verweerschrift van betrokkene sub 1) van 1 april 2015.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 22 juni 2015 waar zijn verschenen: klager X en betrokkenen Y1 en Y2, allen in persoon.

1.3       Klager en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene sub 1) en betrokkene sub 2) staan sinds [datum1] respectievelijk [datum2] ingeschreven in het register van het NIVRA (thans van de Nba). Betrokkene sub 1) was ten tijde van het hem verweten handelen en/of nalaten als openbaar accountant verbonden aan [A] Accountants te [plaats4] en betrokkene sub 2) is als accountant in business financieel directeur bij de [B] Groep, een Peugeotdealer met ‑ destijds - vestigingen te [plaats3], [plaats5] en [plaats2]. Inmiddels is de vestiging te [plaats5] opgeheven en daarvoor in de plaats is een vestiging te [plaats6] gekomen.

2.2       Klager werkte sinds oktober 2003 als administrateur voor de [B] Groep op de vestiging te [plaats3], terwijl hij op de loonlijst van [B.V.1] stond. De kosten van de administratie werden doorbelast naar de vestigingen.

2.3       Op 19 april 2013 heeft [B.V.1] door SRM Rechtsbijstand een ontslagaanvraag voor klager en een andere persoon laten indienen bij het UWV. Bij deze ontslagaanvraag werd overgelegd een brief van 25 maart 2013 aan SRM Rechtsbijstand op briefpapier van [A] Accountants te [plaats4], opgesteld en ondertekend door betrokkene sub 1). In deze brief staat onder meer vermeld (waarbij de Accountantskamer de namen van klager en een andere werknemer anonimiseert):

“Namens cliënte [B] Beheer B V. heeft u ons verzocht een toelichting te geven op de bedrijfseconomische noodzaak voor de aanvraag van het ontslag van de volgende werknemers:

·        [klager], administrateur, geboortedatum (…),

werkzaam bij [B.V.1]

·        [Z], magazijnmedewerker, geboortedatum (…),

werkzaam bij [B.V.2]

[A] Beheer B V. en onderliggende vennootschappen hebben te kampen met een slechte bedrijfseconomische situatie. De automotive sector bevindt zich in een moeilijke situatie. In 2012 was reeds sprake van een flinke krimp, maar bleef de schade nog beperkt door de aanscherping van de autobelastingen per 1 juli. Berijders, uit met name de zakelijke markt, maakten in het tweede kwartaal haast met de bestelling van hun nieuwe auto van de zaak, om nog zo lang mogelijk te kunnen profiteren van een lage bijtelling.

Vanaf 2013 lijkt de sector echter in drijfzand terecht te komen. De koopkracht van de consument neemt af. Daar waar de consument een nieuwe auto aanschaft, doen ze dat voornamelijk in de lagere

segmenten om kosten te besparen. De zakelijke markt bezuinigt eveneens. Sectoren vallen terug in omzet en zien zich genoodzaakt tot kostenbesparende maatregelen. Ontslagen en versobering van leaseregelingen hebben een negatieve uitwerking op de zakelijke registraties.

Uit de bijlagen bij deze brief is te herleiden dat de vennootschappen [B.V.2] ([plaats2]) en [B.V.1] ([plaats5]) zich in een verliesgevende situatie bevinden:

Boekjaar                                          [plaats2]                            [plaats5]

2011                                                  € 31k negatief                   € 87k positief

2012                                                  € 84k negatief                   € 41k negatief

2013 (bij ongewijzigd beleid)       € 66k negatief                   € 62k negatief

Door de verlieslatende situatie zijn de bankier en de importeur erg kritisch ten aanzien van de exploitatie van deze vennootschappen en de overige vennootschappen binnen de groep. Door de klant meer centraal te stellen en meer te segmenteren wordt getracht het marktaandeel en de klanttevredenheid te verhogen. De medewerkers binnen de organisatie worden meer betrokken gemaakt door middel van brainstormsessies, prestatiemeting, coaching en prestatiebeloning. Bovendien wordt gewerkt met zelfsturende teams om de verantwoordelijkheid van de medewerkers te vergroten. Door het oprichten van een klantenpanel en goed te benchmarken wordt het leerproces vergroot om de organisatie op orde te houden. Deze acties zullen bijdragen aan het beperken van het verlies aan omzet en marge.

De verliesgevende situatie en de ontwikkelingen in de markt maken het noodzakelijk kostenbesparingen door te voeren met betrekking tot het personeel. Dit heeft geleid tot het besluit [Z] en [klager] te ontslaan. Met het ontslag van [Z] wordt door [B.V.2] een kostenbesparing van circa € 50k per jaar gerealiseerd. [B.V.1] zal met het ontslag van [klager] een kostenbesparing van € 66k realiseren. Deze kostenbesparingen zullen in samenhang met de overige uitgezette acties leiden tot een naar verwachting positieve exploitatie over het boekjaar 2013 van € 6k bij [B.V.2] en € 10k bij [B.V.1] (zie bijlagen bij deze brief).

Op de financiële gegevens zoals opgenomen in de bijlagen bij deze brief is geen accountantscontrole toegepast. De gegevens over het boekjaar 2011 en 2012 zijn op de juiste wijze ontleend aan de gegevens uit de jaarrekening over het boekjaar 2011 en de interne administratie over het boekjaar 2012. Bij de jaarrekeningen over het boekjaar 2011 hebben wij een samenstellingsverklaring afgegeven. De uitgangspunten voor de prognose van 2013 van beide vennootschappen achten wij aannemelijk op basis van de huidige situatie in de markt.

De bijlagen van deze brief waren: a) een “Prognose 2013 [B.V.2] bij gewijzigd beleid”, b) een “Prognose 2013 [B.V.2] bij ongewijzigd beleid” en c) een “Prognose 2013 [B.V.1] bij gewijzigd beleid”.

2.4       Klager heeft tijdens de ontslagprocedure bij het UWV in twee termijnen (per brieven van 16 mei 2013 en 19 juni 2013) verweer doen voeren tegen zijn ontslag.

2.5       Het UWV heeft zijn beslissing per brief van 8 juli 2013 aan [B.V.1] (t.a.v. betrokkene sub 2) gezonden, inhoudende toestemming (tot uiterlijk 2 september 2013) om de arbeidsverhouding met klager op te zeggen.

2.6       Betrokkene sub 2) heeft per aangetekende brief van 12 juli 2013 aan klager de tussen klager en [B.V.1] bestaande arbeidsovereenkomst opgezegd tegen het einde van de maand met een opzegtermijn van één maand, zodat klagers dienstverband zou eindigen met ingang van 1 september 2013.

2.7       Klager heeft per brief van 7 september 2013 aan het Klachtenbureau UWV zijn grieven tegen het verlenen van de ontslagvergunning kenbaar gemaakt. Op deze brief is door het UWV gereageerd per brief van 30 september 2013, waarin de grieven van klager op twee punten gegrond zijn geacht.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klager gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en/of namens klagers gegeven toelichting, de verwijten:

a.      dat betrokkene sub 1) verklaringen, overzichten en rapportages heeft opgesteld die niet alleen materieel onjuist, maar ook niet volledig zijn en een verkeerde indruk wekken, als gevolg waarvan die verklaringen, overzichten en rapportages als misleidend kunnen worden ervaren.

b.     dat betrokkene sub 2) als financieel directeur van de [B] Groep ervoor verantwoordelijk is dat de ontslagaanvraag voor klager ten onrechte werd ingediend namens [B.V.1] en dat deze in samenwerking met betrokkene sub 1) werd voorzien van een onjuiste en misleidende financiële onderbouwing.

3.3       Wat door klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door betrokkenen gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1    Betrokkenen sub 1) en sub 2) hebben beiden een beroep op de niet-ontvankelijkheid van klager gedaan. Betrokkene sub 1) heeft daaraan ten grondslag gelegd de stelling dat hij niet heeft gehandeld in strijd met de Wab of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. En betrokkene 2) heeft daartoe gesteld a. dat zij in de onderhavige zaak niet beroepsmatig heeft gehandeld, b. dat zij niet heeft gehandeld in strijd met de Wab of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep en c. dat klager geen klacht heeft ingediend bij het kantoor van betrokkene en/of bij de Klachtencommissie Nba en niet heeft toegelicht waarom hij dat niet heeft gedaan, terwijl artikel 8 van het Procesreglement Accountantskamer 2015 dat (naar analogie van het bepaalde in artikel 22 lid 3 van de Wtra) wel voorschrijft.

4.2.2    Het niet-ontvankelijkheidsverweer van beide betrokkenen wordt verworpen. Het door betrokkene sub 1) en het door betrokkene sub 2) onder b. daaraan ten grondslag gelegde kan namelijk niet tot niet-ontvankelijkheid van klager, maar, indien juist bevonden, (slechts) tot ongegrondverklaring van de klacht leiden. Voorts is het door betrokkene sub 2) onder c. gestelde weliswaar een verzuim om te voldoen aan het in artikel 22 lid 3 van de Wtra bepaalde, maar dit kan evenmin tot niet-ontvankelijkheid van klager in diens klacht leiden. Ten slotte heeft ten aanzien van het door betrokkene sub 2) onder a. gestelde te gelden dat het door een registeraccountant (als accountant in business) gebruiken van ‑ weliswaar door een andere accountant opgestelde ‑ financiële stukken in het kader van een ontslagaanvraag, valt onder het bereik van handelen en/of nalaten ten aanzien van de uitoefening van het accountantsberoep als bedoeld artikel 42 van de Wab, zodat er geen reden bestaat om betrokkene daarvoor niet ten volle tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het voor alle accountants geldende deel A en het voor openbaar accountants [in casu betrokkene sub 1)] geldende deel B1 en het voor accountants in business [in casu betrokkene sub 2)] geldende deel C.

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Voor zover de klacht tegen betrokkene sub 2) inhoudt dat de ontslagaanvraag voor klager ten onrechte namens [B.V.1] werd ingediend, moet deze ongegrond worden verklaard, reeds omdat vaststaat dat klager formeel een dienstverband met die vennootschap had en een andere (rechts)persoon dus niet als aanvrager van het ontslag van klager in aanmerking kwam.

4.6.1    Echter, in de door betrokkene sub 1) opgestelde en onder verantwoordelijkheid van betrokkene sub 2) bij de ontslagaanvraag overgelegde financiële stukken wordt voorbijgegaan aan het gegeven dat in de [B] Groep een reorganisatie  was ingezet, waarbij in het jaar 2013 de vestiging [plaats5] zou worden opgeheven en daarvoor in de plaats een vestiging te [plaats6] zou komen. Door het verbloemen van deze reorganisatie heeft betrokkene sub 1) in zijn hiervoor bij 2.3 weergegeven verklaring toekomstgerichte financiële informatie verschaft die reeds daarom niet juist kon zijn. De bewoordingen “bij ongewijzigd beleid” bij het jaartal 2013 wekken de indruk dat nog op de oude voet zou worden doorgegaan, terwijl het beleid ten tijde van het opstellen van die verklaring al lang gewijzigd was. Onder deze omstandigheden moeten die bewoordingen dan ook als misleidend worden aangemerkt.

4.6.2    Er was immers al beslist dat alles van de “[plaats5]” vennootschap over zou gaan naar een “[plaats6]” vennootschap en dat had betrokkene sub 1) ertoe moeten brengen in zijn toekomstgerichte informatie over 2013 en volgende jaren te vermelden dat klager niet meer in dienst zou zijn van de “[plaats5]” vennootschap, maar van de nieuwe “[plaats6]” vennootschap. Een kostenbesparing zou weliswaar in [plaats5] worden gerealiseerd, doch niet door het ontslag van klager maar door het wegvallen van al het werk aldaar.

4.6.3    De door betrokkene sub 1) in zijn eerder genoemde verklaring vermelde cijfers over 2011 en 2012 gingen ook uit van een situatie met doorbelasting naar de vestigingen te [plaats5] en [plaats2] van de kosten van de administratie, terwijl in het jaar 2013 die doorbelasting niet meer zou plaatsvinden. Ook daarom zijn de bewoordingen “bij ongewijzigd beleid” als misleidend aan te merken.

4.7.1    Betrokkene sub 1) heeft in zijn hiervoor bij 2.3 weergegeven verklaring gedeeltelijk eenzijdige, zijn cliënt welgevallige informatie opgenomen, terwijl hij wist dat die verklaring zou worden gebruikt door het UWV bij de besluitvorming inzake een namens zijn cliënt ingediende ontslagaanvraag.

4.7.2    Door gebruik te maken van de hiervoor genoemde misleidende bewoordingen heeft betrokkene sub 1) essentiële informatie aan het UWV onthouden en betrokkene sub 2) is daarvoor medeverantwoordelijk, mede gelet op de namens [B.V.1] door SRM Rechtsbijstand per brief van 1 mei 2013 aan het UWV Werkbedrijf AJD Zuid-Oost te Eindhoven verstrekte informatie, waarin eveneens sprake was van een verlies voor [B.V.1] van € 62.000,- “bij ongewijzigd beleid” in 2013. Betrokkene sub 2) heeft immers ter zitting ook verklaard dat zij contactpersoon voor het UWV was en dat zij alle namens [B.V.1] in te dienen stukken van tevoren heeft ingezien.

4..7.3   Beide betrokkenen zijn aldus verantwoordelijk te achten voor het bij het UWV indienen van rapportages en andere informatie, waarvan de inhoud - in elk geval wat betreft de suggestie dat het beleid nog niet gewijzigd was -  misleidend is, hetgeen moet worden gekwalificeerd als een schending van het fundamentele beginsel ‘integriteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. van de VGC, zodat de klacht in zoverre gegrond moet worden verklaard.

4.8       In geval van een (deels) gegrond geachte klacht kan de Accountantskamer op grond van artikel 2 Wtra  een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Daarbij houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkenen en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak voor beide betrokkenen de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkenen de door het UWV aan te leggen toets bij een ontslagaanvraag door een vorm van misleiding hebben gefrustreerd. Anderzijds is meegewogen dat beide betrokkenen niet eerder tuchtrechtelijk zijn veroordeeld.

4.9        Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht tegen beide betrokkenen gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan elk van beide betrokkenen de maatregel van berisping op;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkenen daarin zijn of waren ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoeden.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en H. Geerlofs AA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.