ECLI:NL:TACAKN:2015:11 Accountantskamer Zwolle 14/1967 en 14/1968 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:11
Datum uitspraak: 02-02-2015
Datum publicatie: 02-02-2015
Zaaknummer(s): 14/1967 en 14/1968 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht over optreden van door ex-echtgenote in verband met boedelverdelingsprocedure ingeschakelde accountant. Klacht is deels niet-ontvankelijk. Voor het overige is de klacht, die onder meer ziet op het ongefundeerd beschuldigen van fraude en verduistering, en het belemmeren van de waarheidsvinding door het geven van rekenvoorbeelden, ongegrond. Daarbij is wel aangetekend dat in zijn algemeenheid het gebruik van bij de werkelijkheid aansluitende cijfers bij het geven van hypothetische rekenvoorbeelden geen navolging verdient omdat dan het gegeven voorbeeld een verkeerde indruk kan wekken indien niet op andere voldoende heldere wijze tot uiting is gebracht dat en welke beperkingen daaraan kleven. In dit geval is van dat laatste wel sprake geweest, zodat in dit geval dat gebruik geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 14/1967 en 14/1968 Wtra AK van 2 februari 2015 van

de heer X,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

raadsman: mr. D.J. Rijnbout,

t e g e n

1.         Y1 ,

kantoorhoudende te [plaats],

en

2.         Y2 ,

kantoorhoudende te [plaats],

beiden accountant-administratieconsulent,

B E T R O K K E N E N ,

raadsvrouwe: mr. J.M. Atema.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 5 augustus 2014 ingekomen klaagschrift van 3 augustus 2014 met bijlagen;

-       het op 9 oktober 2014 ingekomen aanvullend klaagschrift van 6 oktober 2014 van de raadsman van klager met bijlagen;

-       het op 3 december 2014 ingekomen verweerschrift, gedateerd 4 december 2014, met bijlagen.

1.2       Per brief van 11 september 2014 heeft de voorzitter van de Accountantskamer het in de brief van de raadsvrouw van betrokkenen d.d. 10 september 2014 vervatte verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring van de klacht, gegrond op overschrijding van een geboden processuele termijn om het klaagschrift aan te vullen, afgewezen.

1.3       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 5 januari 2015 waar zijn verschenen: klager in persoon, bijgestaan door mr. D.J. Rijnbout, advocaat te Houten, en door drs. [A] RV, financieel adviseur, en beide betrokkenen in persoon, bijgestaan door mr. J.M. Atema, advocaat te Amsterdam.

1.4       Klager en betrokkenen hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkenen zijn als openbaar accountant-administratieconsulent verbonden aan accountantskantoor1 (hierna: accountantskantoor1). Betrokkene sub 1. is werkzaam op de vestiging te [plaats]. Betrokkene sub 2. is werkzaam op de vestiging te [plaats].

2.2       Klager is enig aandeelhouder/bestuurder van de besloten vennootschap [B] Consult B.V. (hierna: [B]), welke vennootschap een adviesbureau exploiteert op het gebied van risico- en verzekeringsmanagement. [B] is enig aandeelhouder/bestuurder van de besloten vennootschap [C] Care B.V. (hierna: [C]), welke vennootschap zich richt op arbobegeleiding en re-integratie. [B] houdt daarnaast een aandelenbelang van 20% in en is tevens bestuurder van de besloten vennootschap [D] B.V. (hierna: [D]), welke vennootschap interim-managementdiensten verleent.

2.3       Klager is tot eind 2009 gehuwd geweest met mw. [E] (hierna: [E]). In verband met de daaruit voortgevloeide boedelverdeling(sprocedure) hebben [E] en haar raadsvrouwe mr. [G] (hierna: mr. [G]) zich in 2010 tot accountantskantoor1 gewend met het verzoek hen te assisteren bij het maken van een analyse van de financiële positie van klager. Namens accountantskantoor1 heeft betrokkene sub 2. de uitvoering van die opdracht op zich genomen.  

2.4       Bij twee afzonderlijke brieven van 29 maart 2011 heeft betrokkene sub 2. de uitkomsten medegedeeld van zijn actualisatie van zijn eerdere onderzoek van mei 2010 naar de financiële gegevens van klager. In die brieven is betrokkene sub 2. ook kwalitatief ingegaan op door en namens klager ingenomen standpunten, zoals die onder meer bleken uit een tussenbeschikking van de rechtbank Utrecht van [datum]. Deze brieven zijn door [E] op 6 april 2011 als bijlagen ingebracht in voormelde procedure.

2.5       Bij tussenbeschikking van [datum] heeft de rechtbank Utrecht beide partijen in de gelegenheid gesteld ieder een eigen deskundige in te schakelen voor de waardering van de door klager gehouden aandelen in [B] per peildatum 11 december 2009.

2.6       Betrokkene sub 2. heeft per e-mailbericht van 8 november 2011 aan mr. [G] medegedeeld over welke informatie en stukken hij dient te beschikken voordat hij tot een waardering van de aandelen in [B] kan komen. Klager heeft deze informatie en stukken niet, althans niet volledig, ter beschikking willen stellen.

2.7       Bij tussenbeschikking van [datum] heeft de rechtbank Utrecht bepaald dat klager aan betrokkene sub 2. ‘de volledige accountantsrapporten, met daarin opgenomen de jaarrekening en aangiften vennootschapsbelasting, over 2008 tot en met 2010 van [B] Consult B.V., [C] Care B.V. en [D] B.V. diende te verstrekken alsmede klagers (door diens accountant/belastingadviseur verzorgde) aangiften IB 2008 tot en met 2010.

2.8       Per twee afzonderlijke brieven van 29 mei 2012, gericht aan mr. [G], heeft betrokkene sub 2. gesteld dat de door hem gewenste informatie is uitgebleven, dat hij niet kan uitsluiten dat de door klager aangedragen schuld in privé aan [B] is ontstaan doordat [B] gelden heeft overgemaakt aan een door klager beheerste bankrekening die buiten het zicht van de boedelverdeling is gebleven en dat hij zonder de relevante informatie niet tot een waardebepaling van de aandelen in [B] kan komen. In de tweede brief van 29 mei 2012 heeft betrokkene sub 2. in dat verband aan de hand van drie rekenvoorbeelden uiteengezet dat het hem vanwege zijn beroepsregels niet is toegestaan ‘dan maar een schatting te doen’. Betrokkene sub 2. heeft daarover aan het slot van deze brief vermeld:

U ziet dat, afhankelijk van de thans mij onbekende gegevens, de waarde van de aandelen vanaf de bodem van 77K zomaar kan uitkomen op meer dan 300K. Een schatting maken zonder de door mij gewenste (en voorhanden zijnde) gegevens, staat gelijk aan gokken. En dat is geen basis waarop ik als accountant beroepsmatig uitspraak mag doen.

Let wel, bovenstaand zijn slechts enkele (van de vele) variabelen vermeld, die de uiteindelijke waarde van de aandelen ultimo 2009 bepalen. De waarde van de aandelen kan dan ook slechts worden bepaald door middel van een due diligence onderzoek [B] BV dat zich uitstrekt over de vennootschappen waarin [B] B.V. deelneemt, (…).

2.9       Op 8 augustus 2012 heeft klager alsnog financiële informatie aan de rechtbank Utrecht verstrekt. Per brief van 25 oktober 2012, gericht aan mr. [G], heeft betrokkene sub 2. daarover gesteld dat, hoewel enige informatie is aangereikt, zijns inziens nog steeds relevante informatie ontbreekt. Betrokkene sub 2. heeft daarbij gewezen op het ontbreken van meerdere pagina’s van de samenwerkingsovereenkomst van de aandeelhouders in [D], het uitblijven van de jaarstukken 2010 en 2011 van [B] en het ontbreken van inzicht in de financiële mutaties van [D] aangaande de rekening courant-schuld van klager aan [B]. Betrokkene sub 2. heeft voorts medegedeeld dat de informatie, ontleend aan de door [B] bij het handelsregister gedeponeerde balansen per 31 december 2010 en 2011, al aanleiding geven om het per brief van 29 mei 2012 gegeven rekenvoorbeeld 2. aan te passen van € 193.000 tot € 244.000 en rekenvoorbeeld 3. van € 305.000 tot € 351.000, een en ander onder toevoeging:

Ten overvloede, het betreft voorbeeld berekeningen waarmee ik aangeef waarom ik zonder de door mij gevraagde aanvullende gegevens geen waarde van de aandelen [B] Consult BV kan bepalen.

2.10     Per brief van 29 november 2012 heeft klager zich bij accountantskantoor1 beklaagd over het taalgebruik van betrokkene sub 2. en de door hem gebezigde kwalificaties van klager in de brieven van 29 maart 2011. Accountantskantoor1 - in de persoon van haar directeur vaktechniek [F] - heeft op 16 januari 2013 met klager over diens klacht gesproken. In dat gesprek is klager medegedeeld dat accountantskantoor1 de toonzetting van de brieven van 29 maart 2011 betreurt, dat accountantskantoor1 daarvoor aan hem excuses maakt en dat de behandeling van de opdracht is overgenomen door betrokkene sub 1.

2.11     Op [datum] heeft de rechtbank Utrecht in de boedelverdelingsprocedure een eindbeschikking gegeven. In die beschikking is onder meer overwogen, waarbij voor de naam van betrokkene sub 2. door de Accountantskamer die aanduiding is gebezigd:

2.10. In de beschikking d.d. 28 maart 2012 is bepaald dat de man voornoemde stukken uiterlijk op 11 april 2012 aan [betrokkene sub 2.] diende over te leggen. Indien de man hieraan niet zou voldoen, dan zou de vrouw aan [betrokkene sub 2.] dienen te verzoeken op basis van de wel beschikbare gegevens de waarde van de onderneming(en) van de man te schatten. In dat geval zou de rechtbank voorts de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, zo is overwogen in de beschikking van [datum].

2.11. Bij brief van 8 augustus 2012 heeft de man een aantal financiële stukken aan de rechtbank gezonden. Het betreft onder meer een brief van een door de man geraadpleegde (onafhankelijke) accountant en de jaarstukken 2009 van de onderneming(en) van de man. In de brief heeft de man aangekondigd de overige door de vrouw opgevraagde financiële gegevens niet te zullen overleggen omdat hij - kort gezegd - dat niet nodig acht. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de toelating van de indiening van de stukken.

2.12. De rechtbank overweegt dat de stukken niet alleen ruimschoots na het verstrijken van de gestelde termijn zijn ingediend, maar bovendien incompleet zijn. Met zijn proceshouding miskent de man dat het niet de vrouw is geweest die om de in r.o. 2.9 genoemde stukken heeft verzocht, maar dat de rechtbank hem heeft opgedragen deze stukken aan [betrokkene sub 2.] beschikbaar te stellen. De redenen die de man hiervoor heeft gegeven, vormen naar het oordeel van de rechtbank geen gewichtige redenen in de zin van artikel 22 Rv. Zoals de rechtbank in de beschikking d.d. [datum] reeds heeft overwogen, zal zij hieruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Op grond van het voorgaande zullen de brief van de man d.d. 8 augustus 2012 en de daarbij gevoegde bijlagen in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten. Hetzelfde geldt voor de brief (met bijlagen) d.d. 13 december 2012 van de zijde van de man, welke brief in feite een vervolg is op de brief d.d. 8 augustus 2012.

2.13. Onder verwijzing naar de brief van [betrokkene sub 2.] d.d. 29 mei 2012 (bijlage bij de fax van de vrouw d.d. 31 mei 2012) heeft de vrouw gesteld dat de waarde van de onderneming(en) van de man moet worden vastgesteld op € 305.000,--. De vrouw heeft voorts gemotiveerd gesteld waarom in haar visie de schuld ad € 35.396,-- niet dient te worden betrokken bij de verdeling.

2.14. Alhoewel [betrokkene sub 2.] om redenen van beroepsethiek nadrukkelijk geen schatting heeft willen maken van de waarde van de onderneming(en) van de man, heeft hij in zijn brief d.d. 29 augustus 2012 drie voorbeelden gegeven van de wijze waarop die waarde zou kunnen worden bepaald, steeds uitgaande van de aan- of afwezigheid van één of meer waardebepalende factoren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw in de gegeven omstandigheden haar stelling ten aanzien van de waarde van de onderneming voldoende feitelijk onderbouwd. De rechtbank neemt daarbij enerzijds in ogenschouw dat

de man ronduit heeft geweigerd te voldoen aan het bevel om de in r.o. 2.9 genoemde gegevens te verstrekken. Anderzijds overweegt de rechtbank dat de brief van [betrokkene sub 2.] voldoende ruime laat voor het oordeel dat de waarde van de onderneming(en) van de man kan worden vastgesteld op € 305.000,--. De rechtbank zal de vrouw voorts volgen in haar standpunt dat de schuld ad € 35.396,-- buiten de verdeling dient te blijven, nu de man zijn stellingen dienaangaande niet nader feitelijk heeft onderbouwd. (…).

2.15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de onderneming(en) van de man aan hem zullen worden toegedeeld tegen een waarde van € 305.000,--. De man is aldus wegens overbedeling € 152.500,-- aan de vrouw verschuldigd.

2.12     Klager heeft tegen voormelde beschikking hoger beroep ingesteld.

2.13     Betrokkene sub 1. heeft in een aan mr. [G] gericht e-mailbericht van 14 november 2013 op haar vraag in hoeverre de - door klager - in hoger beroep aangeleverde stukken volledig zijn, geantwoord dat hij de aangiften inkomstenbelasting 2008 tot en met 2010 niet heeft aangetroffen en voorts dat de informatie ontbreekt inzake het ontstaan van de schuld in rekening courant van klager aan [B], zoals al verwoord door betrokkene sub 2. in diens brief van 29 mei 2012.

2.14     Betrokkene sub 1. heeft in een aan mr. [G] gericht e-mailbericht van 3 december 2013 geantwoord - samengevat - dat de aangifte inkomstenbelasting 2008 niet en de aangiften inkomstenbelasting 2009 en 2010 wel aansluiten bij de door de belastingdienst opgelegde aanslagen en dat hij geen informatie ziet aangaande de schuld in rekening-courant van klager aan [B].

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klager gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         betrokkene sub 2. heeft met zijn 1e brief van 29 maart 2011 ten onrechte grove en beschuldigende formuleringen gebruikt, wat in strijd is met de fundamentele beginselen van integriteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, objectiviteit en professioneel gedrag;

b.         betrokkene sub 2. heeft met zijn 2e brief van 29 maart 2011 klager zonder onderzoek beschuldigd van verduistering en boekhoudfraude en daardoor iedere objectiviteit uit het oog verloren en niet professioneel gehandeld;

c.         betrokkene sub 2. heeft met zijn 1e brief van 29 mei 2012 ten onrechte een overvloed aan financiële gegevens geëist, gebaseerd op onware stellingen over fraude en verduistering door klager; dat heeft hij gedaan met een ander doel dan voor de waardering van de aandelen en daarbij miskend dat voor [D] al een waarderingsmethode gold;

d.         betrokkene sub 2. heeft met zijn 1e brief van 29 mei 2012 klager ongefundeerd beschuldigd van verduistering en boekhoudfraude, waardoor hij alle objectiviteit uit het oog heeft verloren;

e.         betrokkene sub 2. heeft met zijn 2e brief van 29 mei 2012 onjuiste rekenvoorbeelden gegeven, die daardoor een verkeerde indruk wekken, terwijl betrokkene wist dat de rechtbank aan die brief enig gezag zou toekennen;

f.          betrokkene sub 2. heeft met zijn brief van 25 oktober 2012 wederom onjuiste rekenvoorbeelden gegeven, die daardoor eveneens een verkeerde indruk wekken, terwijl betrokkene wist dat de rechtbank aan die brief enig gezag zou toekennen;

g.         betrokkene sub 1. heeft in zijn e-mailberichten van 14 november 2013 en 3 december 2013 ten onrechte volhard in de onjuiste handelwijze van betrokkene sub 2. door de brief van 29 mei 2012 te citeren, en heeft daardoor eveneens ten onrechte een overvloed van financiële gegevens geëist, wat meebrengt dat betrokkene sub 1. ook nog de waarheidsvinding heeft belemmerd en de onjuiste beschuldiging van betrokkene sub 2. heeft overgenomen.

3.3       Wat namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Namens betrokkenen is allereerst aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe hebben zij drie gronden aangedragen.

4.2.1    Anders dan betrokkenen voorafgaande aan de zitting hebben doen aanvoeren, is er geen aanleiding het enkele gegeven dat klager de hem geboden termijn om uiterlijk 2 september 2014 zijn klaagschrift aan te vullen, niet is nagekomen, te sanctioneren met een niet-ontvankelijkverklaring van de klacht. Voor een dergelijke beslissing is, nu daarover in de Wtra noch het door de Accountantskamer gebruikte procesreglement een specifieke regel is opgenomen, slechts onder bijzondere omstandigheden ruimte. Het enkele niet-nakomen van de geboden termijn levert niet zo’n bijzondere omstandigheid op. Andere omstandigheden die als zodanig kunnen worden aangemerkt, zijn gesteld noch gebleken, terwijl de Accountantskamer niet vermag in te zien dat met een en ander betrokkenen in hun verdediging en/of hun recht op een ‘fair trial’ worden geschaad. De Accountantskamer neemt in zoverre over de dienaangaande door haar voorzitter voorafgaande aan de zitting genomen beslissing van 11 september 2014 tot afwijzing van het namens betrokkenen ingediende verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring van de klacht.  

4.2.2    Betrokkenen hebben voorts doen aanvoeren dat klager in strijd met het bepaalde in lid 3 van artikel 22 Wtra heeft verzuimd te vermelden dat hij al in november 2012 een klacht heeft voorgelegd aan accountantskamer1 over de brieven van 29 maart 2011, dat door accountantskamer1 van spijt is betuigd en dat maatregelen zijn genomen ten aanzien van betrokkene sub 2. Klager heeft volgens betrokkenen de Accountantskamer onvolledig voorgelicht. Het moet worden vastgesteld dat klager een en ander inderdaad niet in zijn (aanvullend) klaagschrift heeft vermeld. Dit verzuim heeft echter geen niet-ontvankelijkheid van de klacht tot gevolg, zodat ook aan dit verweer voorbij wordt gegaan.

4.2.3    Betrokkenen hebben tot slot doen aanvoeren dat de klacht, voor zover deze ziet op de brieven van 29 maart 2011, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wtra.

Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt - voor zover van belang - dat geen klacht meer kan worden ingediend indien op het moment van het indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

Wat betreft de verwijten sub a. en sub b. geldt dat de indiening van de klacht daarvan op 9 oktober 2014 moet worden gesteld, nu eerst op die datum kenbaar werd dat de op 5 augustus 2014 ontvangen, in algemene bewoordingen gestelde, klacht zich uitstrekte tot de brieven van 29 maart 2011.

Het voorgaande betekent dat indien klager vóór 9 oktober 2011 - aldus meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht - heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren hetgeen hij betrokkene sub 2. thans verwijt, een klacht daarover te laat is.

Door of namens klager is niet weersproken dat de brieven van 29 maart 2011 op 6 april 2011 zijn ingebracht in de onder 2.3 bedoelde boedelverdelingsprocedure en dat hij kort nadien kennis heeft genomen van de inhoud van die brieven. Dit betekent dat klager kort na 6 april 2011 heeft geconstateerd, althans redelijkerwijs heeft kunnen constateren wat hij thans aan betrokkene sub 2. verwijt.

De door klager gestelde prioritering ten gevolge van klemmende omstandigheden en de diverse procedures waarin hij was verwikkeld, behelst de keuze (nog) geen klacht in te dienen, hoewel dat niet onmogelijk was. Daarom kan dit geen geldig excuus vormen voor de te late indiening van de klacht.

Een en ander heeft tot gevolg dat het verweer doel treft en dat de klachtonderdelen a. en b. wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de resterende onderdelen van de klacht betrekking hebben, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1. Voor zover dit handelen en/of nalaten plaats had ná 1 januari 2014 dient dat te worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Met de klachtonderdelen c. en d. verwijt klager betrokkene sub 2. dat deze met de eerste brief van 29 mei 2012 een overmaat aan financiële gegevens heeft geëist, die zijns inziens nimmer dienstig konden zijn aan de opdracht, te weten het waarderen van de aandelen in [B], en dat betrokkene sub 2. met die brief klager ongefundeerd heeft beschuldigd van fraude en verduistering.

4.5.1    De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene sub 2. in de door klager gelaakte brief van 29 mei 2012 zich op het standpunt heeft gesteld dat voor het vaststellen van de juistheid en de volledigheid van de hoogte van het vermogen per peildatum van 11 december 2009 van eminent belang is te weten hoe de door klager aangedragen schuld in privé aan [B] tot stand is gekomen. In dat verband heeft betrokkene sub 2. in de richting van mr. [G] gesteld dat de financiële administraties van 2008 en 2009, met name de grootboekkaarten en bankafschriften van 2008 en 2009, daarover wellicht uitsluitsel kunnen geven.

4.5.2    Uit deze brief blijkt dat niet de waardering van de aandelen in [B] het onderwerp van aandacht is doch de door klager in het verband van de boedelverdeling opgevoerde schuld in privé aan [B]. Onomstreden is dat [E] en haar raadsvrouw mr. [G] zich al geruime tijd voor de onder 2.5 bedoelde tussenschikking van [datum] tot accountantskantoor1 (in de persoon van betrokkene sub 2.) hebben gewend om hen te assisteren bij het maken van een analyse van de financiële positie van klager. De rechtbank had ook niet de afgifte bevolen van de stukken inzake de schuld aan [B], hetgeen klager wist. In zoverre is dan ook al onjuist het verwijt van klager dat betrokkene sub 2. de door de rechtbank bij tussenbeschikking van 31 augustus 2011 geboden gelegenheid heeft gebruikt voor een ander doel.

4.5.3    Voor zover klager betrokkene sub 2. verwijt dat deze hem - klager - in diezelfde brief van 29 mei 2012 heeft beschuldigd van (boekhoud)fraude en verduistering, heeft dat geen feitelijke grondslag. Betrokkene sub 2. heeft immers niet meer gesteld dan dat op basis van de voorliggende gegevens niet uit te sluiten valt dat de schuld aan [B] is ontstaan doordat [B] gelden heeft overgemaakt op een door klager aangehouden bankrekening, waar zijn cliënte geen zicht op heeft en dat voor uitsluitsel daarover nader onderzoek noodzakelijk is. Niet valt in te zien dat betrokkene sub 2. deze mogelijkheid en het dienaangaande uitsluitsel gevende onderzoek niet onder de aandacht van zijn cliënte mocht brengen, waarbij evenmin grond is voor de conclusie dat de gebruikte bewoordingen buiten het betamelijke zijn gekomen.

4.5.4    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klachtonderdelen c. en d. ongegrond zijn.

4.6       Met de klachtonderdelen e. en f. verwijt klager betrokkene sub 2. dat deze zonder enig onderzoek in zijn brieven van 29 mei 2012 en 25 oktober 2012 ondeugdelijke rekenvoorbeelden heeft gegeven voor de berekening van de aandelen in [B], terwijl betrokkene sub 2. wist dat deze brieven in de boedelscheidingsprocedure zouden worden ingebracht en dat de rechtbank daaraan enig gezag zou toekennen.

4.6.1    Volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer geldt als algemeen uitgangspunt dat ook bij het opstellen van een partij ondersteunende (brief)rapportage voldaan dient te worden aan de in de VGC opgenomen regelgeving ten aanzien van de in artikel A-100.4 onder a. tot en met e. VGC genoemde fundamentele beginselen, waaronder dat van deskundigheid en zorgvuldigheid, zodat een te vervaardigen (brief)rapportage een deugdelijke grondslag dient te hebben. Voorts geldt dat, ondanks het door een accountant vertegenwoordigen van een bijzonder belang bij het opstellen van een partij ondersteunende (brief)rapportage ook de eis van objectiviteit, neergelegd in het (toen geldende) artikel A-100.4 onder b. VGC onverkort van toepassing blijft, wat te meer geldt indien het betreft het verstrekken van informatie waarvan de betrokken accountant weet, althans redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze in een gerechtelijke procedure zal worden gebruikt ter onderbouwing van een standpunt van (één van) partijen. In zo’n situatie heeft de accountant niet alleen het belang van zijn opdrachtgever/cliënt maar ook het algemeen belang te dienen, gelet op het bepaalde in artikel A-100.1 VGC. Dat betekent dat, gelet op de toegevoegde waarde die in het maatschappelijk verkeer aan door een accountant verstrekte informatie in een gerechtelijke procedure wordt toegekend, en het algemeen belang dat rechtspraak op objectieve waarheidsvinding berust, de betrokken accountant ervoor zorg dient te dragen dat zijn informatie deze waarheidsvinding niet belemmert, doordat deze te eenzijdig is toegespitst op het standpunt/belang van zijn opdrachtgever/cliënt.

4.6.2    Uit de tweede brief van 29 mei 2012 blijkt duidelijk dat betrokkene sub 2. stelt dat hij de waarde van de aandelen in [B] niet kan bepalen, dat hij geen schatting kan of wil doen en dat de waarde van die aandelen zijns inziens pas kan worden bepaald na nader onderzoek. Tevens heeft betrokkene sub 2. in die brief uitdrukkelijk en bij herhaling vermeld dat sprake is van hypothetische rekenvoorbeelden, waarbij de uitgangspunten en variabelen uitdrukkelijk zijn vermeld.

4.6.3    Uit de eindbeschikking van 17 juli 2013 als weergegeven onder 2.11, blijkt dat klager op 28 maart 2012 is opgedragen bepaalde stukken uiterlijk 11 april 2012 aan betrokkene sub 2. over te leggen doch ook dat klager daartoe pas op 8 augustus 2012 is overgegaan. Zonder nadere toelichting die is uitgebleven, valt dan ook niet in te zien dat onjuist is de door betrokkene sub 2. in zijn tweede brief van 29 mei 2012 vermelde stelling dat de door hem gewenste informatie is uitgebleven alsmede de stelling dat hij daardoor de waarde van de aandelen in [B] niet kon bepalen. Voor zover klager meent dat betrokkene sub 2. op dat moment wel over voldoende informatie heeft beschikt om tot een waardering te komen, ontbreekt daarvoor de onderbouwing.

4.6.4    Evenmin valt in te zien dat de rechtbank door kennis te nemen van deze brief onjuist zou zijn geïnformeerd aangaande de waarde van klagers aandelen in [B]. In die brief zijn immers duidelijk de daaraan klevende beperkingen opgenomen. Uit de beschikking van 17 juli 2013 blijkt ook op heldere wijze dat de rechtbank goed heeft begrepen dat betrokkene sub 2. niet tot een waardebepaling of een schatting dienaangaande is gekomen en dat aan klager diens als onwillig ervaren proceshouding is tegengeworpen. Dat de rechtbank vervolgens in dat verband, waarbij er niet aan voorbij kan worden gezien dat de rechtbank de door [E] ingenomen stellingen ten aanzien van de waarde van de aandelen voldoende feitelijk onderbouwd heeft geacht, aansluiting heeft gezocht bij één van de door betrokkene sub 2. gegeven hypothetische rekenvoorbeelden, kan laatstgenoemde dan ook tuchtrechtelijk niet worden aangerekend.

4.6.5    Een en ander neemt niet weg dat in zijn algemeenheid het gebruik van niet gefingeerde, althans bij de werkelijkheid aansluitende cijfers bij het geven van hypothetische rekenvoorbeelden, zoals betrokkene sub 2. in dit geval heeft gedaan, geen navolging verdient, omdat in zo’n situatie het gegeven voorbeeld een verkeerde indruk kan wekken indien niet op andere voldoende heldere wijze tot uiting is gebracht dat en welke beperkingen daaraan kleven. In dit geval is, zoals overwogen, daarvan wel sprake geweest, zodat het gebruik van niet gefingeerde cijfers in deze omstandigheid geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert.

4.6.6    Het voorgaande geldt evenzo voor wat betrokkene sub 2. in zijn brief van 25 oktober 2012 heeft verwoord, zodat dienaangaande evenmin tot een verkeerde voorlichting van de civiele rechter kan worden geconcludeerd.

4.6.7    Klager heeft aldus onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat betrokkene sub 2. zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem verweten gedrag. Ook de onderdelen e. en f. van de klacht zijn ongegrond.

4.7       De Accountantskamer stelt vast dat het tegen betrokkene sub 1. gerichte klachtonderdeel g. geheel voortbouwt en steunt op de tegen betrokkene sub 2. gerichte klachtonderdelen c. tot en met f. Dit brengt mee dat, nu deze tegen betrokkene sub 2. gerichte klachtonderdelen ongegrond zijn bevonden, het klachtonderdeel g. dat lot heeft te delen.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht in de onderdelen a. en b. niet-ontvankelijk;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager, betrokkenen dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.