ECLI:NL:TACAKN:2015:104 Accountantskamer Zwolle 14/3183 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:104
Datum uitspraak: 14-09-2015
Datum publicatie: 14-09-2015
Zaaknummer(s): 14/3183 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klager dient de feitelijke grondslag van zijn klacht aannemelijk te maken. In casu is dat niet geschied. Klacht ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/3183 Wtra AK van 14 september 2015 van

            X,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

gemachtigde: mr. V.S.M. Sturkenboom ,

t e g e n

drs. Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 22 december 2014 ingekomen klaagschrift van gelijke datum;

-       het op 19 januari 2015 ingekomen aanvullend klaagschrift van 18 januari 2015, met bijlagen;

-       het op 24 februari 2015 ingekomen verweerschrift van 23 februari 2015, met bijlage;

-       een op 31 maart 2015 ingekomen brief van de gemachtigde van klager van 28 maart 2015, met als bijlagen een drietal nadere producties bij het klaagschrift.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht vooreerst behandeld ter openbare zitting van 10 april 2015, waar klager Xen zijn gemachtigde mr. V.S.M. Sturkenboom zijn verschenen en waar betrokkene niet is verschenen.

1.3       Op genoemde zitting heeft de Accountantskamer klager de gelegenheid gegeven om binnen vier weken na de zitting een aanvulling op zijn klaagschrift in te dienen, na ontvangst van welke aanvulling betrokkene in de gelegenheid werd gesteld binnen vier weken een aanvullend verweerschrift in te dienen.

1.4       De Accountantskamer heeft vervolgens kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 7 mei 2015 ingekomen aanvullend klaagschrift van 6 mei 2015, met bijlage;

-       het op 17 juni 2015 ingekomen aanvullend verweerschrift van 16 juni 2015.

1.5       De Accountantskamer heeft de klacht verder behandeld ter openbare zitting van 7 augustus 2015, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klager ‑ X in persoon, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde mr. V.S.M. Sturkenboom, en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ drs. Y AA in persoon.

1.6       Op laatstgenoemde zitting hebben partijen hun standpunten doen toelichten en/of toegelicht en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds 28 februari 1990 ingeschreven in het register (van de NOvAA, thans van de Nba) en is als openbaar accountant verbonden aan Accountants & Adviseurs1 te [plaats].

2.2       Tussen [A] (hierna: [A]) als eiser en klager als gedaagde loopt een procedure bij de rechtbank [arrondissement], zittingsplaats [plaats]. Inzet van deze procedure betreft de stelling van [A] dat klager van hem het pand aan de [adres1] te [plaats] heeft gekocht. [A] is een cliënt van betrokkene en op 5 juli 2011 heeft ten kantore van betrokkene een gesprek tussen klager, [A] en betrokkene plaatsgevonden.

2.3       Betrokkene heeft klager per brief van 17 november 2011 het volgende geschreven:

“Geachte heer X,

De heer [A], eigenaar van het pand aan de [adres1] te [plaats], verzocht mij u aan te schrijven in verband met het volgende.

Begin juli 2011 hebben de heer [A], u en ondergetekende een eerste gesprek gevoerd met betrekking tot de verkoop van het pand aan de [adres1].

(…)

Afspraken met de heer [A] over het gebruik van het pand waren moesten echter nog worden gemaakt. In dat kader werd in mijn aanwezigheid op 5 juli 2011, op mijn kantoor, tussen u en de heer [A] gesproken over de mogelijke vestiging van een nieuw restaurant in het pand, en werd er overeenstemming bereikt over de verkoop van het pand door [A] aan u, tegen een koopprijs van € 470.000,- kosten koper. Tevens werd afgesproken dat er in 2011 zou moeten worden afgenomen, het liefst zo spoedig mogelijk.

Deze afspraken werden tussen partijen nogmaals bevestigd in een tweede gesprek dat op 15 juli 2011 plaatsvond, in uw etablissement aan [adres2] te [plaats].

Tot op heden heeft de heer [A] evenwel niet meer van u vernomen. De heer [A] heeft mij verzocht door middel van deze brief namens hem een beroep te doen op nakoming van de koopovereenkomst en u in de gelegenheid te stellen binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief schriftelijk te bevestigen dat u het pand (tijdig) zult afnemen. Na die bevestiging wenst de heer [A] met u nadere afspraken te maken over een uiterste datum waarop het pand aan u kan worden geleverd.

(…)

Ik verblijf in afwachting van uw spoedige berichten.

Hoogachtend,

drs. Y AA

Vestiging [plaats]”

2.4       Klager en [A] zijn vervolgens verwikkeld geraakt in genoemde gerechtelijke procedure. In die procedure is van de zijde van [A] op de rolzitting van 17 april 2013 overgelegd een transcriptie van een geluidsopname van een gesprek dat op 6 december 2011 had plaatsgevonden in het kantoor van betrokkene. Ook is in het kader van die procedure door betrokkene op 12 februari 2015 bij de rechtbank [arrondissement] te [plaats] een getuigenverklaring afgelegd.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. In het bijzonder zou hij fundamentele beginselen als bedoeld in artikel A-100.4 van de Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC) hebben geschonden.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

1)    Betrokkene heeft zich ‑ tegenover klager en ook als getuige bij de rechtbank ‑ voorgedaan als alleen maar de accountant van [A], maar daarnaast heeft hij ook belangen in projecten samen met [A] en is hij aldus belanghebbende in het geschil tussen klager en [A].

2)    Betrokkene heeft een actieve rol gespeeld bij het maken en/of de uitwerking van de geluidsopname van het gesprek in zijn kantoor op 6 december 2011; hij heeft toen in elk geval klager niet van het maken van die opname op de hoogte gesteld, terwijl hij daarvan wel op de hoogte was.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen, onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en, voor zover het plaats had ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       De uitgangspunten van de verwijten aan betrokkene zijn de stellingen van klager a) dat betrokkene meer zakelijke banden met [A] heeft dan alleen die, welke voortvloeien uit het feit dat hij diens accountant is en b)  dat betrokkene destijds op de hoogte was van het maken van de geluidsopname in zijn kantoor ten tijde van het gesprek dat daar op 6 december 2011 plaatsvond. Daartoe is aangevoerd dat uit stukken blijkt dat betrokkene wel degelijk een (nadere) zakelijke band met [A] had. Ook is gewezen op de aanwezigheid van een knipperend lampje in de ruimte van het kantoor van betrokkene waar het gesprek op 6 december 2011 plaatsvond, alsmede op het feit dat zou zijn aangetoond dat de onderwerpelijke geluidsopname niet is gemaakt met de telefoon van [A], waarvan wordt gesteld dat die opname daarmee is gemaakt.

4.5       Betrokkene heeft steeds stellig en gemotiveerd weersproken dat hij meer dan alleen de accountant van [A] is en laatstgenoemde (en overigens ook betrokkene zelf) heeft (hebben) dit als getuige bij de rechtbank onder ede bevestigd. Voorts heeft betrokkene verklaard dat hij ten tijde van het gesprek op 6 december 2011 in zijn kantoor niet wist dat daarvan een geluidsopname werd gemaakt, laat staan dat hij bij dat opnemen een actieve rol zou hebben gespeeld. Het knipperende lampje waarop klager doelt was volgens betrokkene van een aldaar aanwezige bewegingssensor in verband met de beveiliging van het pand. Ten slotte heeft betrokkene gesteld dat, mocht de geluidsopname al zijn gemaakt met een ander (opname)apparaat dan de desbetreffende telefoon, zulks nog geenszins aantoont dat hij toen het gesprek heeft opgenomen of van dat opnemen op de hoogte was.

4.6       De Accountantskamer overweegt met betrekking tot beide klachtonderdelen dat klager weliswaar heeft gesteld dat betrokkene meer dan alleen de accountant van [A] is en dat betrokkene wist van de geluidsopname in diens kantoor op 6 december 2011, doch dat hij deze stellingen niet met stukken of anderszins nader heeft gestaafd, terwijl een en ander door betrokkene wordt betwist. Stukken waaruit blijkt dat betrokkene wel degelijk een nadere zakelijke band met [A] had, bevinden zich niet bij de processtukken in de onderhavige klachtzaak. Uitgaande van de tekst van de transcriptie van het gesprek op 6 december 2011 en een overgelegde geluidsopname hiervan kan niet worden vastgesteld dat betrokkene zakelijke belangen had bij de door [A] gestelde koopovereenkomst. Het enkele feit dat betrokkene tijdens het gesprek hier en daar de wij-vorm heeft gebruikt, levert onvoldoende aanwijzingen van de gestelde belangen op, mede gelet op de omstandigheid dat betrokkene ook bewoordingen heeft gebezigd waaruit kan worden opgemaakt dat uitsluitend belangen van [A] waren betrokken. In het aanvullend klaagschrift van 6 mei 2015 is nog gesteld dat de geluidsopname afwijkt van de door de advocaat van [A] overgelegde transcriptie ervan, maar wat daarvan ook zij, klager heeft ook daarbij niet duidelijk gemaakt dat betrokkene iets te maken had met die geluidsopname en de uitwerking ervan in een transcriptie.

4.7       Klager heeft aldus de feitelijke grondslag van zijn klacht, tegenover de gemotiveerde weerspreking ervan door betrokkene, niet aannemelijk gemaakt. Nu ook overigens enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van betrokkene in de onderhavige zaak is gebleken noch aannemelijk geworden, moet de klacht dan ook, mede gelet op het hiervoor bij 4.3 overwogene, in alle onderdelen ongegrond te worden verklaard.

4.8       Op grond van al het vorenstaande dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.