ECLI:NL:TACAKN:2014:97 Accountantskamer Zwolle 14/38 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:97
Datum uitspraak: 17-10-2014
Datum publicatie: 17-10-2014
Zaaknummer(s): 14/38 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Ernstig geschil tussen de twee aandeelhouders van een vennootschap. De huisaccountant gaat voort met samenstelling van de jaarrekening, terwijl hij ervan op de hoogte is dat de scheidende aandeelhouder geen vertrouwen meer in hem heeft. Hij treft geen waarborg voor de bedreiging van zijn objectiviteit, zoals voorafgaand overleg met beide aandeelhouders. Schending van het conceptueel raamwerk. In opdracht van de overblijvende aandeelhouder aanvaardt betrokkene inzake de uitkoop van de andere aandeelhouder een opdracht tot waardering van de aandelen. Betrokkene maakt zijn waarderingsrapport inhoudelijk op conform de wensen van zijn opdrachtgever en doet nauwelijks eigen onderzoek daarnaar. Vervolgens wordt dit rapport door betrokkene gepresenteerd aan de vertrekkende aandeelhouder als zijnde zijn waardering als accountant van de aandelen. Er is aldus sprake van ongepaste beïnvloeding door zijn cliënt; op deze wijze een rapport vervaardigen en uitbrengen komt zowel in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit als in strijd met het algemeen belang dat een accountant bij zijn handelen in acht moet nemen.  Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/38 Wtra AK van 17 oktober 2014 van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. N. Sluis.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 8 januari 2014 ingekomen klaagschrift van 7 januari 2014 met bijlagen;

-     het op 31 januari 2014 ingekomen verweerschrift van 29 januari 2014 met bijlagen;

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 2 mei 2014 waar zijn verschenen klager in persoon en betrokkene, bijgestaan door mr. N. Sluis, advocaat te Alkmaar.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht respectievelijk doen toelichten en geantwoord respectievelijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is openbaar registeraccountant en werkzaam bij A accountants en adviseurs te [plaats] (hierna: A accountants).

2.2       Klager is samen met zakenpartner B (hierna: B) in januari 2010 een bedrijf gestart. B Holding B.V. (hierna: B Holding)  en klager hielden tezamen alle aandelen in de vennootschap B.V1. (hierna: B.V1.).

2.3       In de loop van 2010 heeft B betrokkene, namens B.V1. opdracht verstrekt tot het verrichten van boekhoudkundige werkzaamheden voor deze vennootschap en voor het samenstellen van de jaarrekeningen. De door B getekende offerte dienstverlening boekjaar 2010, 2011 en 2012 is gedateerd 9 november 2011. Betrokkene heeft de jaarrekeningen over 2010, 2011 en 2012 samengesteld.

2.4       B heeft klager in augustus 2012 laten weten het bedrijf te willen verlaten.

2.5       Met ingang van het boekjaar 2013 is B.V1. (per januari 2014) overgestapt naar administratiekantoor B.V2. (hierna: B.V2.). Omdat betrokkene de jaarrekening over 2012 nog niet had afgerond en de heer C (hierna: C) van B.V2. wilde beschikken over een beginbalans heeft deze uit oogpunt van efficiëntie eerst de cijfers over 2012 samengesteld. 

2.6       Omstreeks september 2013 heeft klager aan B per e-mail laten weten dat hij in verband met de afronding van de jaarcijfers over 2012 geen vertrouwen meer had in A accountants omdat C een aantal grote fouten had geconstateerd in de door A accountants uitgevoerde boekhouding van B.V1. en in verband met de hoge kosten die dat kantoor steeds in rekening bracht. Een verslag van C inzake de fouten en/of correcties in de boekhouding heeft hij daarbij gevoegd.

2.7       Per e-mail van 12 september 2013 aan klager en C, heeft betrokkene hierop gereageerd. Daarin schrijft hij onder meer:

‘Hierbij ontvangen jullie, namens B, reactie op onderstaande mail inzake verschillen tussen de concept jaarrekening 2012 van B.V1. en de cijfers welke door B.V2. in de persoon van C per mail zijn gestuurd.

Voorraad: (…).

Debiteuren: (…).

Immateriële vaste activa:(…).

Tenslotte verzoek ik jullie verdere onterechte aantijgingen jegens ons achterwege te laten, daarbij is niemand gebaat.

Graag jullie reactie zodat we over kunnen gaan naar de afwerking en ondertekening van de jaarrekening 2012 om vervolgens over te gaan.

(…).’

2.8       Per e-mail van 15 september 2013 heeft klager in reactie daarop geschreven:

‘Het is vreemd om via u een reactie te krijgen op een persoonlijke email van mij naar B. Dit geeft duidelijk aan dat u in opdracht van hem handelt en daarmee bent u niet langer onafhankelijk. Hierdoor handelt u niet in het belang van de onderneming BV1, maar in het belang van B Holding BV. Hierdoor is een situatie ontstaan waarbij ik uw werkzaamheden voor BV1 niet meer kan vertrouwen. De nota’s die uw firma eerder naar BV1 stuurde en nog openstaan, zullen dan ook niet worden betaald door BV1. Ik stel voor dat u die gaat verhalen bij B Holding BV. Dat zelfde geldt voor iedere andere nota die u nog zou willen sturen(…).

Het feit is dat BV1 reeds een sluitende jaarrekening voor 2012 heeft met de benodigde aanpassingen op uw werk.(…).

Voorts behoud ik mij alle rechten voor. Ik ben van mening dat het door u geleverde werk inclusief de onzorgvuldigheden daarin en uw gebrek aan onafhankelijkheid zowel BV1 als ook D International BV schade heeft berokkend. Ik benadruk dat de afhandeling van de boekhouding over afgelopen jaren voornamelijk in samenwerking tussen uw kantoor en de heer B tot stand gekomen is. Kennelijk is daardoor een vertrouwensrelatie tussen u beiden ontstaan, waarbij u uw professionele onafhankelijkheid uit het oog verloren bent. Dat is niet wat ik van een Register Accountant verwacht’.

2.9        Met het oog op het verlaten van het bedrijf heeft B betrokkene, namens B Holding, opdracht gegeven om te komen tot de waardering van haar aandelen in B.V1. De ongedateerde opdrachtbevestiging te dier zake van betrokkene heeft B op 16 december 2013 voor akkoord getekend. De waardering heeft betrokkene vervolgens uiteengezet in het (ongedateerde) document (hierna: document): ‘Berekening waardering aandelen B.V1. Dit document heeft hij per e-mail van 19 december 2013 aan klager gestuurd. Daarin schrijft hij:

‘Wij hebben van de heer B de opdracht ontvangen om te komen tot een waardering van zijn aandelenpakket binnen BV1. In dat kader zijn we in overleg met de heer B tot bijgevoegde waardering gekomen voor de waardering van 50% van de aandelen. We hebben naar alle redelijkheid een schatting gemaakt van verschillende onderdelen binnen de berekening. (…).

Verder is het voorlopig voor het inzicht niet wenselijk verrekeningen binnen de administratie B.V1. te doen met betrekking tot de rekening courant van de heer B, graag de posities in stand houden. Graag vernemen we van je of dit naar een ieders tevredenheid is, zodat we tot verdere afwikkeling kunnen overgaan. Mochten er vragen zijn, vernemen we deze graag’.

2.10     Daarop antwoordt klager per e-mail van 20 december 2013:

‘Ik vind het voorstel buitengewoon onredelijk. Tevens vind ik uw rol in deze situatie ongepast, net als eerder het geval was. U bent jarenlang de accountant van BV1 geweest en feitelijk heeft u net de cijfers 2012 opgeleverd. BV1 heeft u onlangs de laatste nota betaald terwijl u wist dat de BV dat geld niet had.

Wij zijn met ingang van jaargang 2013 overgestapt naar een andere accountant, maar wij hadden tot voor kort contact met elkaar inzake de afronding van jaarcijfers 2012. Het is daarom toevallig dat u nu weer de belangen blijkt te vertegenwoordigen van de andere aandeelhouder van BV1, B. Wij hebben u eerder gewezen op uw partijdigheid maar kennelijk maakt u dit niets uit. Tevens snap ik dat B probeert om zoveel mogelijk te ontvangen, maar van een geregistreerd accountant mag ik toch verwachten dat u uw klant tot redelijkheid maant en vooral ook in staat is een waardering te maken die enige vorm van logica bevat. Uw waardering voor een met schulden beladen BV die nog geen enkel jaar met winst heeft afgesloten raakt kant nog wal. (…)’.

2.11     Betrokkene heeft de werkzaamheden voor B.V1. op 14 november 2013 afgerond.

3.         De klacht

3.1       Klager verwijt betrokkene dat hij niet onafhankelijk heeft gehandeld omdat hij de belangen van aandeelhouder B Holding heeft behartigd ten nadele van klager, de andere aandeelhouder. Dit leidt klager af uit:

a.  het feit dat en de wijze waarop betrokkene, toen hij accountant was van B.V1. heeft gereageerd op de door klager jegens B geuite onvrede over de kwaliteit van werkzaamheden van betrokkene; en 

b.  het feit dat betrokkene, nadat zijn werkzaamheden voor B.V1. waren afgerond, op verzoek van B tot waardering van (diens) aandelen B.V1. is overgegaan.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Ingevolge de artikelen A-100.2 en A-100.4 VGC neemt een registeraccountant de fundamentele beginselen integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, geheimhouding en professioneel gedrag in acht, signaleert hij bedreigingen voor een goede naleving daarvan en treft hij zonodig waarborgen die de bedreiging wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau. Onafhankelijkheid is krachtens de VGC in het kader van non-assurance dienstverlening in zoverre geen (direct) vereiste. Naar het oordeel van de Accountantskamer kan echter ook bij non-assurance dienstverlening een zekere vertrouwdheid van een accountant met partijen, die naderhand met elkaar in geschil raken, meebrengen dat de door een accountant in acht te nemen objectiviteit jegens hen in gedrang komt.

4.5       Voor het onder 3.1 onder a. aan betrokkene geuite verwijt geldt dat betrokkene sedert zijn antwoord op de e-mail van klager aan B van 9 september 2013 en de e-mail van klager aan betrokkene van 15 september 2013 -waarin hij betrokkene eveneens heeft laten weten hem niet meer onafhankelijk te vinden-, en dus ten tijde van de afronding van de jaarcijfers 2012, wist dat klager geen vertrouwen meer in hem had. Betrokkene is vervolgens naar ter zitting is gebleken, zonder daarin enige bedreiging voor zijn objectiviteit te zien, voortgegaan met zijn werkzaamheden omdat, zo heeft hij betoogd, overleg met B -die verantwoordelijk was voor de administratie- uitwees dat de jaarrekening afgemaakt moest worden. 

4.5.1    Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene hierdoor miskend dat bedoelde omstandigheid op zijn minst aanleiding was om zich zowel met klager als met B te verstaan teneinde te bezien of hij voort kon gaan met zijn werkzaamheden. Nu hij dat niet heeft gedaan heeft hij veronachtzaamd om te handelen in overeenstemming met het conceptueel raamwerk bedoeld in artikel A-100.2 VGC en is de klacht voor dit deel gegrond.      

4.6       Voor het onder 3.1 onder b. aan betrokkene geuite verwijt geldt dat de opdracht voor accountantswerkzaamheden ten behoeve van B.V1. aan betrokkene, naar ter zitting is gebleken, met de afronding van de jaarcijfers 2012 op 14 november 2013, tot een einde is gekomen. Omstreeks 16 december 2013 heeft betrokkene vervolgens een opdracht tot het verrichten van werkzaamheden gericht op de waardering van de aandelen van B.V1. aanvaard van B Holding en deze opdracht aangemerkt als een opdracht op grondslag van het Nadere voorschrift controle en overige standaarden (NVCOS) 4400.  Ter afweer van de gestelde belangentegenstelling heeft betrokkene naar voren gebracht dat het aanvaarden en uitvoeren van de opdracht voor B wordt geaccordeerd in NVCOS 4400.

4.6.1    Wat er zij van de toepasselijkheid van NVCOS 4400 en in dit geval van de inhoud van de waardeberekening, betrokkene heeft in het kader van die opdracht ter zitting naar voren gebracht dat hij B bijstand heeft verleend ten behoeve van het bepalen van de waarde van de aandelen, terwijl hijzelf “niet echt deskundig is in waardering van aandelen”, dat hij de opdracht heeft uitgevoerd op basis van de vraagstelling van B en heeft opgesteld zoals B dat wenste, dat hij de facto niet zelf een waardering heeft vervaardigd én dat het document waarin de waardering is neergelegd geen gebruikelijke waardering van aandelen betreft. Tegen deze achtergrond bezien had het naar het oordeel van de Accountantskamer op de weg van betrokkene gelegen de opdracht niet te aanvaarden of te beëindigen, omdat de uitvoering zou leiden tot een onaanvaardbare bedreiging voor een objectieve waardebepaling en in strijd zou komen met het dienen van het algemeen belang, zoals bedoeld in artikel A-100.1 VGC. 

4.6.2    Door het document vervolgens zo op te stellen en aan klager te presenteren als ‘de waarde van de aandelen’ heeft betrokkene (rechtstreeks) in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit als bedoeld in artikel A-120.1 VGC gehandeld nu er sprake was van ongepaste beïnvloeding door B en zo van een objectieve waardebepaling in het geheel niet gesproken kan worden. De klacht is in zoverre eveneens gegrond.

4.7       Ter zake van die waardebepaling overweegt de Accountantskamer overigens dat de berekening inconsistenties vertoont en niet deskundig tot stand lijkt te zijn gekomen. De Accountantskamer ziet echter onvoldoende aanleiding om de klacht, die zich niet daartegen richt, op dit punt aan te vullen.

4.8       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel worden in aanmerking genomen de aard en ernst van de hiervoor omschreven schendingen van voor betrokkene geldende gedrags- en beroepsregels. De Accountantskamer rekent betrokkene vooral aan dat hij  bij de waardebepaling van de aandelen B.V1. niet objectief heeft gehandeld en deze met gezag van een accountant aan klager heeft gepresenteerd. Hij heeft zich daarbij vooral, zo niet uitsluitend, laten leiden door de wensen van B, waarbij hij het dienen van het algemeen belang uit het oog heeft verloren met (mogelijk) nadelige gevolgen voor klager. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Alles in aanmerking nemende, is de Accountantskamer van oordeel dat in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden is.

4.9       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

1.       verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;

2       legt terzake aan betrokkene de maatregel op van berisping;

3.   verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging ervan door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

4.   verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hem vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.D.R.M. Boumans, (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.