ECLI:NL:TACAKN:2014:80 Accountantskamer Zwolle 13/2393 en 13/2394 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:80
Datum uitspraak: 13-10-2014
Datum publicatie: 13-10-2014
Zaaknummer(s): 13/2393 en 13/2394 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie:   Klacht van curatoren van Econcern tegen de accountants die betrokken waren bij de controle van de jaarrekening 2007 van Econcern. Vervolg op tussenbeslissing van 25 april 2014 (ECLI:NL:TACAKN:2014:36). Het debat van partijen valt in twee delen uiteen. De eerste vraag is of betrokkenen met juistheid hebben beoordeeld of de door het bestuur van Econcern gepresenteerde jaarrekening 2007 voldoet aan de regels van Titel 2.9 BW. De tweede vraag is of betrokkenen hun controlewerkzaamheden in voormeld verband met een professioneel-kritische instelling en met een voldoende diepgang hebben verricht en een en ander tijdig en voldoende hebben gedocumenteerd. Bij het antwoord op de tweede vraag is in aanmerking genomen dat bij een onderbouwde, gesubstantieerde en niet op voorhand onaannemelijke klacht over handelen of nalaten in het kader van verrichte controlewerkzaamheden van de accountant mag worden gevergd dat het tegen die klacht gevoerde verweer mede wordt gebaseerd op en onderbouwd met (stukken uit) het controledossier. Indien controledocumentatie uitblijft, kan weinig betekenis worden gehecht aan een stelling dat desondanks voldoende en geschikte controle-informatie is verkregen. A. Niet aannemelijk is geworden dat voldoende geschikte controlewerkzaamheden zijn verricht teneinde de keus voor rubricering van kapitaalbelangen te kunnen aanvaarden. Daarvoor is redengevend dat zowel voor de kwalificatie van Ecoventures als participatiemaatschappij als voor de kwalificatie van (het merendeel van) de door deze entiteit aangehouden kapitaalbelangen contra-indicaties van serieus gewicht aanwezig waren, waardoor deze rubricering mogelijk niet aanvaardbaar zou zijn. Naar deze contra-indicaties hadden (aanvullende) controlewerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Evenwel is niet aannemelijk geworden voldoende en geschikte controle-informatie is verkregen over de aanvaardbaarheid van die rubricering. B. Evenmin is aannemelijk geworden dat omtrent de waardering van de kapitaalbelangen voldoende en geschikte controlewerkzaamheden zijn verricht. Daarvoor is redengevend dat met name aan de aanvaarding van de waardering van Sol Holding een diepgaand onderzoek ten grondslag diende te liggen, vanwege de gevolgen daarvan voor zowel de balans als het resultaat en de kenbare inconsistenties, het kenbare risico op sturing van de tot uitgangspunt genomen waarderingen en de contra-indicaties voor de juistheid van die waarderingen. Van kritisch onderzoek is niet gebleken, wat wel gebruikt is als controle-informatie is zonder meer ongenoegzaam. Voorts is onvoldoende gebleken van een beoordeling of, voor zover al winstneming aanvaardbaar was, het als gerealiseerd beschouwen van deze winst aanvaardbaar was. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkenen zich hebben laten leiden door het voorzichtigheidsbeginsel. C. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat voldoende geschikte controlewerkzaamheden zijn verricht omtrent het toepassen van de consolidatievrijstelling voor bepaalde kapitaalbelangen. Daarvoor is redengevend dat contra-indicaties van het aanwezig zijn van een exit-strategie, dat een voorwaarde is voor zo’n toepassing, niet adequaat zijn onderzocht en beoordeeld. Evenmin is gebleken dat voldoende en geschikte controle-informatie is verkregen of een proportionele consolidatie van een kapitaalbelang voldeed aan het wettelijk inzichtvereiste. D. Ten aanzien van de overige aangedragen aspecten van de jaarrekening is de klacht deels gegrond en deels ongegrond. De conclusie is dat betrokkenen de controle van de jaarrekening 2007 van Econcern met onvoldoende diepgang en met een onvoldoende professioneel-kritische instelling hebben gepland en uitgevoerd, als gevolg waarvan een goedkeurende accountantsverklaring in het maatschappelijk verkeer is gebracht zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag bestond. Dit betekent dat eerst alsnog een adequate controle van de jaarrekening 2007 zou dienen plaats te vinden, alvorens feitelijk kan worden beoordeeld of de in die jaarrekening opgenomen informatie voldoet aan de eisen uit Titel 2.9 BW en of het resultaat over 2007 en het eigen vermogen ultimo 2007 te hoog zijn weergegeven. Bij zo’n onderzoek hebben klagers evenwel geen belang meer nu hun klacht al in belangrijke mate gegrond is. Het antwoord op de eerste vraag wordt daarom in het midden gelaten. Door hun handelwijze en aldus hun kerntaak te veronachtzamen, hebben betrokkenen op een niet te onderschatten wijze de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag geschonden, welke schending voor ieder van betrokkenen de maatregel van tijdelijke doorhaling rechtvaardigt voor de duur van één maand.

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak in de zaken met nummers 13/2393 en 13/2394 Wtra AK van 13 oktober 2014 van

mr. W.J.M. VAN ANDEL en mr. A.A.M. DETERINK,

kantoorhoudende te Utrecht respectievelijk Eindhoven,

curatoren in het faillissement van Econcern B.V.,

gevestigd te Utrecht,

K L A G E R S ,

raadsvrouw: mr. E.L. Zetteler,

t e g e n

1) drs. Y1,

kantoorhoudende te Utrecht, en

2) Y2 CPA,

kantoorhoudende te [plaats],

beiden registeraccountant,

B E T R O K K E N E N ,

raadsman: mr. J.W. van Rijswijk.

1.       Het verloop van de procedure

1.1       Eerder is in deze zaak op de op 21 oktober 2013 tegen betrokkenen ingediende klacht een tussenbeslissing genomen die op 25 april 2014 is uitgesproken. In deze tussenbeslissing heeft de Accountantskamer overwogen dat het beroep van betrokkenen op niet-ontvankelijkheid van de klacht faalt en dat de klacht ten gronde dient te worden behandeld, zodat de behandeling van de klacht dient te worden voortgezet.

1.2       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de vervolgens in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 30 juni 2014 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen;

-       de op 9 juli 2014 ingekomen brief van klagers van die datum, houdende de mededeling dat de in de aan de onderhavige zaken verwante klachtzaken met nummers 14/504 & 14/505 Wtra AK ingediende repliek d.d. 16 juni 2014 moet worden gezien als repliek in de onderhavige zaken;

-       de in laatstvermelde brief bedoelde repliek;

-       de op 16 juli 2014 ingekomen brief van betrokkenen van 15 juli 2014, houdende de mededeling dat de in voormelde klachtzaken met nummers 14/504 & 14/505 Wtra AK ingediende dupliek d.d. 15 juli 2014 ook kan gelden als dupliek in de onderhavige zaken;

-       de in laatstvermelde brief bedoelde dupliek;

-       de op 23 juli 2014 ingekomen brief van klagers van 22 juli 2014, houdende vier nadere bijlagen.

1.3       De Accountantskamer heeft de klacht, gelijktijdig doch niet gevoegd met de tegen betrokkenen aanhangig gemaakte klachtzaken met nummers 14/504 & 14/505, 14/1086 & 14/1087 en 14/1136 & 14/1137, behandeld ter openbare zitting van 18 en 20 augustus 2014. Op 18 augustus 2014 zijn verschenen mr. W.J.M. van Andel, mede namens mr. A.A.M. Deterink, bijgestaan door mw. mr. E.L. Zetteler, advocaat te Utrecht, en betrokkenen in persoon, bijgestaan door mr. J.W van Rijswijk, advocaat te Amsterdam. Op 20 augustus 2014 is namens klagers verschenen mw. mr. Zetteler voormeld, alsmede betrokkenen in persoon, wederom bijgestaan door mr. Van Rijswijk voormeld.

1.4       Klagers en betrokkenen hebben tijdens deze mondelinge behandeling hun standpunten, mede aan de hand van daartoe overgelegde pleitnotities, toegelicht respectievelijk doen toelichten en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Econcern B.V. en haar groepsmaatschappijen (hierna samen Econcern) hielden zich bezig met projecten, diensten en producten voor duurzame energievoorziening en waren in 2009 actief in 24 landen. In de periode van 2005 tot en met 2008 heeft Econcern een aanmerkelijke groei doorgemaakt.

2.2       Betrokkenen zijn openbaar accountant en als zodanig verbonden aan accountantsorganisatie PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Betrokkene sub 1) heeft de geconsolideerde jaarrekening 2007 van Econcern (hierna: de jaarrekening 2007) op 13 mei 2008 van een goedkeurende controleverklaring voorzien. In de jaarrekening is vermeld dat deze is opgesteld in overeenstemming met de in Nederland geldende ‘accounting principles (Dutch GAAP)’. Betrokkenen hebben op 29 april 2008 het ‘PwC Board Report’ ondertekend. In dat document zijn de financiële prestaties en de verslaggeving van Econcern behandeld en aanbevelingen gedaan aangaande de administratieve organisatie en de interne controle van Econcern.

2.3       In de jaarrekening 2007 is verantwoord dat de totale opbrengsten zijn gestegen van € 239,2 miljoen in 2006 naar € 443,0 miljoen in 2007 met een stijging van het netto resultaat van € 43,5 miljoen in 2006 naar € 85,9 miljoen in 2007. Het balanstotaal is daarbij gestegen van € 386,9 miljoen in 2006 naar € 697,6 miljoen in 2007.

2.4       In het jaarverslag is uiteengezet dat Econcern is georganiseerd naar vier ‘business modellen’, te weten ‘Ecofys’, ‘Ecostream’, ‘Evelop’ en ‘Ecoventures’. Over het ‘business model’ van Ecoventures is vermeld:

The business-model of Ecoventures involves establishing a new company or securing a stake in an existing one - normally adopting a majority share, and if possible, involving a strategic partner. With time, when an interesting increase in valuation is realized, shares are sold and Ecoventures role reduced to a minority share.

met als ‘accounting principle’:

No consolidation of ventures; exceptions OneCarbon and Innogrow

2.5       In de toelichting bij de geconsolideerde balans en winst- en verliesrekening is onder meer vermeld:

(…)

1.2    Changes in accounting policies

The accounting policies were not changed in 2007.

1.3    Consolidation

The consolidated financial statements contain the financial particulars of Econcern BV, the group companies which are part of Econcern’s core business and in which Econcern BV holds more than half the capital with a voting entitlement or in which Econcern BV has a decisive say in the management and financial policy on the grounds of supplementary rules, and other legal entities in which Econcern BV has a controlling interest.

The companies in which Econcern holds a majority of the shares, but which are not part of Econcern core business are treated as ventures in a venture capital company and therefore not consolidated.

The assets, liabilities and results of consolidated companies in which Econcern has an interest of more than 50% are fully consolidated. Participations in joint ventures - participating interests in which control is exercised jointly with third parties on the basis of a joint venture agreement - are consolidated on a proportional basis. Inter-company debts, receivables and transactions have been eliminated from the consolidated financial statements.

(…)

2.      Principles of valuation of assets and liabilities

2.1    General

The financial statements are prepared in accordance with accounting principles generally accepted in the Netherlands. (…)

The principles of valuation are based on the historical cost and cost price convention; except for accounting for participations and carbon credits.

Assets and liabilities are valued at nominal value, unless stated otherwise.

2.2    Comparison with prior year

The principles of valuation and determination of result remain unchanged compared to the prior year.

(…)

2.4    Intangible assets

Goodwill

The acquisition price consists of the amount paid in cash, or equivalent, agreed upon for aquiring the company plus directly attributable expenses.

Where the acquisition price is higher than the net amount of the fair value of the identifiable assets and liabilities, the excess is capitalised as goodwill in intangible assets. When the goodwill can not be allocated to an asset, goodwill is amortised on the basis of the economic life of the asset over a maximum of 20 years. When allocated to an asset the goodwill is amortized during the economic liftetime of the asset, starting at the moment the asset becomes operational.

(…)

2.6    Financial assets

Financial assets are initially valued at cost or lower market value.

If and when an objective market valuation can be derived, financial assets are revalued to market value. An objective market valuation is deemed to be available when the financial fixed asset is subject to a transaction where third parties are involved. The revaluation is included in other revenues in the profit an loss account and subsequently added to the revaluation reserve. Annually, the market value is tested for potential impairment.

Other financial assets (including securities), dedicated to serve the operations of the company permanently, are valued at the lower of cost and market value.

2.7    Inventory

Physical inventory is carried at cost, or lower market value.

Inventory relating to carbon credits is valued at fair value. The fair value is calculated using a valuation model which takes the face value of Group’s completed contracts at each period end and adjusts the carbon credit delivery volumes within each contract by a weighted risk adjustment factor that takes into account (i) the project technology, (ii) CDM status and (iii) development and construction status. This weighted risk factor is multiplied with a commercial risk factor - depending on OneCarbon’s contracting stage. The risk adjusted volumes are then valued using an estimate of the carbon price.

Prices for secondary (already used) carbon credits are based on market future prices. Prices for primary (not yet issued) carbon credits depend on the phase of project development and relating stage of registration.

Fair value adjustments based on changes in risk adjustment factors and/or changes in volumes are accounted for under ‘Fair value adjustments carbon credits’ which are included in other revenues.

2.8    Work in progress

Work in progress for third parties

(…)

Work in progress for own account

Work in progress for own account of Econcern is carried at cost. Profits following to market value are recognised at the date of achieving financial close. The date of financial close is determining since at the date of financial close:

·         An investment fund and/or strategic partner take a minority stake in the related project;

·                All contracts for construction, operating and maintenance and off take are in place;

·                The non-recourse project financing is in place.

Cost include production cost, being direct cost of materials and labour, directly attributable sub-contracted work and other external expenses including a mark up for indirect fixed cost, interest payment to third parties and variable costs attributable to the production process.

In case a project is not sold prior to mechanical completion of the project, the Work in Progress is reclassified to Tangible Fixed Assets, at the moment of mechanical completion.

(…)

3.      Principles for determination of result

3.1    General

The result represents the difference between the values of the consideration rendered, the costs, and other charges for the year. The results on transactions are recognised in the year they are realised.

3.2    Revenu recognition

Turnover

Income from the supply of goods is recognised as soon as all substantial rights and risks relating to the title to the goods are transferred to the customer.

Changes in work in progress

Profit recognition on work in progress takes place pursuant to the valuation principles as stated in the previous chapter.

Other revenues

Results on sale of shares in investments are recognised at closing of the related transaction. The recognized profit comprises of the difference between the proceeds from the transaction and the book value prior to the transaction.

Results on revaluation of shares in investments are recognized if and when an objective market valuation can be derived. An objective market valuation is deemed to be available when the related asset is subject to a transaction where third parties are involved.

Fair value adjustments based on changes in risk adjustment factors and/or changes in volumes are accounted for under ‘Fair value adjustments carbon credits’ which are included in other revenues.

(…)

2.6       In paragraaf 7 ‘Financial assets’ van genoemde toelichting is uiteengezet dat de waardetoename van de ‘financial assets’ van € 50,278 miljoen van 1 januari 2007 tot € 177,373 miljoen verband houdt met (positieve) ‘revaluations’ van de ‘participations’ van € 53,469 miljoen. Als ‘participations’ zijn vervolgens (onder meer) opgesomd, met weergave van percentage kapitaalbelang per einde 2007:

(…)

Scira Offshore Energy Ltd*                    50,00

Biomethanol Chemie Holding BV*        48,79

(…)

Sol Holding AG*                                     52,00

Darwind Holding BV*                             67,22

Koegorspolder C.V.*                               31,90

Duracar Holding BV*                              32,25

(…)

onder vermelding:

*These companies are valued at fair market value.

2.7       In paragraaf 8 ‘Inventories’ van genoemde toelichting is vermeld dat de waarde van de ‘Inventories’ per einde 2007 ad € 46,812 miljoen onder meer bestaat uit een bedrag van € 4,428 miljoen aan Carbon credits, onder vermelding dat deze zijn gewaardeerd tegen ‘fair market value’.

2.8       In paragraaf 9 ‘Work in progress’ van genoemde toelichting is vermeld dat de waarde daarvan in 2007 is toegenomen van € 106,666 miljoen tot € 274,324 miljoen, onder vermelding van:

The majority of the amounts stated under project development is financed by way of non-recourse (subordinated) project financing.

In case a project company is still consolidated at the moment of mechanical completion of the project, the related assets are transferred to Tangible Fixed Assets.

Work in progress is valued at historical cost net of allocation of proceeds from government and fiscal grants, and including recognition of profits following revaluation to market value on completion of a project or a distinct part thereof.

2.9       Het ‘PwC Board Report’ vermeldt onder meer:

1. Executive summary

1.1    Financial performance

Following continuous growth in 2007 and an increasing number of projects and transactions, Econcern had recorded a record net result in 2007 of EUR 85.9 million. Increasingly this result is driven by results on the sale of shares and projects (for 2007 EUR 53.7 million) and consecutive revaluation of the remaining shares (EUR 53.5 million). The results compensate for disappointing results of the level of Ecostream (a net loss of EUR 9.4 million).

Especially the set up in 2007 of Sol Holding had a significant impact on the result (EUR 37.5 million) as sale of shares and EUR 40.6 million revaluation result.

1.2    Cashflow

Material part of the 2007 results relate to non-cash items (revaluation of participations, the partial sale of Silpro to Solon AG by transferring it to Sol Holding and the tax benefit). Together with the high cash need following new business development, the cash flow for 2007 is € 193 million negative. In 2008 Econcern is strengthening its financial position via the expected proceeds out of the Sustain project and increasing use of project related financing such as the Ampère Fund.

1.3    Accounting policies

The accounting policies have been further streamlined in 2007 following the strategic developments of Econcern. The main development in this field is the distinction that is made between Econcern’s core activities, which Econcern does not consider to be a part of its core activities. These projects/companies are not included in the consolidation and are revalued to fair market value upon the conclusion of market transactions. The main venture activities relating to the 2007 annual accounts are Sol Holding en DarwinD.

(…)

2. Business developments

(…)

2.4    Cash flow and working capital

(…)

Cash flows

Due to the start-up nature of many of Econcern’s business and the significant amounts involved in project development activities of Evelop as well as the financing need of several Ecoventures companies, having access to sufficient cash is a key factor in Econcern’s success. At the end of 2007, the corporate financing facility of € 150 million was almost fully used for the financing of projects and activities in the whole group.

The cash need is also becoming apparent in the development of the cash flow as indicated in the cash flow statement. Given the fact that a significant part of the 2007 results relate to non cash items, especially the revaluation results, the result on the partial sale of Silpro to Solon AG by transferring it to Sol Holding and the tax income, the 2007 cash flow from operations is € 151 million negative.

2.10     In titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is onder meer opgenomen:

artikel 24c

1. Een rechtspersoon of vennootschap heeft een deelneming in een rechtspersoon, indien hij of een of meer van zijn dochtermaatschappijen alleen of samen voor eigen rekening aan die rechtspersoon kapitaal verschaffen of doen verschaffen teneinde met die rechtspersoon duurzaam verbonden te zijn ten dienste van de eigen werkzaamheid. Indien een vijfde of meer van het geplaatste kapitaal wordt verschaft, wordt het bestaan van een deelneming vermoed.

2. Een rechtspersoon heeft een deelneming in een vennootschap, indien hij of een dochtermaatschappij:

a. daarin als vennoot jegens schuldeisers volledig aansprakelijk is voor de schulden; of

b. daarin anderszins vennoot is teneinde met die vennootschap duurzaam verbonden te zijn ten dienste van de eigen werkzaamheid.

artikel 362

1. De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon. Indien de internationale vertakking van zijn groep dit rechtvaardigt kan de rechtspersoon de jaarrekening opstellen naar de normen die in het maatschappelijk verkeer in een van de andere lidstaten van de Europese Gemeenschappen als aanvaardbaar worden beschouwd en het in de eerste volzin bedoelde inzicht geven.

2. De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het vermogen en zijn samenstelling in actief- en passiefposten op het einde van het boekjaar weer. De balans mag het vermogen weergeven, zoals het wordt samengesteld met inachtneming van de bestemming van de winst of de verwerking van het verlies, of, zolang deze niet vaststaat, met inachtneming van het voorstel daartoe. Bovenaan de balans wordt aangegeven of daarin de bestemming van het resultaat is verwerkt.

3. De winst- en verliesrekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het resultaat van het boekjaar en zijn afleiding uit de posten van baten en lasten weer.

4. Indien het verschaffen van het in lid 1 bedoelde inzicht dit vereist, verstrekt de rechtspersoon in de jaarrekening gegevens ter aanvulling van hetgeen in de bijzondere voorschriften van en krachtens deze titel wordt verlangd. Indien dit noodzakelijk is voor het verschaffen van dat inzicht, wijkt de rechtspersoon van die voorschriften af; de reden van deze afwijking wordt in de toelichting uiteengezet, voor zover nodig onder opgaaf van de invloed ervan op vermogen en resultaat.

5. De baten en lasten van het boekjaar worden in de jaarrekening opgenomen, onverschillig of zij tot ontvangsten of uitgaven in dat boekjaar hebben geleid.

artikel 363

1. De samenvoeging, de ontleding en de rangschikking van de gegevens in de jaarrekening en de toelichting op die gegevens zijn gericht op het inzicht dat de jaarrekening krachtens artikel 362 lid 1 beoogt te geven. Daarbij worden de voorschriften krachtens lid 6 en de andere afdelingen van deze titel in acht genomen.

2. Het is niet geoorloofd in de jaarrekening activa en passiva of baten en lasten tegen elkaar te laten wegvallen, indien zij ingevolge deze titel in afzonderlijke posten moeten worden opgenomen.

artikel 384

1. Bij de keuze van een grondslag voor de waardering van een actief en van een passief en voor de bepaling van het resultaat laat de rechtspersoon zich leiden door de voorschriften van artikel 362 leden 1-4 . Als grondslag komen in aanmerking de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en de actuele waarde.

2. Bij de toepassing van de grondslagen wordt voorzichtigheid betracht. Winsten worden slechts opgenomen, voor zover zij op de balansdatum zijn verwezenlijkt. Verplichtingen die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar, worden in acht genomen, indien zij vóór het opmaken van de jaarrekening zijn bekend geworden. Voorzienbare verplichtingen en mogelijke verliezen die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar kunnen in acht worden genomen indien zij vóór het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden.

(…)

6. Slechts wegens gegronde redenen mogen de waardering van activa en passiva en de bepaling van het resultaat geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande boekjaar zijn toegepast. De reden der verandering wordt in de toelichting uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor vermogen en resultaat, aan de hand van aangepaste cijfers voor het boekjaar of voor het voorafgaande boekjaar.

7. Waardeveranderingen van:

a. financiële instrumenten;

b. andere beleggingen; en

c. agrarische voorraden waarvoor frequente marktnoteringen bestaan die op grond van lid 1 tegen de actuele waarde worden gewaardeerd, kunnen in afwijking van de tweede zin van lid 2 onmiddellijk in het resultaat worden opgenomen, tenzij in deze afdeling anders is bepaald. Waardeveranderingen van afgeleide financiële instrumenten, voorzover niet bedoeld in lid 8, worden, zo nodig in afwijking van lid 2, onmiddellijk ten gunste of ten laste van het resultaat gebracht.

artikel 388

1. De verkrijgingsprijs waartegen een actief wordt gewaardeerd, omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

2. De vervaardigingsprijs waartegen een actief wordt gewaardeerd, omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente op schulden over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

artikel 389

1. De deelnemingen in maatschappijen waarin de rechtspersoon invloed van betekenis uitoefent op het zakelijke en financiële beleid, worden verantwoord overeenkomstig de leden 2 en 3. Indien de rechtspersoon of een of meer van zijn dochtermaatschappijen alleen of samen een vijfde of meer van de stemmen van de leden, vennoten of aandeelhouders naar eigen inzicht kunnen uitbrengen of doen uitbrengen, wordt vermoed dat de rechtspersoon invloed van betekenis uitoefent.

artikel 390

1. Waardevermeerderingen van materiële vaste activa, immateriële vaste activa en voorraden die geen agrarische voorraden zijn, worden opgenomen in een herwaarderingsreserve. Waardevermeerderingen van andere activa die tegen actuele waarde worden gewaardeerd, worden opgenomen in een herwaarderingsreserve, tenzij ze krachtens artikel 384 ten gunste van het resultaat worden gebracht. Voorts vormt de rechtspersoon een herwaarderingsreserve ten laste van de vrije reserves of uit het resultaat van het boekjaar, voor zover in het boekjaar waardevermeerderingen van activa die op de balansdatum nog aanwezig zijn, ten gunste van het resultaat van het boekjaar zijn gebracht. Een herwaarderingsreserve wordt niet gevormd voor activa bedoeld in de vorige zin waarvoor frequente marktnoteringen bestaan. Ter hoogte van het bedrag van ten laste van de herwaarderingsreserve gebrachte uitgestelde verliezen op financiële instrumenten als bedoeld in artikel 384 lid 8 , kunnen geen uitkeringen ten laste van de reserves worden gedaan. De herwaarderingsreserve kan worden verminderd met latente belastingverplichtingen met betrekking tot activa die zijn geherwaardeerd op een hoger bedrag.

artikel 406

1. De rechtspersoon die, alleen of samen met een andere groepsmaatschappij, aan het hoofd staat van zijn groep, stelt een geconsolideerde jaarrekening op, waarin opgenomen de eigen financiële gegevens met die van zijn dochtermaatschappijen in de groep, andere groepsmaatschappijen en andere rechtspersonen waarop hij een overheersende zeggenschap kan uitoefenen of waarover hij de centrale leiding heeft.

2. Een rechtspersoon waarop lid 1 niet van toepassing is, maar die in zijn groep een of meer dochtermaatschappijen heeft of andere rechtspersonen waarop hij een overheersende zeggenschap kan uitoefenen of waarover hij de centrale leiding heeft, stelt een geconsolideerde jaarrekening op. Deze omvat de financiële gegevens van het groepsdeel, bestaande uit de rechtspersoon, zijn dochtermaatschappijen in de groep, andere groepsmaatschappijen die onder de rechtspersoon vallen en andere rechtspersonen waarop hij een overheersende zeggenschap kan uitoefenen of waarover hij de centrale leiding heeft.

3. De rechtspersoon die geen bank als bedoeld in artikel 415 is, en waarvan de geconsolideerde jaarrekening voor een belangrijk deel de financiële gegevens van één of meer banken bevat, geeft in de toelichting ten minste inzicht in de solvabiliteit van de banken als één geheel.

4. De rechtspersoon die geen verzekeringsmaatschappij als bedoeld in artikel 427 lid 1 is, en waarvan de geconsolideerde jaarrekening voor een belangrijk deel de financiële gegevens van één of meer verzekeringsmaatschappijen bevat, geeft in de toelichting ten minste inzicht in de solvabiliteit van de verzekeringsmaatschappijen als één geheel.

5. In de geconsolideerde jaarrekening van een rechtspersoon, die geen bank als bedoeld in artikel 415 is, mag ten aanzien van in de consolidatie te betrekken maatschappijen die bank zijn, tezamen met de in artikel 426 lid 1 , tweede zin, bedoelde maatschappijen, artikel 424 worden toegepast.

artikel 407

De verplichting tot consolidatie geldt niet voor gegevens:

a. van in de consolidatie te betrekken maatschappijen wier gezamenlijke betekenis te verwaarlozen is op het geheel,

b. van in de consolidatie te betrekken maatschappijen waarvan de nodige gegevens slechts tegen onevenredige kosten of met grote vertraging te verkrijgen of te ramen zijn,

c. van in de consolidatie te betrekken maatschappijen waarin het belang slechts wordt gehouden om het te vervreemden.

artikel 409

De financiële gegevens van een rechtspersoon of vennootschap mogen in de geconsolideerde jaarrekening worden opgenomen naar evenredigheid tot het daarin gehouden belang, indien:

a.      in die rechtspersoon of vennootschap een of meer in de consolidatie opgenomen maatschappijen krachtens een regeling tot samenwerking met andere aandeelhouders, leden of vennoten samen de rechten of bevoegdheden kunnen uitoefenen als bedoeld in artikel 24a, lid 1; en

b.     hiermee voldaan wordt aan het wettelijke inzichtvereiste.

2.11     In richtlijn 214 ‘Financiële vaste activa’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving, zoals die gold voor het verslagjaar 2007, is onder meer opgenomen:

103 Volgens artikel 2:24b BW is een groep:

een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden.

Deze wettelijke beschrijving bevat twee criteria waaraan voldaan moet zijn wil er sprake zijn van een groep: economische eenheid en organisatorische verbondenheid. Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat ook het element centrale leiding essentieel is. Tussen deze drie criteria bestaat verband. Een economische eenheid veronderstelt immers een organisatorische verbondenheid en/of een centrale leiding. Kenmerkend voor een groep is dus dat sprake is van een samenstel van rechtspersonen en vennootschappen (hierna aangeduid met maatschappijen) die onder centrale leiding staan, zodanig dat zij een economische eenheid vormen.

103a In alle gevallen dient op basis van de feitelijke situatie te worden vastgesteld of sprake is van een groep of groepsmaatschappij (hierna aangeduid met groepsrelatie). Of sprake is van een groepsrelatie hangt ervan af of een bepaalde maatschappij in wezen de andere maatschappij beheerst, anders gezegd: feitelijk beleidsbepalend is in die andere (beleidsafhankelijke) maatschappij. Een dergelijke invloed wordt bijvoorbeeld veelal uitgeoefend op basis van de mogelijkheid een meerderheid van de stemrechten te kunnen uitoefenen in de Algemene vergadering van Aandeelhouders (AvA), of de mogelijkheid de meerderheid van bestuurders te kunnen benoemen of ontslaan. Tussen een moedermaatschappij en een dochtermaatschappij bestaat dus veelal een groepsrelatie, maar dat is niet noodzakelijkerwijs altijd het geval.

Voorbeelden van situaties waarbij wel de meerderheid van de stemrechten in de AvA kan worden uitgeoefend, maar geen sprake is van een groepsrelatie omdat geen feitelijke beleidsbepalende invloed kan worden dan wel wordt uitgeoefend, zijn:

- op grond van de statuten, een overeenkomst of een regeling worden de financiële en operationele activiteiten beheerst door derden;

- het recht de meerderheid van de bestuurders, of leden van een ander orgaan dat direct of indirect feitelijk het beleid bepaalt, te benoemen en te ontslaan komt toe aan derden of aan de Raad van Commissarissen, of de meerderheid van het stemrecht in de vergadering van bestuurders of de leden van dat andere orgaan kan worden uitgeoefend door derden.

Bij zorgvuldige toepassing van de criteria aan de hand waarvan wordt vastgesteld of sprake is van een groepsmaatschappij, kan het niet voorkomen dat een maatschappij groepsmaatschappij van meer dan een groep is. Van die maatschappij kunnen de financiële gegevens dan niet in meer dan een geconsolideerde jaarrekening worden opgenomen.

103b De feitelijke vaststelling of sprake is van een groepsrelatie kan in bepaalde situaties niet eenvoudig zijn. Voor de vaststelling of sprake is van feitelijke beleidsbepalende invloed zoals aangegeven in alinea 103a kunnen de volgende omstandigheden belangrijke aanwijzingen geven:

- Alle activiteiten van een maatschappij worden in wezen uitgevoerd ten behoeve van de (deelnemende) rechtspersoon, conform zijn specifieke wens. De rechtspersoon verkrijgt daardoor economische voordelen in verband met de activiteiten van die maatschappij. Economische afhankelijkheid op zichzelf (zoals die van een leverancier of van een belangrijke klant) is overigens niet voldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van een feitelijk beleidsbepalende invloed.

- De rechtspersoon heeft in wezen zodanige zeggenschap over een andere maatschappij dat hij die maatschappij of zijn activiteiten beheerst of kan beheersen. Een dergelijke zeggenschap kan aan anderen zijn gedelegeerd, waarbij sprake is van een ‘automatische piloot’-mechanisme, zodanig dat de rechtspersoon in wezen nog steeds die maatschappij of zijn activiteiten beheerst of kan beheersen. De rechtspersoon kan bijvoorbeeld de macht hebben om de activiteiten van die maatschappij te beëindigen, dan wel deze maatschappij te ontbinden, of hij kan de macht hebben de statuten van deze maatschappij te wijzigen, of hij kan een veto uitspreken over voorgestelde statutenwijzigingen.

- De rechtspersoon heeft in wezen het recht op de meerderheid van de economische voordelen van de activiteiten van de beleidsafhankelijke maatschappij te verkrijgen, bijvoorbeeld op grond van een wet, een overeenkomst of een andere regeling. Een dergelijk recht kan een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van beleidsbepalende invloed als de rechtspersoon transacties aangaat met die maatschappij en de financiële resultaten op grond van de regeling aan de rechtspersoon toekomen.

- De rechtspersoon loopt in wezen voor meer dan de helft het economische risico met betrekking tot die maatschappij of de activa van die maatschappij.

106 Kapitaalbelangen die niet kunnen worden aangemerkt als deelneming dienen onder de effecten te worden gerubriceerd, en wel als ‘overige effecten’ onder de financiële vaste activa indien zij bestemd zijn om duurzaam te worden aangehouden en onder de vlottende activa, indien deze bestemming ontbreekt.

107 Door participatiemaatschappijen (waaronder begrepen: ontwikkelingsmaatschappijen) gehouden kapitaalbelangen zijn gewoonlijk als ‘overige effecten’ in de zin van artikel 2:367 BW aan te merken. Gelet op de omstandigheid dat zij betrekking hebben op de hoofdactiviteit van de participatiemaat-schappij worden zij in de regel met een aangepaste benaming aangeduid. Deze kapitaalbelangen vormen geen groepsmaatschappijen of deelnemingen omdat de organisatorische verbondenheid ontbreekt, dan wel omdat zij niet duurzaam worden gehouden.

203 Het vermoeden van invloed van betekenis is aanwezig indien de deelnemende rechtspersoon naar eigen inzicht kan beschikken over ten minste 20 procent van de aan de aandelen verbonden stemrechten, tenzij de rechtspersoon duidelijk kan aantonen dat die niet het geval is. Indien de deelnemende rechtspersoon over minder dan procent van de aan de aandelen verbonden stemrechten beschikt, wordt vermoed dat geen invloed van betekenis wordt uitgeoefend, tenzij de rechtspersoon duidelijk kan aantonen dat dit wel het geval is.

Het bestaan van invloed van betekenis kan worden aangetoond door één of meer van de volgende omstandigheden:

- vertegenwoordiging door de deelnemende rechtspersoon in het bestuur van de deelneming of in een vergelijkbaar gezaghebbend orgaan;

- betrokkenheid van de deelnemende rechtspersoon bij de bepaling van het beleid van de deelneming;

- materiële transacties tussen de deelnemende rechtspersoon en deelneming:

- onderlinge uitwisseling van managers tussen de deelnemende rechtspersoon en de deelneming;

- het voorzien van essentiële technische informatie.

404 Voorbeelden van ‘overige effecten’ die deel uitmaken van de financiële vaste activa zijn:

- aandelen of certificaten daarvan in het kapitaal van andere rechtspersonen die niet als deelneming zijn aan te merken;

- andere effecten zoals obligaties, certificaten daarvan, pandbrieven.

Veelal zullen deze activa kunnen worden beschouwd als zelfstandige vruchtdragers (zie ook alinea 406).

Voor de in de toelichting op te nemen informatie over de hier bedoelde effecten wordt verwezen naar hoofdstuk 290 financiële instrumenten.

In richtlijn 215 ‘Joint ventures’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving, zoals die gold voor het verslagjaar 2007, is onder meer opgenomen:

109 Bij inbreng in of verkoop van activa aan een joint venture door een deelnemer in die joint venture dient die deelnemer, behoudens het hierna gestelde, zowel in de enkelvoudige als in de geconsolideerde jaarrekening dat deel van het resultaat in de winst en verliesrekening te verantwoorden dat correspondeert met het relatieve belang van de andere deelnemers in de joint venture (proportionele winstbepaling).

Hierbij dienen in aanmerking te worden genomen de mate waarin de economische voordelen en risico’s verbonden aan het verkochte actief feitelijk aan de joint venture zijn overgedragen en de (eventuele) onzekerheden ten aanzien van de toekomstige realisatie van de tegenprestatie voor het verkochte actief.

Er dient echter geen resultaat te worden verantwoord indien de door de deelnemers ingebrachte niet-monetaire activa ongeveer aan elkaar gelijk zijn voor wat betreft aard, gebruik (in dezelfde bedrijfsactiviteit) én reële waarde.

Een eventueel niet verantwoord resultaat dient in mindering te worden gebracht op de boekwaarde van de betreffende activa in geval van proportionele consolidatie, en op de netto-vermogenswaarde van de joint venture als er geen consolidatie plaatsvindt, en dient niet als ongerealiseerde winst in de balans te worden gepassiveerd.

Een eventueel verlies op vlottende activa of een bijzondere waardevermindering van vaste activa als bedoeld in hoofdstuk 121 Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa, dient onmiddellijk volledig te worden genomen.

In richtlijn 217 ‘Consolidatie’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving, zoals die gold voor het verslagjaar 2007, is onder meer opgenomen:

204 Participatiemaatschappijen hebben soms ook meerderheidsbelangen in hun participaties. Veelal kwalificeren deze participaties niet als groepsmaatschappij (zie hiervoor ook alinea 107 van hoofdstuk 214 Financiële vaste activa). Veelal hebben zij dan als aandeelhouder de meerderheid van de stemrechten in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van deze participatie en kunnen daarmee overheersende zeggenschap uitoefenen in de participatie. Op grond van artikel 2:406 lid 1 behoren de participaties te worden geconsolideerd. Deze situatie is niet vergelijkbaar met die van een personal holding zoals beschreven in alinea 203. De participatiemaatschappij zal misschien niet feitelijk het beleid uitoefenen in de participatie, zij zal wel ingrijpen in het beleid van de participatie indien zij dit nodig acht. Zie echter ook alinea 305 voor een mogelijke vrijstelling van consolidatie voor participaties waarvan het voornemen bestaat ze te vervreemden.

304 In de geconsolideerde jaarrekening behoeven geen gegevens te worden geconsolideerd van in de consolidatie te betrekken maatschappijen (artikel 2:407 lid 1 8W):

- wier gezamenlijke betekenis te verwaarlozen is voor het geheel;

- waarvan de nodige gegevens slechts tegen onevenredige kosten of met grote vertraging te verkrijgen of te ramen zijn. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties zullen groepsmaatschappijen van materieel belang op deze grond buiten de consolidatie gehouden kunnen worden. Dit kan zich voordoen na verwerving van een nieuwe deelneming wanneer de berichtgeving van deze deelneming nog niet aan het systeem van de groep is aangepast (zie echter ook alinea 405);

- waarin het belang uitsluitend wordt gehouden om het te vervreemden. Dit kan zich voordoen indien bij verwerving van een (deel)groep het voornemen bestaat deze groep te reorganiseren en bepaalde onderdelen binnen niet al te lange tijd weer af te stoten.

Geconsolideerde deelnemingen waarvan het voornemen bestaat deze op termijn af te stoten, blijven in het algemeen in de consolidatie betrokken tot het moment van daadwerkelijke afstoting. Van belang voor de beslissing deze deelnemingen al dan niet te (blijven) consolideren is de vraag of (nog) wordt voldaan aan de criteria voor het zijn van een groepsmaatschappij, zoals geformuleerd in de alinea’s 103 tot en met 103b van hoofdstuk 214 Financiële vaste activa, of (nog) een overheersende zeggenschap kan worden uitoefenend of (nog) de centrale leiding aanwezig is. Zolang consolidatie plaatsvindt is het niet toegestaan om in de geconsolideerde jaarrekening reeds rekening te houden met de effecten van de mogelijke toekomstige deconsolidatie, bijvoorbeeld door vooruit te lopen op de toepassing van alinea 231 van hoofdstuk 214 Financiële vaste activa.

Voor zover sprake is van beëindiging van bedrijfsactiviteiten is hoofdstuk 345 Beëindiging van bedrijfsactiviteiten van toepassing, ook indien de deelneming niet langer in de consolidatie is betrokken.

304a [1] Wanneer een rechtspersoon een maatschappij verwerft uitsluitend met de bedoeling om deze later af te stoten, dient hij dit belang op de overnamedatum alleen te classificeren als ‘slechts gehouden om te vervreemden’ wanneer de verkoop binnen een jaar waarschijnlijk is en op de overnamedatum, of binnen een korte periode na de overname, aan de volgende indicatoren wordt voldaan:

- de maatschappij is geschikt voor onmiddellijke vervreemding;

- er is een verkoopbesluit genomen en er is een verkoopplan opgesteld;

- met de uitvoering van het verkoopbesluit en -plan is feitelijk een begin gemaakt;

- de verkoopprijs is in overeenstemming met de reële waarde; en

- het is niet te verwachten dat het verkoopplan fundamenteel zal worden gewijzigd of zal worden ingetrokken.

Meestal zal binnen drie maanden na de overnamedatum aan deze indicatoren worden voldaan.

Een belang dat voldoet aan de voorwaarden ‘slechts gehouden om te vervreemden’, dient te worden opgenomen onder de vlottende activa.

304b Indien de verkoop langer duurt dan een jaar, maar dit het gevolg is van feiten en omstandigheden die buiten de invloedsfeer van de rechtspersoon liggen en er voldoende aanwijzingen zijn dat de rechtspersoon zich zal houden aan het verkoopplan, blijft het belang toch als ‘slechts gehouden om te vervreemden’ aangemaakt.

304c Vanaf het moment dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden ‘slechts gehouden om te vervreemden’, dienen de financiële gegevens van het belang te worden geconsolideerd in die van de deelnemende rechtspersoon.

305 Voor meerderheidsparticipaties van participatiemaatschappijen kan de vrijstelling van artikel 2:407 lid 1 BW zoals besproken in alinea 304 worden toegepast als er ten aanzien van deze participaties vanaf het moment van aankoop een concrete exit-strategie is geformuleerd, zodanig dat duidelijk is dat deze participaties slechts gehouden worden om ze te vervreemden op een volgens de exit-strategie gedefinieerd moment.

In richtlijn 270 ‘De winst- en verliesrekening’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving, zoals die gold voor het verslagjaar 2007, is onder meer opgenomen:

108 Indien zaken of diensten worden omgewisseld of geruild voor zaken of diensten die ongeveer aan elkaar gelijk zijn met betrekking tot aard en reële waarde, wordt deze ruil niet beschouwd als een transactie die een opbrengst genereert. Indien hieraan niet wordt voldaan wordt de ruil beschouwd als een transactie die een opbrengst genereert. De omvang van de opbrengst wordt bepaald op de reële waarde van de ontvangen zaken of diensten, vermeerderd of verminderd met eventuele ontvangen of betaalde liquide middelen of activa die op zeer korte termijn liquide te maken zijn. Indien de reële waarde van de ontvangen zaken of diensten niet betrouwbaar kan worden bepaald, wordt de opbrengst bepaald op de reële waarde van de geruilde zaken of diensten vermeerderd of verminderd met eventuele betaalde of ontvangen liquide middelen of activa die op zeer korte termijn liquide te maken zijn.

In richtlijn 121 ‘Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving, zoals die gold voor het verslagjaar 2007, is onder meer opgenomen:

202 Een rechtspersoon dient op iedere balansdatum te beoordelen of er aanwijzingen zijn dat een actief aan een bijzondere waardevermindering onderhevig kan zijn. Indien dergelijke indicaties aanwezig zijn, dient de rechtspersoon de realiseerbare waarde van het actief te schatten.

In richtlijn 140 ‘Stelselwijzigingen’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving, zoals die gold voor het verslagjaar 2007, is onder meer opgenomen:

102 Een stelsel omvat het geheel van grondslagen en regels voor het op stellen van jaarrekeningen:

a1.de grondslagen voor waardering van activa en passiva;

a2.de grondslagen voor de resultaatbepaling;

a3.de criteria betreffende de noodzaak respectievelijk de toelaatbaarheid van rechtstreekse mutaties van het eigen vermogen;

b. de consolidatiegrondslagen bestaande uit de regels voor het al dan niet in de geconsolideerde jaarrekening opnemen van dochtermaatschappijen, groepsmaatschappijen en joint ventures en de regels voor de verwerking van de onderlinge transacties;

c. de grondslagen voor de indeling en andere aspecten van de presentatie; dit omvat het groeperen, samenvoegen, ontleden en rangschikken van posten;

d. de grondslagen voor het opstellen van het kasstroomoverzicht, waaronder de indeling en andere aspecten van de presentatie van dit overzicht zoals beschreven onder c.

Van een stelselwijziging is sprake indien één of meer grondslagen en/of regels zoals hiervoor omschreven onder a tot en met d, anders zijn dan die welke bij de opstelling van de voorafgaande jaarrekening zijn gebruikt .

Onder een stelselwijziging wordt ook begrepen de overgang van een stelsel dat niet of niet meer als aanvaardbaar wordt beschouwd naar een wel toelaatbaar geacht stelsel.

Onder een stelselwijziging wordt niet begrepen:

- het voor het eerst vermelden van een grondslag voor posten die voorheen niet voorkwamen of niet belangrijk waren;

- het voor het eerst gebruiken van een grondslag voor handelingen of gebeurtenissen die naar hun aard verschillen van die welke voorheen voorkwamen;

- een schattingswijziging, zoals het wijzigen van de verwachte levensduur voor materiële vaste activa (zie hiervoor hoofdstuk 145 Schattingswijzigingen); onder een schattingswijziging wordt mede verstaan een wijziging in de schattingsmethode (bijvoorbeeld een wijziging in het afschrijvingssysteem);

- een wijziging in de consolidatiekring doordat een maatschappij anders wordt gekwalificeerd zonder dat de criteria voor die kwalificatie zijn gewijzigd (bijvoorbeeld omdat er niet langer sprake is

van een beleidsbepalende invloed, waardoor de maatschappij niet langer kwalificeert als groepsmaatschappij of door de overname of afstoting van respectievelijk fusie met maatschappijen).

In Richtlijn 100 ‘Inleiding’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving, zoals die gold voor het verslagjaar 2007, is in alinea 407 over de status van vetgedrukte tekst vermeld:

407 Indien slechts één grondslag aanvaardbaar wordt geacht of indien bepaalde grondslagen onaanvaardbaar worden geacht, zal dit worden geaccentueerd door de desbetreffende passage vetgedrukt op te nemen.

De vetgedrukte passages dienen als stellige uitspraken te worden opgevat. Ook deze stellige uitspraken hebben echter niet de status van een wettelijke bepaling en derhalve geen bindende kracht. Desalniettemin verwacht de RJ dat van deze stellige uitspraken slechts wordt afgeweken indien daarvoor goede gronden zijn.

De RJ acht deze gronden in ieder geval aanwezig wanneer met deze afwijkingen een verbetering wordt beoogd en bereikt van het inzicht dat een jaarrekening geeft.

De RJ neemt aan dat een afwijking van de stellige uitspraken niet licht tot een verbetering van dit inzicht kan leiden, tenzij de in alinea 406 genoemde specifieke omstandigheden van toepassing zijn. Dit neemt niet weg dat zowel de opstellers als de controleurs van jaarrekeningen hun eigen verantwoordelijkheid hebben.

In alinea 406 is opgenomen:

406 Met betrekking tot de oordelen wordt opgemerkt dat de (ontwerp)Richtlijnen een algemene strekking hebben. Specifieke omstandigheden kunnen echter mede bepalend zijn voor het oordeel over de aanvaardbaarheid van de toegepaste grondslagen.

2.12     Het (toenmalig) Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) heeft krachtens het bepaalde in de artikelen 19 en 19a van de Wet op de Registeraccountants (oud; hierna: Wet RA) per 1 januari 2007 de Verordening Gedragscode (RA’s) (hierna: de VGC) vastgesteld. Krachtens het bepaalde in artikel A-130.7 van de VGC kan het bestuur van het NIVRA nadere voorschriften geven ten aanzien van controle- en overige standaarden (hierna: NVCOS). Op basis van dit artikel zijn onder meer vastgesteld de NVCOS 200 ‘Algemene doelstellingen van de onafhankelijke accountant, alsmede het uitvoeren van een controle overeenkomstig de Standaarden’, de NVCOS 230 ‘Controledocumentatie’, de NVCOS 500 ‘Controle-informatie’ en de NVCOS 700 ‘Het vormen van een oordeel en het rapporteren over financiële overzichten’. Samengevat geven deze Standaarden regels die gelden bij het uitvoeren van een controle van financiële overzichten, met - conform paragraaf 11 van de NVCOS 200 - als algehele doelstellingen:

a.         Het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid over de vraag of de financiële overzichten als geheel geen afwijking van materieel belang bevatten die het gevolg is van fraude of fouten, om daarmee de accountant in staat te stellen om een oordeel tot uitdrukking te brengen over de vraag of de financiële overzichten in alle van materieel belang zijnde opzichten in overeenstemming met het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaglegging zijn opgesteld; en

b.           Te rapporteren betreffende de financiële overzichten en het communiceren zoals door de Standaarden wordt vereist in overeenstemming met de bevindingen van de accountant.

In dat kader wordt onder meer van de accountant geëist dat hij de controle van een financieel overzicht met een professioneel-kritische instelling plant en uitvoert, onder toepassing van professionele oordeelsvorming, in welk verband hij voldoende en geschikte controle-informatie dient te verkrijgen teneinde het risico van een afwijking van materieel belang in dat financieel overzicht naar een aanvaardbaar laag niveau terug te brengen, waardoor de accountant in staat wordt gesteld om redelijke conclusies te trekken waarop hij zijn oordeel kan baseren - een en ander conform paragraaf 17 van NVCOS 200.

2.13     In mei 2009 kwam Econcern in liquiditeitsproblemen te verkeren, waarna op 26 mei 2009 aan Econcern surseance van betaling is verleend. Op 18 juni 2009 is Econcern, samen met haar Nederlandse groepsmaatschappijen, in staat van faillissement verklaard onder benoeming van klagers tot curatoren. Zij hebben in hun eerste faillissementsverslag van 22 september 2009 onder meer vermeld dat zij, zoals gebruikelijk, een onderzoek zullen doen naar de oorzaken van het faillissement van Econcern (hierna: het faillissement).

2.14     Per brief van 28 oktober 2010 hebben klagers aan betrokkenen een aantal vragen voorgelegd over de financiële verslaglegging door Econcern, stellend dat die vragen zijn opgekomen tijdens het onderzoek naar feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het faillissement. Betrokkenen hebben per brief van 30 november 2010 geantwoord. Per brief van 15 september 2011 hebben klagers betrokkenen laten weten dat hun reactie, in combinatie met nader in de tussentijd uitgevoerd onderzoek, tot een aantal aanvullende vragen en opmerkingen heeft geleid. Per brief van 29 november 2011 hebben betrokkenen op de brief van 15 september 2011 geantwoord. In april 2012 hebben klagers met betrokkenen gesproken over een en ander.

2.15     Op 11 december 2013 hebben klagers hun onderzoeksrapport naar de oorzaken van het faillissement uitgebracht. In dat rapport staat in § 4.1 vermeld:

De door Econcern gekozen waarderingsgrondslagen, de grondslagen ter bepaling van het resultaat en overige verslaggevingssystematieken zijn transparant uiteengezet in de (concept-)jaarrekeningen. Er wordt geconstateerd dat sprake was van agressieve financiële verslaggeving, die op diverse aspecten in strijd is met de door Econcern als haar verslaggevingsnorm weergegeven Dutch GAAP. Diverse activa werden tegen ‘market values’ gewaardeerd en de hierbij optredende ongerealiseerde herwaarderingen zijn rechtstreeks ten gunste van de winst- en verliesrekening verantwoord.

3.         De klacht

3.1       In het klaagschrift wordt betrokkenen verweten dat ten onrechte tot de afgifte van een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening 2007 van Econcern is gekomen alsmede dat zij ten onrechte het PwC Board Report hebben ondertekend. In dat verband wordt hen meer concreet verweten dat niet is kunnen blijken dat zij enige controlewerkzaamheden hebben verricht, dat er vrijwel geen controle is uitgeoefend, dat onvoldoende onderzoek is gedaan of sprake is van een getrouwe weergave, dat sprake is van een onvoldoende professioneel kritische instelling en dat de controlewerkzaamheden met onvoldoende diepgang zijn uitgevoerd, een en ander tot gevolg hebbend dat de jaarrekening 2007 ten onrechte van een goedkeurende verklaring is voorzien.

3.2       In voormeld verband is in het bijzonder aangevoerd dat

a) Econcern ten onrechte de door haar in de ondernemingen Sol Holding AG (hierna: Sol Holding), BioMethanol Chemie Holding B.V. (hierna: BMCH), Darwind Holding B.V. (hierna: Darwind) en Scira Offshore Energy ltd (hierna: Scira) gehouden belangen niet heeft geconsolideerd in haar jaarrekening 2007;

b) Econcern een inconsistent beleid heeft toegepast doordat een partieel belang in Windpark Q7 Holding B.V. (hierna: Windpark Q7) wel is geconsolideerd, terwijl die partiële consolidatie niet bijdroeg aan het gewenste inzicht in de vermogenspositie en resultaatontwikkeling;

c) Econcern ten onrechte haar niet geconsolideerde deelnemingen (‘participations’) heeft gewaardeerd tegen ‘fair value/marketvalue’ in plaats van tegen netto-vermogenswaarde en aldus ongerealiseerde herwaarderingen in de winst- en verliesrekening heeft verwerkt, wat het geval is geweest bij Sol Holding (en haar deelneming Silicium de Provence S.A.S. (hierna: Silpro)), BMCH, Darwind, Koegorspolder C.V., Duracar Holding B.V. (hierna: Duracar) en Scira;

d) Econcern ten onrechte onderhanden werk voor eigen rekening en risico (‘WIP for own account’) via de winst- en verliesrekening heeft verantwoord en niet als materiële vaste activa in ontwikkeling, terwijl dat onderhanden werk ten onrechte is gewaardeerd tegen ‘market value’ aan de hand van ‘discounted cash flow’ berekeningen van de individuele projecten;

e) Econcern ten onrechte emissierechten in haar jaarrekening heeft verantwoord tegen ‘market value’ in plaats van tegen actuele waarde, zijnde de vervangingswaarde, terwijl per einde boekjaar 2007 nog geen emissierechten werden bezeten doch slechts in- en verkoopcontracten waren gesloten inzake toekomstige aan- en verkopen;

f) Econcern ten onrechte de betaalde koopprijs voor projectvennootschappen Godewind en Terra Nova niet heeft opgesplitst in enerzijds de netto-vermogenswaarde en anderzijds de goodwill doch de gehele koopprijs heeft verantwoord als ‘WIP for own account’, gewaardeerd tegen ‘fair value’;

g) Econcern betreffende Globasol de debiteuren- en onderhanden werk-posities, de voorraden en een vordering op een verzekeraar te positief heeft weergegeven door ter zake geen voorziening te nemen;

h) Econcern geen blijk heeft doen geven dat een impairment test is overwogen aangaande de immateriële vaste activa, terwijl die test voor het boekjaar 2008 wel noodzakelijk is geacht;

i) Econcern de niet uit de balans blijkende verplichtingen niet volledig en correct heeft weergegeven;

j) Econcern in haar jaarrekening 2007 niet heeft toegelicht dat aangaande het project REC Afrikahaven een transactie is gedaan met een aan haar verbonden partij;

k) Econcern ten onrechte de in 2007 gemaakte kosten van het aantrekken van een in 2008 tot stand gekomen financiering in de balans heeft verantwoord als vooruitbetaalde bedragen en niet onmiddellijk via de winst- en verliesrekening ten laste van het resultaat heeft gebracht.

3.3       Klagers hebben tot slot geconcludeerd dat betrokkene sub 1) ten onrechte tot zijn goedkeuring van de jaarrekening 2007 is gekomen en dat betrokkenen sub 1) en sub 2) ten onrechte tot de bevestiging als verwoord in het ‘PwC Board Report’ zijn gekomen.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 33 Wet op de Registeraccountants (Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 31 Wta juncto artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) vigerende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       De Accountantskamer stelt vast dat het debat van partijen ten aanzien van de hiervoor onder 3.2 bedoelde kapitaalbelangen in twee delen uiteenvalt. Enerzijds strijden klagers en betrokkenen over het antwoord op de vraag of de jaarrekening 2007 van Econcern voldoet aan de regels van Titel 2.9 BW, als het door het bestuur van Econcern gekozen stelsel van financiële verslaglegging, en of betrokkenen daarbij met juistheid hebben beoordeeld [2] of de door het bestuur van Econcern gepresenteerde jaarrekening aan die regels voldoet. Anderzijds voeren zij een discussie over het antwoord op de vraag of betrokkenen hun controlewerkzaamheden in dat verband met een professioneel-kritische instelling en met voldoende diepgang hebben verricht en een en ander tijdig en voldoende hebben gedocumenteerd.

4.4.1    Het eerstbenoemde deel van het debat zal de Accountantskamer, gelet op wat hierna in 4.4.2, en 4.4.3 wordt overwogen, in het midden laten. Zij zal zich beperken tot het antwoord op de vraag of betrokkenen hun controlewerkzaamheden met voldoende diepgang hebben verricht, waardoor zij voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen en vastgelegd en aldus over voldoende controle-informatie hebben beschikt, een en ander als bedoeld in de NVCOS 200, 230, 500 en 700.

4.4.2    Indien geoordeeld moet worden dat betrokkenen betreffende de controle van de jaarrekening 2007 van Econcern onvoldoende geschikte controlewerkzaamheden hebben verricht en aldus moet worden vastgesteld dat betrokkenen de controle van die jaarrekening met onvoldoende diepgang en met een onvoldoende professioneel-kritische instelling hebben gepland en uitgevoerd, volgt daaruit al de conclusie dat betrokkene sub 1) een goedkeurende verklaring in het maatschappelijk verkeer heeft gebracht respectievelijk betrokkene sub 2) die verklaring in het maatschappelijk verkeer heeft doen brengen, zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag bestond.

4.4.3    Voorts, indien geoordeeld moet worden - zakelijk samengevat - dat de controle van de rubricering, waardering en al dan niet (proportionele) consolidatie en aldus de verwerking van de door Econcern aangehouden kapitaalbelangen in de jaarrekening 2007 niet afdoende is uitgevoerd, zou deze controle alsnog moeten plaatsvinden alvorens feitelijk kan worden beoordeeld of de in de jaarrekening 2007 opgenomen informatie voldoet aan de eisen die volgen uit het door Econcern gekozen stelsel van verslaglegging en of het resultaat over 2007 en het eigen vermogen ultimo 2007 te hoog zouden zijn weergegeven, zoals klagers aanvoeren. Bij een dergelijk vergaand onderzoek, als daarvoor mede gezien het overwogene in rechtsoverweging 4.3 in een tuchtprocedure al plaats zou zijn, hebben klagers in dat geval geen belang. Indien geoordeeld moet worden dat de uitgevoerde controle niet toereikend is geweest, is hun klacht immers al gegrond.

4.4.4    Overigens geldt, onverlet hetgeen hiervoor in 4.3 is overwogen, dat bij een onderbouwde, gesubstantieerde en niet op voorhand onaannemelijke klacht over handelen of nalaten in het kader van verrichte controlewerkzaamheden, van de extern accountant mag worden gevergd - vanwege zijn deskundigheid en het gegeven dat hij/zij over de gegevens ter zake beschikt - dat het tegen die klacht gevoerde verweer mede wordt gebaseerd op en onderbouwd met (alle van belang zijnde stukken van) het controledossier. Het is aan de tuchtrechter te bepalen of en, zo ja, welke sanctie moet worden verbonden aan een eventueel niet voldoen aan hetgeen hiervoor is verwoord.

4.4.5    Met name de NVCOS 500 en NVCOS 230 schrijven het tijdig en voldoende verkrijgen van controle-informatie en het opstellen van documentatie van controlewerkzaamheden voor teneinde in staat te zijn redelijke conclusies te trekken waarop het accountantsoordeel kan worden gebaseerd. Klagers hebben hun klacht over het niet kunnen blijken van toereikende controlewerkzaamheden onderbouwd met onder meer (delen uit) de rapportage naar de oorzaken van het faillissement van Econcern en de opinie van prof. dr. mr. M. Pheijffer RA, die ampel aandacht heeft besteed aan het al dan niet voorhanden zijn van (toereikende) controle-informatie, gelijk overigens klagers hebben gedaan in de tuchtprocesstukken. Tegen de achtergrond van die onderbouwing kan, indien ten aanzien van een bepaald aspect van de jaarrekening en/of de toelichting wordt erkend dat documentatie van controlewerkzaamheden is uitgebleven dan wel het overleggen van controledocumentatie in de onderhavige tuchtprocedure is uitgebleven, naar het oordeel van de Accountantskamer weinig betekenis worden toegekend aan een stelling van betrokkenen dat zij voor bedoeld aspect desondanks voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen.

4.4.6    Wat betreft de door partijen aangehaalde bepalingen uit verscheidene Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving geldt nog het volgende. Deze richtlijnen hebben geen kracht van wet of andere regelgeving, doch bieden nadere invulling van de wettelijke mogelijkheden tot verslaggeving en zijn zo mede bron voor wat dienaangaande als aanvaardbaar in het maatschappelijk verkeer kan worden aangemerkt. Aan de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) kan derhalve gewicht worden toegekend wat betreft de uitleg van wettelijke bepalingen, doch dat gewicht is niet zodanig dat het enkele feit dat wordt afgeweken van een aanbeveling of interpretatie in de RJ meebrengt dat die afwijking niet als maatschappelijk aanvaardbaar kan worden aangemerkt. De extern accountant heeft in zo’n situatie te toetsen of die afwijking geen afbreuk doet aan bedoelde aanvaardbaarheid en het inzichtvereiste als bedoeld in artikel 2:362 BW en van hem/haar mag worden gevergd dat die toetsing adequaat wordt vastgelegd in het controledossier.

Rubricering

4.5       De kern van het tweede deel van het debat tussen partijen als bedoeld in overweging 4.4.1 wordt allereerst gevormd door de vraag of betrokkenen de wijze van rubricering van de kapitaalbelangen in (onder meer) de ondernemingen Sol Holding, BMCH, Darwind, Scira en Windpark Q7 hebben kunnen aanvaarden, daaronder begrepen of zij daartoe over voldoende controle-informatie hebben beschikt.

4.5.1    Betrokkenen hebben omstandig betoogd dat Econcern’s dochtermaatschappij Ecoventures kwalificeerde als een participatie- en ontwikkelingsmaatschappij ten dienste van Econcern als bedoeld in paragraaf 204 van RJ 217 en dat (het merendeel van) de door Ecoventures aangehouden kapitaalbelangen diende(n) te worden aangemerkt als participaties, in welk geval - onder voorwaarden - kon worden gekozen voor een consolidatievrijstelling als bedoeld in RJ 217.305. Betrokkenen hebben daartoe aangevoerd dat bedoelde kapitaalbelangen in Sol Holding, BMCH, Darwind en Scira niet duurzaam werden aangehouden doch ‘slechts om te vervreemden’ en dat dienaangaande een exit-strategie gold, in welk verband zij hebben gewezen op het Businessplan 2008-2012 van Econcern, de van de directie van Econcern verkregen bevestiging van die exit-strategie en het in opdracht van Econcern opgestelde ‘Vendor Due Diligence Rapport’ van Ernst & Young Transaction Advisory Services d.d. 7 februari 2008 (hierna: het VDD-rapport).

4.5.2    De Accountantskamer stelt allereerst vast dat betrokkenen ter zitting hun aanvaarding van de voormelde kwalificaties door Econcern nadrukkelijk hebben betiteld als ‘een positieve keus voor participatie’. Daaruit kan worden afgeleid dat zij alleen hebben afgewogen of de kapitaalbelangen konden worden gezien als participaties en aldus overwegend oog hebben gehad voor informatie die die keus kon bevestigen en onvoldoende oog voor controle-informatie die daarmee strijdig of inconsistent was.

4.5.3    Aan het voorgaande kan worden toegevoegd dat de door betrokkenen aangelegde toets van het al dan niet duurzaam verbonden zijn en het al dan niet bestaan van een exit-strategie voor het al dan niet kwalificeren als participatie, miskent dat dienaangaande meer criteria gelden. Immers, kapitaalbelangen kunnen afhankelijk van een aantal criteria hetzij als deelneming hetzij als participatie worden aangemerkt. Volgens artikel 2:24c BW is sprake van een deelneming als voor eigen rekening kapitaal wordt verschaft teneinde met de betreffende rechtspersoon duurzaam verbonden te zijn ten dienste van de eigen werkzaamheid. Uit de tweede zin van lid 1 van dit artikel volgt dat bij een kapitaalbelang van 20% of meer, wordt vermoed dat sprake is van een deelneming. Hieruit volgt dat het bij een belang dat dit percentage overstijgt aan Econcern is om dat vermoeden te weerleggen; het is aan betrokkenen om dan over toereikende, gedocumenteerde controle-informatie te beschikken om te onderbouwen dat zij de andere rubricering (konden) aanvaarden.

4.5.4    Uitgaande van voormelde maatstaf moet worden vastgesteld dat ten tijde van de controle van de jaarrekening 2007 voor zowel de kwalificatie van Ecoventures als participatiemaatschappij als de kwalificatie van (het merendeel van) de door deze entiteit aangehouden kapitaalbelangen als participaties, contra-indicaties van serieus te nemen gewicht aanwezig waren, waardoor zo’n weerlegging en andere rubricering dan als deelneming mogelijk niet aanvaardbaar zou zijn. In dit verband geldt immers onder meer:

A.        Het kapitaalbelang in Sol Holding, BMCH, Darwind, Scira en Windpark Q7 lag steeds ruim boven 20%, waarbij in het geval van Sol Holding en Darwind de meerderheid van de aandelen werd gehouden. In het VDD-rapport van 7 februari 2008 is als consequentie van de omvang van de kapitaalbelangen verwoord:

Consolidation of the business into Ecoventures

The ventures that are greater than 50% owned are fully consolidated in the Ecoventures profit and loss statement, the ventures that are 50% owned are proportionally consolidated ie, 50% is recognised, and the ventures that are less than 50% owned are not consolidated but the portion of earnings attributable to Ecoventures is reflected as a separate line item below EBITDA.’

B.        In het jaarverslag 2007 is aangaande Sol Holding vermeld dat Econcern met Solon AG een joint venture is aangegaan ‘to jointly invest in solar upstream production capacity and to enable future growth of the core business of the shareholders’. In het hoofdstuk ‘Consolidated Forecast’ van het VDD-rapport van 7 februari 2008 is Sol Holding aangeduid als een ‘strategic investment’ voor ‘security of supply in the constrained solar market’. In het Businessplan 2008-2012 is opgenomen dat Econcern na het op termijn aantrekken van nieuwe investeerders in Sol Holding in 2012 een minderheidsbelang van 15% wenst aan te houden.

C.        Econcern was in 2006 betrokken bij de oprichting van BMCH, waarna de daarin gedreven onderneming is ingebracht. De door Econcern aangehaalde (door)verkoop van 25% van de aandelen aan Teijin, een Japans chemiebedrijf, vond plaats op hetzelfde moment als de verwerving van de aandelen door Econcern. Vervolgens heeft Econcern in 2007 haar belang vergroot van 37% tot 49%. In het Businessplan 2008-2012 is opgenomen dat Econcern er vanuit gaat per ultimo 2012 nog een belang van 24% aan te houden. In dit businessplan is voorts weergegeven dat de productie van bio-fuels, waarop BMCH zich richtte, één van de vier ‘key-aspects’ van Econcern is.

D.        In het jaarverslag 2007 is opgenomen dat Econcern naast de 51% van de aandelen in Darwind een optie had op de resterende 49% van de aandelen. In het Businessplan 2008-2012 is vermeld dat Econcern per ultimo 2012 nog een belang verwachtte aan te houden van 51%. In het boekjaar 2006 was Darwind door Econcern aangemerkt als een deelneming en als zodanig in de consolidatie betrokken.

E.        Econcern heeft in 2007 haar belang in Scira vergroot van 25% tot 50%. In het begin van 2008 heeft de joint venture partner van Econcern in Scira het volledige belang van 50% van Econcern overgenomen, zulks door het inroepen van een koopoptie daartoe. Die optie noch het inroepen daarvan door die derde houdt iets in over een ‘exit-strategie’ van Econcern.

F.         Het belang in Duracar is in 2007 verwaterd van 33,25% tot 29,69% vanwege de uitgifte van aandelen. Zo’n verwatering door Duracar houdt op zich niets in over een ‘exit-strategie’ van en vervreemding door Econcern aangaande het door haar gehouden kapitaalbelang.

G.        Ecoventures hield kapitaalbelangen in Betronic (100%), OneCarbon (100%) en Innogrow (95%), welke belangen niet werden aangemerkt als participaties omdat zij werden geacht deel uit te maken van de ‘core business’ van Econcern en dienaangaande geen exit-strategie bestond.

H.        Geenszins denkbeeldig was dat Ecoventures de mogelijkheid had van ‘leiding’ of ‘van overheersende zeggenschap’ (ofwel van ‘overheersende invloed’ dan wel control’).  In het geval van Sol Holding was een werknemer van Econcern bestuurder en in het geval van Darwind was dat Ecoventures. In het geval van Scira werden twee van de vier bestuursleden door Econcern benoemd. Daarnaast waren leden van de raad van bestuur van Econcern lid van de raad van commissarissen van Sol Holding, BMCH, Darwind en Duracar, terwijl er in het geval van Sol Holding, BMCH, Darwind, Duracar en Scira, naast de participatie in de aandelen, ook leningen zijn verstrekt met aanzienlijke omvang. In het VDD-rapport van 7 februari 2008 is daarover opgetekend:

‘The Econcern directors are currently involved to a significant degree in the portfolio management of the investments held by Ecoventures. Ecoventures has a preference to maintain a level of control over its investments and often holds more than 50% of the shares and voting rights. A managing director for Ecoventures is currently being sought to focus on managing Ecoventures investments which enable the Board to focus on the strategic direction of Ecoventures. This presents an opportunity to build up the dedicated management team to participate in the operational management of the Ecoventures investments (...)’

Econcern heeft, naar betrokkenen stellen, ook in hun controle bevestigd dat zij, althans Ecoventures, betrokken was bij hun kapitaalbelangen, zij het, naar betrokkenen voorts stellen, ‘in het kader van de uitoefening van aandeelhoudersrechten’.

I.          De enkele positionering van Windpark Q7 in Evelop in plaats van in Ecoventures noopt geenszins al tot een kwalificatie als deelneming. In dat verband kan worden vastgesteld dat Windpark Q7 in hoge mate te vergelijken is met Darwind, dat het belang in Windpark Q7 in 2007 en in de jaren daaraan voorafgaand feitelijk werd verminderd en het belang in Darwind werd aangehouden, met de mogelijkheid van het volledig houden van het kapitaalbelang in Darwind.

4.5.5    De Accountantskamer kan er daarbij niet aan voorbij zien dat Econcern in de concept-jaarrekening 2008 met de daarin opgenomen aangepaste cijfers over 2007 - waaromtrent door betrokkenen is bevestigd dat zij voornemens waren daarbij een goedkeurende accountantsverklaring te verstrekken - ten aanzien van bedoelde kapitaalbelangen het standpunt heeft ingenomen dat deze belangen als groepsmaatschappij, deelneming of joint venture moeten worden beschouwd. Die wijziging is toegelicht met de vermelding dat Ecoventures, althans Econcern, meer betrokken was bij de dagelijkse activiteiten en daarmee meer invloed uitoefende. Naast de kanttekeningen als hiervoor opgesomd - met name die in overweging 4.5.4 sub H. - is het de vraag of hieraan niet evenzeer betekenis moet toekomen voor 2007 aangezien niet het feitelijk uitoefenen van invloed of zeggenschap van belang is voor de rubricering van een kapitaalbelang, maar het beschikken over de mogelijkheid om dat te doen.

4.5.6    Evenmin kan betekenis worden ontzegd aan het gegeven dat (CFO Leo Epskamp van) Econcern zich vanaf het najaar van 2008 op het standpunt is gaan stellen:

‘In respect of the proposed change in consolidation policies Leo Epskamp explained that currently companies in which Econcern holds a majority of the shares, but which are not considered part of Econcern’s core business were treated as ventures in a venture capital company and, therefore, were not consolidated. This is not in line with Dutch GAAP. It was proposed to consolidate participations in which Econcern, directly or indirectly, holds a majority (and thus has control).’

terwijl financieel directeur Van Holst van Econcern in dat verband stelt:

‘PwC suggereert een verandering in de toekomst terwijl deze zich wel degelijk in het verleden heeft voorgedaan.’

zulks in reactie op het standpunt van betrokkenen in hun notitie ‘Accounting Policies’ van november 2008:

‘In 2008, Econcern decided to split its investment portfolio in strategic ventures (Sol Holding, Darwind, BMCH) and innovative ventures. Strategic ventures are more directly linked to the activities of Econcern as a whole and therefore deemed to be an integral part of Econcern. In 2008, Econcern has expanded its participation in BMCH and Darwind. This implicates that as of 2008, BMCH and Darwind should be consolidates in the annual accounts of Econcern.’

Voorts blijkt dat betrokkenen in hun intern consult bij hun afdeling vaktechniek d.d. 15 november 2007 met betrekking tot een binnen Sol Holding behaalde ruilwinst door onder andere de inbreng van dochtervennootschap Silpro als ‘eerste (voorlopige) reactie PwC’ gaven:

‘Silpro maakt weliswaar onderdeel uit van Ecoventures - venture capital portfolio -, maar het meerderheidsbelang in combinatie met actieve managementbetrokkenheid noodzaken tot consolidatie’.

Wat er verder ook zij van het voorgaande, daaronder begrepen de discussie van partijen of in 2008 sprake is geweest van een stelselwijziging, zoals betrokkenen aanvoeren en klagers hebben weersproken, daaruit volgt in ieder geval dat er omtrent de verslaglegging van de kapitaalbelangen in 2007 evident een andere keus onder de op de jaarrekening 2007 van Econcern van toepassing zijnde verslaggevingsregels (Dutch GAAP) mogelijk was.

4.5.7    Gelet op de in overweging 4.5.4 genoemde contra-indicaties voor de door Econcern voorgestane rubricering in de jaarrekening 2007 van bedoelde kapitaalbelangen, dienden betrokkenen hiernaar (aanvullende) controlewerkzaamheden uit te voeren, de uitkomsten daarvan en de verkregen controle-informatie zichtbaar af te wegen en te beoordelen en de uitkomsten in overeenstemming met NVCOS 230 te documenteren, teneinde het in die contra-indicaties vervatte risico van een afwijking van materieel belang in de jaarrekening 2007 naar een aanvaardbaar laag niveau terug te brengen, een en ander als bedoeld in de laatste alinea van overweging 2.12. Dit klemt te meer omdat betrokkenen in hun risico-analyse hebben onderkend dat de accounting van kapitaalbelangen een risico vormde.

4.5.8    Betrokkenen hebben aangevoerd, zowel in hun verweerschrift als in hun dupliek, dat zij voor hun toetsing van de voorgestane rubricering gebruik hebben gemaakt van het door Econcern opgestelde Businessplan 2008-2012, het in opdracht van Econcern opgestelde VDD-rapport van 7 februari 2008, het in opdracht van Econcern door UBS opgestelde ‘project Sustain’-rapport en de gesprekken met het bestuur van Econcern.

4.5.8.1 Bij de mondelinge behandeling van de onderhavige zaken is echter gebleken dat betrokkenen slechts hebben beschikt over een concept van het UBS-rapport en dat zij nimmer kennis hebben genomen van het definitieve UBS-rapport, waarover klagers gemotiveerd hebben aangevoerd dat dat rapport op meerdere aspecten substantieel afwijkt van wat in het concept-rapport is opgenomen. Betrokkenen hebben vervolgens hun verweer bijgesteld in die zin dat zij de informatie uit dit rapport ‘slechts’ hebben gebruikt als achtergrondinformatie. Wat daarvan ook zij, de Accountantskamer vermag niet in te zien dat zo’n concept-stuk, dat (ook) niet is opgesteld voor controledoeleinden en waarvan de onderliggende informatie niet is gecontroleerd, als geschikte controle-informatie kan gelden, zoals betrokkenen lange tijd hebben gesteld.

4.5.8.2 Wat betreft zowel het VDD-rapport als het Businessplan 2008-2012 staat vast dat deze stukken evenmin zijn opgesteld voor controledoeleinden. In het VDD-rapport is dienaangaande vermeld:

‘(…) This report was prepared solely for the purpose of assisting potential investors in their contemplation of a purchase of 20% of Econcern BV (“The Acquisition”) and should not be relied upon for any other purpose. (…)

Our work in connection with this assignment is of a different nature to that of an audit and/or a review. Consequently, we cannot and do not express an audit opinion and/or issue a review report on any of the information contained in our report. (…)’

Het gaat daarbij steeds om niet gecontroleerde informatie, die afkomstig is van dezelfde bron, te weten (het bestuur van) Econcern. Het gaat daarbij voorts om informatie die, zoals uit overweging 4.5.4 volgt, op onderdelen tegenstrijdig en inconsistent is.

4.5.8.3 Gelet op de aan betrokkenen te stellen eisen als hiervoor weergegeven, had dan ook van hen - onder meer - mogen worden verwacht dat zij - voor zover van belang in het kader van de beoordeling van de rubricering van de kapitaalbelangen - de uitgangspunten, de toekomstverwachtingen en de cijfermatige analyses, zoals vervat in zowel het Businessplan 2008-2012 en het VDD-rapport met een professioneel-kritische instelling hadden onderzocht, daarbij rekening houdend met het oogmerk waarmee deze stukken waren opgesteld en met (eventuele) afwijkingen van hetgeen in 2007 als gerealiseerd werd verwacht. Als het gaat om de rubricering van Ecoventures als participatiemaatschappij en de door haar gehouden belangen in (onder meer) Sol Holding, BMCH en Darwind als participaties, had in het bijzonder van betrokkenen mogen worden verwacht dat zij met name de betrokkenheid (en de mogelijkheden daartoe) van Ecoventures bij haar kapitaalbelangen kritisch hadden beoordeeld én het gestelde voornemen deze belangen niet duurzaam te houden, had onderzocht op onder andere concreetheid en realiteitsgehalte, in welk kader minstgenomen in de rede ligt dat met de directies van Sol Holding, BMCH en Darwind was gesproken.

4.5.8.4 Het staat vast dat betrokkenen niet met de directies van Sol Holding, BMCH of Darwind over dit voornemen van Econcern hebben gesproken, terwijl niet gebleken is dat door betrokkenen kritisch is beoordeeld of hetgeen Econcern ter zake voorstond, voldoende concreet en voldoende reëel was. Niet is vastgelegd dat en op welke grond die beoordeling en die gesprekken achterwege konden blijven, terwijl evenmin een vastlegging voorhanden is van een vaststelling dat en op welke grond voor de rubricering kon worden gesteund op (alleen) het Businessplan 2008-2012, het VDD-rapport en de gesprekken met het bestuur en dat voormelde inconsistenties daaraan niet in de weg behoefden te staan. Betrokkenen hebben daarover volstaan met de stelling dat er hun inziens geen noodzaak bestond tot het uitvoeren van diepgaande analyses op de ondersteunende documenten, daarmee doelend op het Businessplan 2008-2012, het UBS project Sustain-rapport en het VDD-rapport. Controle-documentatie waaruit kan worden afgeleid dat betrokkenen bijvoorbeeld de bevestiging van het bestuur van Econcern dat de betrokkenheid bij de kapitaalbelangen niet verder ging dan die van een aandeelhouder, hebben getoetst en gewogen, is niet aan de Accountantskamer voorgelegd. Een ander voorbeeld betreft de mededeling van betrokkenen ter zitting dat een verdere afbouw van bedoelde kapitaalbelangen werd beoogd, welke mededeling niet is onderbouwd met controle-informatie. In de controledocumentatie is evenmin met overwegingen vastgelegd waarom in het geval van verwatering van het belang van Econcern - dat blijkens het Businessplan werd beoogd - sprake is van niet duurzaam houden van dat belang.

4.5.9    De conclusie uit het voorgaande is derhalve dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkenen voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen over de aanvaardbaarheid van meerbedoelde rubricering, zodat de klacht in zoverre gegrond is. Hetgeen voor het overige door klagers en betrokkenen over de rubricering van de kapitaalbelangen is aangevoerd, behoeft, gezien de hiervoor genoemde overwegingen, geen bespreking meer.

Waardering

4.6       Klagers verwijten betrokkenen voorts dat zij de juistheid van de waarderings-methoden van de kapitaalbelangen in (onder meer) Sol Holding, BMCH, Darwind en Windpark Q7 niet, althans onvoldoende hebben gecontroleerd.

4.6.1    Uit wat hiervoor is overwogen omtrent het niet (kunnen) vaststellen van de juistheid van de rubricering van die kapitaalbelangen, volgt eo ipso dat betrokkenen evenmin voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen over de juistheid van de waardering van kapitaalbelangen in Sol Holding, BMCH en Darwind tegen ‘fair value’ als actuele waarde.

4.6.2    Voor het hierna volgende zal echter veronderstellenderwijs worden uitgegaan van een juiste rubricering van laatstgenoemde kapitaalbelangen als participatie. Daarvan uitgaande zal hierna worden bezien of betrokkenen omtrent die waardering voldoende en geschikte controlewerkzaamheden hebben verricht, als hiervoor omschreven in overweging 4.4.1.

4.6.3    De Accountantskamer stelt bij de beoordeling van dit verwijt voorop dat, gezien het materieel belang van met name de waardering van het kapitaalbelang in Sol Holding en de gevolgen daarvan voor zowel de balans als het resultaat van Econcern, de daaraan te stellen eisen geenszins licht mogen worden opgevat, wat meebrengt dat evenmin licht mag worden gedacht over de noodzaak voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen voor de beoordeling van die waardering en voor de afweging of daarmee het noodzakelijke inzicht als bedoeld in artikel 2:362 BW wordt verschaft.

4.6.4    Sol Holding betreft een in juni 2007 tot stand gekomen joint venture van Econcern en Solon AG, waarbij 52% van de aandelen door Econcern wordt gehouden en de resterende 48% door Solon AG, onder inbreng van 60% van de door Econcern gehouden aandelen in Silpro en 75% van de door Solon AG gehouden aandelen in Blue Chip Energy GmbH (hierna: BCE). De in de jaarrekening verantwoorde ruilwinst op deze transactie heeft een ‘non-cash’-karakter. Deze ruilwinst bedraagt € 81,1 miljoen, waarbij Econcern zich heeft gebaseerd op het in opdracht van Solon door PKF Pannell Kerr Forster GmbH (hierna: PKF) opgestelde waarderingsrapport d.d. 2 oktober 2007 aangaande BCE en het in opdracht van Sol Holding door W+ST Wirtschafts- und Steuerberatung AG (hierna: W+ST) opgestelde waarderingsrapport d.d. 2 november 2007 aangaande Silpro.

4.6.5    In het ‘PwC Board Report’ is over het effect van de waardering van Sol Holding (en haar dochtervennootschappen Silpro en BCE) weergegeven:

Following continuous growth in 2007 and an increasing number of projects and transactions, Econcern had recorded a record net result in 2007 of EUR 85.9 million. Increasingly this result is driven by results on the sale of shares and projects (for 2007 EUR 53.7 million) and consecutive revaluation of the remaining shares (EUR 53.5 million). The results compensate for disappointing results of the level of Ecostream (a net loss of EUR 9.4 million).

Especially the set up in 2007 of Sol Holding had a significant impact on the result (EUR 37.5 million) as sale of shares and EUR 40.6 million revaluation result.

4.6.6    Wat betreft de waardering op actuele waarde van Sol Holding op € 81,1 miljoen geldt echter dat uit andere voor betrokkenen beschikbare bronnen andere waarden blijken. De waardering die uit het UBS-‘Sustain’-rapport - waarvan betrokkenen hebben gesteld gebruik te hebben gemaakt - en die die uit het VDD-rapport kan worden afgeleid, is hoger dan de waardering op basis van de rapporten van PKF en W+ST, terwijl die laatste waardering hoger is dan die van € 70,5 miljoen die uit de aandelenemissie van Solon AG in december 2007 ter waarde van € 23,5 miljoen is afgeleid, welke emissie zou zijn gedaan met het oog op de ruiltransactie en inbreng van 75% van het belang BCE in Sol Holding.

4.6.7    Voorts is gebleken dat betrokkenen in hun controle hebben beschikt over de notulen van de vergadering van de raad van commissarissen van Econcern d.d. 27 juni 2007 waarin voorkomt de passage:

‘Valuation/contribution in kind: Regardless of the market value 75% shareholding in BCE should equal 60% of shareholding in SILPRO; (…).’

terwijl betrokkenen niet hebben weersproken dat daaraan voorafgaand in de notulen van de raad van commissarissen van december 2006 is opgenomen:

‘(…) Solon will hold a total of 48% of the no-par value shares. Ecoventures a total of 52% of the no-par value shares. (…) Silpro will transfer its 60% share in Silicium de Provence (Silpro) to Sol Holding. Solon will transfer its 75% share in Blue Chip Energy.’

Deze passages wekken alleszins de indruk dat de uitkomst van de waardering van Silpro en BCE, als het gaat om de verhoudingsgetallen, al op voorhand vaststaat, wat niet het geval kan zijn indien de waarderingen onafhankelijk van elkaar en objectief tot stand komen. Uit de in oktober en november 2007 tot stand gekomen waarderingsrapporten volgt dat de verhouding van een inbreng van 60% in Silpro door Econcern en een inbreng van 75% in BCE door Solon overeenstemt met de in juni 2007 tussen Econcern en Solon afgesproken verdeling in belang in Sol Holding van 52% respectievelijk 48%, hetgeen steun geeft aan voorbedoelde suggestie van sturing van de uitkomst van de waardering van Silpro en BCE en daardoor van Sol Holding.

4.6.8    Daarnaast geldt dat Silpro een in december 2006 gestarte joint venture betreft van Ecoventures, de onderneming naar Noors recht Norsun A/S (hierna: Norsun) en de onderneming naar Frans recht Photon Power Technologies (hierna: PPT). Deze joint venture zag op de bouw en ontwikkeling van een ‘solar silicon plant’ in St. Auban (Frankrijk), waarvoor de investeringsbehoefte in december 2006 op € 230 miljoen is gesteld en waarvan de eerste siliciumproductie werd voorzien in 2010. Betrokkenen hebben niet weersproken dat in de loop van 2007 de investeringsbegroting fors steeg naar € 440 miljoen in juli 2007 en naar € 577 miljoen in oktober 2007, terwijl die behoefte in mei 2008 € 662 miljoen bedroeg. Alleen al die (mate van) overschrijding van de oorspronkelijk begrote financiering van het project roept vragen op als hoe in die additionele financiering zal worden voorzien en of en, zo ja, welke gevolgen er waren voor de doorlooptijden van het project en de start van de eerste productie en of het project daardoor wel levensvatbaar zal zijn. Die stijging in financieringsbehoefte en de daaruit mogelijke gevolgen konden daardoor onmiskenbaar effect hebben op de waardering van Silpro. In het waarderingsrapport van W+ST is immers uitgegaan van een financieringsbehoefte zoals verwoord in het businessplan ofwel van € 230 miljoen.

4.6.9    Het staat vast dat eind 2007 Norsun, die 14,28% van de aandelen in Silpro hield, kenbaar heeft gemaakt dat belang te willen afstoten, in welk kader zij dat belang in december 2007 aan Sol Holding (10%) en aan een medeaandeelhouder in Silpro ( (4,28%) heeft verkocht voor € 773.000,00. Deze transactie is, zo blijkt uit de stukken, op 27 maart 2008 door de raad van commissarissen goedgekeurd en in mei 2008 gefinaliseerd. Uit deze transactie kan een waardering van Silpro worden afgeleid van € 5,4 miljoen, terwijl kort voordien W+ST tot een waardering van € 136,5 miljoen was gekomen. Uitgaande van de waardering door W+ST bedroeg de waarde van het belang Norsun € 19,4 miljoen en niet € 733.000,00, zoals Norsun zelf taxeerde. Uit de stukken blijkt voorts dat Norsun ‘uit Silpro is gestapt tegen nominale waarde van het aandeel, omdat ze niet meer wilden financieren door andere prioriteiten en rendementseisen’. Een en ander leidt onmiskenbaar tot de vraag waarom deze medeaandeelhouder Norsun een zo van W+ST afwijkende visie op Silpro had en of die exit verband hield met hoe Norsun, gelet op de sterk gestegen financieringsbehoefte, inmiddels het realiteitsgehalte van het project van Silpro ervoer.

4.6.10  Vanwege die verschillen / inconsistenties in waarderingen als bedoeld in overweging 4.6.6, het risico op sturing van de waarderingen als bedoeld in overweging 4.6.7 en de contra-indicaties als bedoeld in de overwegingen 4.6.8 en 4.6.9 had van betrokkenen mogen worden verwacht dat al die waarderingen doch in het bijzonder de rapportages van PKF en W+ST diepgaand zouden zijn onderzocht alvorens - ondanks bedoelde kanttekeningen - tot de conclusie te komen dat het aanvaardbaar was de feitelijke waardering te baseren op voornoemde rapporten.

4.6.11  Van een kritische beoordeling door betrokkenen van de rapportages van PKF en W+ST en/of de emissie van aandelen door Solon en/of de ‘exit’ van Norsun is echter niet gebleken. Het ter zijde laten van de aandelenverkoop door Norsun betreft daarnaast een afwijking van de voor de waardering gekozen grondslag van ‘market value’. Ten aanzien van de emissie van aandelen door Solon is door betrokkenen gesteld dat deze extra onderbouwing voor de feitelijke waardering verschafte. Niet blijkt van de uitvoering van enige controlewerkzaamheden of afweging ter zake; controledocumentatie dienaangaande is niet overgelegd. De enkele stelling dat de rapporten van PKF en W+ST zijn opgesteld door erkende ‘Wirtschaftprüfers’ is tegen de achtergrond van wat in NVCOS 620 ‘Gebruikmaken van de werkzaamheden van een door de accountant ingeschakelde deskundige’ is bepaald, zonder meer ongenoegzaam. Evenmin vermag de Accountantskamer in te zien dat ‘de exit’ van Norsun, die zich ten tijde van de afronding van de controle door betrokkenen in een afrondende fase bevond, niet relevant zou zijn voor de waardering van Silpro en daarmee van Sol Holding en daardoor geen (aanvullende) controlewerkzaamheden noodzakelijk zouden zijn, zoals betrokkenen hebben betoogd. 

4.6.12  Omtrent de in de jaarrekening 2007 van Econcern verantwoorde omvangrijke ruilwinst van € 81,1 miljoen geldt nog het volgende. Ter zake blijkt uit de beschikbare controledocumentatie niet van betrokkenheid van betrokkene sub 1) als het gaat om het intern consult bij de afdeling vaktechniek van het kantoor van betrokkenen aangaande deze ruilwinst als gevolg van de inbreng van Silpro in Sol Holding. Dit klemt te meer nu uit de overgelegde stukken blijkt dat in de vraagstelling van het intern consult een relevante onjuistheid staat, te weten ‘dat Econcern 48% verkrijgt in Solon Holding B.V.’, terwijl het gaat om een 52% belang. Evenmin blijkt dat rekenschap is gegeven van wat in paragraaf 108 van RJ 270 is bepaald, te weten:

‘Indien zaken of diensten worden omgewisseld of geruild voor zaken of diensten die ongeveer aan elkaar gelijk zijn met betrekking tot aard en reële waarde, wordt deze ruil niet beschouwd als een transactie die een opbrengst genereert. (…)’,

en hoe zich dat verhoudt tot hetgeen in paragraaf 109 van RJ 215 (onder meer) is bepaald over verwerking van transacties tussen deelnemers in de joint venture, te weten:

‘(…) Er dient echter geen resultaat te worden verantwoord indien de door de deelnemers ingebrachte niet-monetaire activa ongeveer aan elkaar gelijk zijn voor wat betreft aard, gebruik, (in dezelfde bedrijfsactiviteit) én reële waarde. (…)’

en van de relevantie van de opmerking van collega Brouwer van de afdeling vaktechniek in zijn antwoord over identificeerbare activa. Evenmin blijkt dat is stilgestaan bij het gegeven dat de verwerking van deze ruiltransactie (uiteindelijk) plaatsvond in het kader van - zo door betrokkenen benoemde - ‘venture accounting’ van het belang in Sol Holding, terwijl in de vraagstelling aan de afdeling vaktechniek, zo blijkt uit de overgelegde e-mailwisseling, als ‘eerste (voorlopige) reactie PwC’ is verwoord dat er noodzaak bestaat tot consolidatie. Gelet op wat in RJ 270.108 is bepaald, had naar het oordeel van de Accountantskamer door betrokkenen ook moet worden beoordeeld of - voor zover al winstneming aanvaardbaar was - het als gerealiseerd beschouwen van deze winst aanvaardbaar is.  

4.6.13  Een en ander leidt ertoe dat niet afdoende is gebleken dat betrokkenen zich bij de beoordeling van de door Econcern voorgestane verwerking (tevens) hebben laten leiden door het in artikel 2:384 lid 2 BW neergelegde voorzichtigheidsbeginsel, welk beginsel onder meer inhoudt dat winsten en waardeveranderingen slechts in het resultaat worden verwerkt, indien ze daadwerkelijk op de balansdatum zijn gerealiseerd. Als verdere voorbeelden van onvoldoende voorzichtig handelen kunnen gelden het zonder meer irrelevant achten van de verkoop van aandelen in Silpro door Norsun, het kennelijk aanvaardbaar achten van het zonder meer extrapoleren van een 4%-verwatering van het belang in Duracar, leidend tot een herwaardering van de gehouden aandelen en het aanvaarden van het aanmerken van de onmiddellijke (door)verkoop van 25% van de aandelen in BMCH aan mede-investeerder Teijin als een ‘transactie met een derde’ die een waardering op ‘market value’ zou rechtvaardigen, met als gevolg winstneming en herwaardering van het ‘resterend’ belang. Dienaangaande kan steeds niet blijken dat betrokkenen daarvoor een rechtvaardiging hebben gevonden en hun afwegingen, voortvloeiend uit hun beoordeling ter zake, hebben gedocumenteerd.

4.6.14  Het voorgaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkenen ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van de waardering van genoemde kapitaalbelangen van Econcern voldoende en geschikte controlewerkzaamheden hebben verricht en derhalve evenmin aannemelijk is geworden dat zij voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen, zodat de Accountantskamer tot de conclusie komt dat ook in zoverre de klacht gegrond is. Hetgeen voor het overige door klagers en betrokkenen over de waardering van de kapitaalbelangen is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking meer.

Consolidatie

4.7       Klagers verwijten betrokkenen voorts dat zij onvoldoende controlewerkzaamheden hebben verricht ter controle van de juistheid van het al dan niet consolideren van de kapitaalbelangen in - onder meer - Sol Holding, BMCH, Darwind en Windpark Q7.

4.7.1    Uit wat hiervoor is overwogen omtrent het niet (kunnen) vaststellen van de juistheid van de rubricering van die kapitaalbelangen, volgt eo ipso dat betrokkenen evenmin voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen over de juistheid van het toepassen van de consolidatievrijstelling voor (onder meer) de kapitaalbelangen in Sol Holding, BMCH en Darwind, omdat deze vrijstelling immers uitsluitend van toepassing is voor participaties.

4.7.2    Voor het hierna volgende zal echter veronderstellenderwijs worden uitgegaan van een juiste rubricering van laatstgenoemde kapitaalbelangen als participatie. Daarvan uitgaande zal hierna worden bezien of betrokkenen inzake het voor - onder meer - Sol Holding, BMCH en Darwind toepassen van de consolidatievrijstelling, voldoende en geschikte controlewerkzaamheden hebben verricht als hiervoor omschreven in overweging 4.4.1. De Accountantskamer stelt hierbij voorop dat, gezien het materieel belang van het toepassen van deze vrijstelling, de aan die toepassing te stellen eisen geenszins licht mogen worden opgevat.

4.7.3    De voor participaties geldende consolidatievrijstelling behelst, conform wet en RJ-bepalingen, onder meer de voorwaarden dat de participatie slechts wordt gehouden om deze te vervreemden en dat vanaf het moment van aankoop een concrete exit-strategie is geformuleerd. De in overweging 4.5.4 genoemde contra-indicaties zijn, voor zover deze betrekking hebben op de genoemde kapitaalbelangen, naar het oordeel van de Accountantskamer ook te beschouwen als contra-indicaties van het aanwezig zijn van een concrete exit-strategie. Van betrokkenen mocht dienaangaande worden verwacht dat zij voor ieder van de betreffende belangen voldoende en geschikte controle-informatie zouden hebben verkregen en derhalve in hun controledocumentatie hadden vastgelegd waarom naar hun oordeel, ondanks het bestaan van de hiervoor genoemde contra-indicaties, aan de voorwaarden van de consolidatievrijstelling werd voldaan en daarmee toepassing daarvan aanvaardbaar was. Uit de door betrokkenen overgelegde controledocumentatie is echter niet gebleken dat aan de hiervoor besproken eisen is voldaan. Daarmee is de door betrokkenen uitgevoerde beoordeling van de consolidatie naar het oordeel van de Accountantskamer niet adequaat uitgevoerd.

4.7.4    Het belang in Windpark Q7 is in de jaarrekening 2007 door Econcern proportioneel geconsolideerd als bedoeld in artikel 2:409 BW. Uit het PwC Board Report blijkt dat het effect van een keus voor proportionele consolidatie in plaats van een keus voor verantwoording op basis van netto-vermogenswaarde materieel was en € 95 miljoen bedroeg op totale opbrengsten van € 443 miljoen. Uit het bepaalde in de aanhef en sub b. van artikel 2:409 BW volgt dat evenredig consolideren slechts is toegestaan indien wordt voldaan aan het wettelijk inzichtvereiste als bedoeld 2:362 BW.

4.7.5    Een en ander brengt mee dat betrokkenen dienden te toetsen of in dit geval proportioneel consolideren van het belang in Windpark Q7 voldeed aan dat inzichtvereiste. Ter zitting is echter door betrokkenen erkend dat van controlewerkzaamheden, toetsing en afweging ter zake niet uit hun controledossier kan blijken en dat er in elk geval geen vastlegging heeft plaatsgevonden van de uitkomsten daarvan. Gelet hierop en gezien het hiervoor in overweging 4.4.5 weergegeven uitgangspunt, heeft te gelden dat betrokkenen voor het voldoen aan het wettelijke inzichtvereiste niet over voldoende en geschikte controle-informatie hebben beschikt.

4.7.6    Het voorgaande betekent dat moet worden vastgesteld dat betrokkenen, als het gaat om de beoordeling van de consolidatie als hiervoor bedoeld, onvoldoende geschikte controle-informatie hebben verkregen om daar hun afweging en oordeel op te kunnen baseren. Dit brengt met zich dat de klacht ook in zoverre gegrond is. Hetgeen voor het overige door klagers en betrokkenen over het al dan niet consolideren van de kapitaalbelangen is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking meer.

‘Work In Progress for own account’

4.8       Klagers hebben betoogd dat Econcern ten onrechte een bedrag van € 225 miljoen als onderhanden werk (‘Work In Progress for own account’) heeft verwerkt op basis van ‘market value’.

4.8.1    Ter onderbouwing van hun verwijt aan betrokkenen hebben klagers aangevoerd dat volgens RJ 221 en artikel 2:388 lid 2 BW rubricering van projecten als onderhanden werk zonder dat daarvoor externe opdrachtgevers zijn, niet is toegestaan en dat deze projecten moesten worden ondergebracht onder de materiële vaste activa in ontwikkeling als bedoeld in RJ 212. De intentie in de toekomst die projecten te verkopen, is volgens klagers irrelevant voor de vraag of sprake is van onderhanden werk. Wel relevant is of er een externe opdrachtgever is, wat niet is gebleken. Om die reden mocht die post niet worden aangemerkt als ‘WIP for own account’, maar moest dat als ‘fixed assets under construction’ worden verantwoord en daarom ook niet tegen ‘market value’ worden gewaardeerd maar tegen kostprijs, aldus klagers.

4.8.2    Betrokkenen hebben ter afwering van dit klachtonderdeel aangevoerd dat klagers zich ten onrechte op het standpunt stellen dat deze post is gewaardeerd tegen ‘fair value’, wat onjuist is nu dat tegen kostprijs is gebeurd. Deze post had betrekking op windparkprojecten die Econcern’s dochtervennootschap Evelop wilde verkopen, maar waarvoor zij nog geen koper had. Daarom zijn deze parken conform RJ 220.115 als voorraad verantwoord en nog wel als een afzonderlijke post teneinde het inzicht te vergroten. Het was de strategie van Evelop om deze parken te verkopen omdat het niet de bedoeling was dat Econcern stroomleverancier zou zijn. De onderliggende projectvennoot-schappen hebben overigens het onderhanden werk wel als ‘fixed assets’ aangemerkt, omdat deze vennootschappen wel stroomleverancier waren. De mutatie in het onderhanden werk mocht via het resultaat worden verwerkt en dat is ook verantwoord als ‘changes in work in progress’ en niet als ‘turnover’. Overigens geldt daarbij dat ook indien deze windparkprojecten waren aangemerkt als ‘materiële vaste activa in ontwikkeling’ de ‘changes in work in progress’ via het resultaat tot uitdrukking mochten worden gebracht, te weten onder ‘geactiveerde eigen productie’, aldus betrokkenen.

4.8.3    De Accountantskamer stelt op dit klachtonderdeel allereerst vast dat betrokkenen gemotiveerd hebben weersproken dat van een waardering tegen ‘market value’ sprake is geweest. Klagers hebben tegen dit gemotiveerde verweer van betrokkenen geen concrete feitelijkheden aangevoerd dan wel stukken overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat van een waardering tegen ‘fair value’ sprake is geweest, wat, gelet op wat hiervoor onder 4.3 is overwogen, wel op hun weg had gelegen. Daarnaast stelt de Accountantskamer vast dat dit klachtonderdeel in essentie gaat om de wijze van verwerking van bedoelde activa en dat het klachtonderdeel onvoldoende is geconcretiseerd als het gaat om het al dan niet verricht hebben van voldoende controlewerkzaamheden, het verkregen hebben van toereikende controle-informatie en het beschikken over voldoende controledocumentatie. In dat licht bezien moet van een en ander de conclusie zijn dat dit klachtonderdeel, als onvoldoende onderbouwd, ongegrond is.

Emissierechten

4.9       Wat betreft de emissierechten (‘carbon credits’) hebben klagers aangevoerd dat Econcern deze emissierechten ten onrechte in haar jaarrekening 2007 heeft verantwoord onder voorraad tegen waardering op basis van ‘fair market value’.

4.9.1    In dat verband hebben klagers aangevoerd dat indien die rechten worden gerubriceerd als voorraad, de waardering op basis van ‘fair market value’ in strijd is met Dutch GAAP, aangezien volgens het Besluit actuele waarde slechts de vervangingswaarde in aanmerking komt als actuele waarde. Het gevolg van de waardering tegen de verkrijgingsprijs is dat de activa van Econcern te hoog zijn gewaardeerd. Feit is echter dat Econcern helemaal nog geen emissierechten bezat doch slechts in- en verkoopcontracten had gesloten inzake toekomstige aan- en verkopen. Betrokkenen hebben geen documenten kunnen tonen waaruit blijkt dat de marktprijzen, op basis waarvan de contracten zijn gewaardeerd, juist zijn. Er moet dan ook geconstateerd worden dat betrokkenen in strijd met NVCOS 230 en NVCOS 500 geen, dan wel onvoldoende controle-informatie hebben verkregen, zodat er geen sprake is geweest van een toereikende vastlegging van hun conclusies, aldus klagers.

4.9.2    Betrokkenen hebben aangevoerd dat de handel in emissierechten liquide was en dat Econcerns dochtervennootschap OneCarbon veelal de in- en verkoopcontracten per saldo met elkaar in overeenstemming had gebracht. In de RJ en ook in de IFRS waren geen specifieke regels opgenomen. De contracten hadden wel kenmerken van financiële instrumenten, in het bijzonder van derivaten als bedoeld in RJ 290.201 en RJ 290.406a. Classificatie onder ‘financiële activa’ was dan ook mogelijk geweest. Gezien de aard van de activiteiten en de afwezigheid van concrete verslaggevingsregels heeft Econcern gekozen voor classificatie als voorraad, wat aanvaardbaar was. Conform RJ 290.504 mochten de emissierechten tegen kostprijs of tegen reële waarde worden gewaardeerd, maar omdat die rechten werden aangehouden voor handel, zijn de rechten opgenomen tegen reële waarde, wat in lijn is met artikel 2:384 lid 7 sub a. BW. Waardeveranderingen mochten in het resultaat worden verwerkt, zonder dat een herwaarderingsreserve moet worden gevormd, wat echter wel is gebeurd voor een bedrag van € 4,4 miljoen, aldus betrokkenen.

4.9.3    De Accountantskamer stelt vast dat ook dit onderdeel van de klacht in essentie gaat om de wijze van verwerking van de emissierechten en dat dit klachtonderdeel niet is geconcretiseerd als het gaat om al dan niet verricht hebben van voldoende controle-werkzaamheden. Gelet op wat betrokkenen dienaangaande hebben aangevoerd en overgelegd, is naar het oordeel van de Accountantskamer in voldoende mate gebleken dat betrokkenen ter zake controlewerkzaamheden hebben verricht. De omissie om de afweging vast te leggen over de rubricering onder voorraad, de waardering als ware het een financieel instrument en de spanning die een en ander oproept, is in dit geval, mede gelet op het materieel belang van deze post, van te beperkte betekenis en van onvoldoende tuchtrechtelijk gewicht om een gegrondverklaring ter zake te rechtvaardigen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Goodwill

4.10     Klagers hebben met betrekking tot de vennootschappen Godewind en Terra Nova aangevoerd dat de daarvoor betaalde koopprijzen van € 30 respectievelijk € 4,1 miljoen ten onrechte niet zijn opgesplitst in enerzijds de netto-vermogenswaarde en anderzijds goodwill.

4.10.1  Klagers hebben in dat verband aangevoerd dat de overnamebalans van Godewind een onderhanden werk positie van € 3 miljoen bevatte en een eigen vermogen van een gelijk bedrag. In eerste instantie is door (de financiële medewerkers van) Econcern het onderhanden werk opgeboekt en het resterende bedrag van € 27 miljoen aangemerkt als goodwill. De overnamebalans van Terra Nova bevatte een onderhanden werk positie van nihil en een eigen vermogen van € 80.000, zodat ter zake in eerste instantie € 4 miljoen als goodwill is aangemerkt. Naderhand heeft Econcern de gehele koopprijs als ‘WIP for own account’ verantwoord, als gevolg waarvan het werkkapitaal van Econcern te positief is weergegeven en geen goodwill is verantwoord. Betrokkenen hebben geen controle uitgeoefend teneinde vast te stellen of deze waardering realistisch was, aldus klagers.

4.10.2  Betrokkenen hebben dienaangaande aangevoerd dat met deze vennootschappen in feite niets anders werd verworven dan de concessie om een windpark te bouwen en dat er daardoor geen ‘business’ als gebruikelijk werd overgenomen met allerhande identificeerbare activa en passiva, waardoor er geen sprake was van goodwill.

4.10.3  Uitgaande van de verwerving van aandelen van vennootschappen waarin kennelijk slechts licenties, vergunningen en concessies vallen om een windpark te ontwikkelen, ligt naar het oordeel van de Accountantskamer niet zonder meer voor de hand deze licenties e.d. te rubriceren onder ‘voorraad’ en op te nemen tegen de verkrijgingsprijs, zoals Econcern heeft gedaan. Van betrokkenen mocht dan ook worden gevergd dat zij in hun controle te dier zake onderzoek hadden gedaan naar die rubricering en waardering en de aanvaardbaarheid van de door Econcern gemaakte keuzes hadden afgewogen, te meer nu (de financiële kolom binnen) Econcern in eerste instantie de verkrijgingsprijs had uitgesplitst, zodat er dienaangaande sprake was van tegenstrijdige of inconsistente controle-informatie als bedoeld in NVCOS 230. Van zo’n onderzoek of afweging is echter niet gebleken; iedere vastlegging ter zake ontbreekt. Gelet hierop en gezien het hiervoor in overweging 4.4.5 weergegeven uitgangspunt, heeft te gelden dat betrokkenen hieromtrent niet over voldoende en geschikte controle-informatie hebben beschikt, zodat het ervoor gehouden moet worden dat betrokkenen hier in hun controlewerkzaamheden tekort zijn geschoten. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

Diverse onderwerpen

4.11     Klagers hebben tot slot onder aanduiding als ‘diverse onderwerpen’ aangevoerd dat betrokkenen op vijf onderwerpen onvoldoende controle-informatie hebben verkregen teneinde de toegepaste verwerking daarvan te kunnen aanvaarden, een en ander als weergegeven in overweging 3.2 sub g. tot en met k. Dienaangaande geldt het volgende, waarbij die weergegeven volgorde wordt aangehouden.

4.11.1  Klagers hebben aangevoerd dat betrokkenen niet hadden mogen aanvaarden dat Econcern geen voorziening nam op de onderhanden werk- en debiteurenpositie aangaande het ‘Iberglobasol’-project van Econcerns dochter Ecostream. Vanwege ernstige kwaliteitsproblemen in dat project en de daaruit volgende betalingsonwil van Iberglobasol had Econcern een voorziening moeten nemen van € 19 miljoen, aldus klagers.

Betrokkenen hebben daartegen aangevoerd dat in hun controle van de directie van Ecostream de bevestiging is gekregen dat inmiddels afspraken waren gemaakt over enerzijds de vervanging van defecte modules en anderzijds de betaling van openstaande facturen, onder overlegging van een besprekingsnotitie van 28 februari 2008, terwijl Iberglobasol voor het overige steeds aan haar betalingsverplichtingen had voldaan. Daarnaast konden betrokkenen vaststellen dat het management van Ecostream met betrekking tot de defecte modules in gesprek was met zowel haar leverancier als haar verzekeraar en dat op basis van de verzekeringspolis de inschatting van het management dat de schade zou worden vergoed, alleszins waarschijnlijk was. Op basis van de toen verkregen informatie hebben betrokkenen het risico ingeschat als niet materieel, wat als reëel kan worden beschouwd omdat de verzekeraar na het opstellen van de jaarrekening 2007 een eerste voorschot aan Ecostream heeft uitgekeerd. Pas in de tweede helft van 2008 verslechterde de relatie met Iberglobasol, mede als gevolg van de financiële druk op Iberglobasol, wat ten tijde van het opmaken van de jaarrekening 2007 niet het geval was, aldus betrokkenen.

Gelet op het verweer van betrokkenen, is de Accountantskamer van oordeel dat klagers onvoldoende concrete informatie en stukken hebben bijgebracht, waarop de conclusie kan worden gebaseerd dat betrokkenen tekort zijn geschoten in de vastlegging van de onzekerheden en de afweging ter zake.

4.11.2  Wat betreft het verwijt dat klagers geen documentatie hebben aangetroffen over een impairment test als bedoeld in paragraaf 202 van RJ 121 aangaande de immateriële vaste activa, geldt dat betrokkenen hebben aangevoerd dat zo’n test slechts hoeft te worden uitgevoerd als er indicaties zijn dat een actief aan een bijzondere waardevermindering onderhevig kan zijn en dat ultimo 2007 daarvoor geen aanwijzingen waren. In het VDD-rapport was juist verwoord dat veel projecten van Econcern een positieve rendementsverwachting hadden en was aangegeven dat het bestuur van Econcern bij de waardering van projecten was uitgegaan van conservatieve uitgangspunten. Een dergelijke test was eind 2007 derhalve niet aan orde; het bevreemdt dus geenszins dat daarvan geen documentatie bestaat, aldus betrokkenen. Klagers hebben tegen dit gemotiveerde verweer van betrokkenen geen concrete feitelijkheden aangevoerd dan wel stukken overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat betrokkenen desondanks een impairment test hadden moeten overwegen, wat, gelet op wat hiervoor onder 4.3 is overwogen, wel op hun weg had gelegen. Er kan dan ook niet tot de conclusie worden gekomen dat het verwijt aan betrokkenen doel treft.

4.11.3  Klagers hebben hun verwijt dat de niet uit de balans blijkende verplichtingen niet volledig en niet correct zijn weergegeven, met vier casussen onderbouwd.

A. Bij hun repliek hebben klagers erkend dat hun verwijt over het niet vermelden van de terugkoopverplichting aangaande de certificaten van aandelen van werknemers onjuist is geweest, zodat de klacht in zoverre ongegrond is.

B. Wat betreft de ‘earn out verplichtingen’ hebben betrokkenen ter zitting erkend dat zij niet gemotiveerd hebben vastgelegd dat het hun inziens aanvaardbaar was de kwantificatie van die verplichting ofwel schatting van het financiële effect in de toelichting achterwege te laten, ondanks het gegeven dat paragraaf 509 van RJ 252 ‘Voorzieningen, niet in de balans opgenomen verplichtingen en niet in de balans opgenomen activa’, ter zake regels geeft. RJ 252.509 betreft vetgedrukte tekst en houdt een stellige uitspraak in. Zoals hiervoor in overweging 2.11 aangaande RJ 100 is weergegeven, wordt in het algemeen verwacht dat van een stellige uitspraak slechts wordt afgeweken indien daarvoor goede gronden zijn. Van betrokkenen had dan ook mogen worden verwacht dat zij hadden gedocumenteerd welke ‘goede gronden’ zich hadden voorgedaan en wat hun beoordeling was van de afweging dat het niet geven van een schatting van het financieel effect, al dan niet in de vorm van een maximum of een bandbreedte, in dit geval bijdroeg aan het inzicht dat de jaarrekening beoogt te geven. In zoverre is de klacht gegrond.

C. Klagers verwijten betrokkenen voorts dat ten onrechte is volstaan met een verantwoording van 50% van de latente belastingclaim aangaande Windpark Q7 Holding. Betrokkenen hebben in dat verband echter gewezen op de mede-aansprakelijkheid van Eneco en uiteengezet dat zij zich vanwege die mede-aansprakelijkheid en het gegeven dat Econcern eind 2007 haar belang van 50% in Windpark Q7 Holding heeft teruggebracht tot 25%, konden vinden in een voorziening van per saldo 50% van de latente belastingclaim. Klagers hebben tegen dit gemotiveerde verweer van betrokkenen geen concrete feitelijkheden aangevoerd dan wel stukken overgelegd, waaruit het aan betrokkenen verweten gedrag kan worden afgeleid, wat gelet op wat hiervoor onder 4.3 is overwogen wel op hun weg had gelegen. Er kan daardoor tot een precieze en aannemelijke grondslag voor enig aan betrokkenen te maken tuchtrechtelijk verwijt ter zake niet worden geconcludeerd.

D. Klagers hebben voorts aangevoerd dat iedere toelichting omtrent de aan de overige aandeelhouders van Darwind verstrekte opties ten onrechte achterwege is gelaten. Betrokkenen hebben dit verwijt bestreden en aangevoerd dat in de toelichting deze verplichting zowel kwalitatief als kwantitatief is beschreven. Gelet op de daarbij door betrokkenen geciteerde passage uit de toelichting, te weten:

“Econcern has committed herself to increase its current shareholding in two wind farms before 2010 and 2011 respectively. The aggregate amount relating to this acquisition obligation amounts to € 10 million.”

had van klagers mogen worden verwacht dat zij hun verwijt hieromtrent nader hadden onderbouwd. Nu die onderbouwing is uitgebleven, is niet aannemelijk geworden dat betrokkenen op dit onderdeel tuchtrechtelijk tekort zijn geschoten.

4.11.4  Wat betreft de door betrokkenen gestelde controle en afweging dat de heer Lange, die als lid van de directie van Evelop werkzaam was, niet als een sleutelfunctionaris in de zin van paragraaf 301 van RJ 330 ‘Verbonden partijen’ behoefde te worden aangemerkt omdat de raad van bestuur van Econcern nauw betrokken was bij de bedrijfsvoering van haar dochtermaatschappij Evelop en dat om die reden de transactie met de vennootschap van de heer Lange niet als een transactie met een verbonden partij vermeld hoefde te worden, is geen controledocumentatie overgelegd. Evenmin is aannemelijk geworden dat te dier zake enige vastlegging heeft plaatsgevonden. Gelet hierop en gezien het hiervoor in overweging 4.4.5 weergegeven uitgangspunt, heeft te gelden dat betrokkenen hieromtrent niet over voldoende en geschikte controle-informatie hebben beschikt om daarop hun afweging en oordeel te kunnen baseren. In zoverre is de klacht gegrond.

4.11.5  Wat betreft het verwijt dat betrokkenen hebben aanvaard dat Econcern de in 2007 gevallen kosten van het aantrekken van een in 2008 tot stand gekomen financiering in de balans heeft verantwoord en niet onmiddellijk ten laste van het resultaat heeft gebracht, hebben betrokkenen aangevoerd dat dat verwijt is gebaseerd op een te enge interpretatie van paragraaf 219 van RJ 240 en dat klagers miskennen dat het niet gaat om een aandelenuitgifte die niet is doorgegaan, maar om een aandelenuitgifte die over het boekjaar is heengelopen. Betrokkenen hebben echter nagelaten uiteen te zetten waarop deze weging is gebaseerd, terwijl niet gebleken is dat daaromtrent enige documentatie bestaat, zodat te dier zake evenmin kan vastgesteld dat toereikende controlewerkzaamheden zijn verricht. In zoverre is de klacht eveneens gegrond.

Conclusie

4.12.1  De conclusie uit al het voorgaande is dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkenen op het merendeel van voormelde onderdelen van de jaarrekening 2007 en de toelichting voldoende en geschikte controlewerkzaamheden hebben verricht en dat derhalve evenmin aannemelijk is geworden dat betrokkenen ter zake voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen. Dit leidt tot de slotsom dat de klacht als verwoord in overweging 3.1 in overwegende mate gegrond is. Dit betekent dat de betrokkenen de controle van de jaarrekening 2007 van Econcern met onvoldoende diepgang en met een onvoldoende professioneel-kritische instelling hebben gepland en uitgevoerd, als gevolg waarvan een goedkeurende verklaring in het maatschappelijk verkeer is gebracht zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag bestond.

4.12.2  Zoals hiervoor al in overweging 4.4.3 is overwogen, betekent de hiervoor getrokken conclusie dat eerst alsnog een adequate controle van de jaarrekening 2007 zou dienen plaats te vinden alvorens feitelijk kan worden beoordeeld of de in die jaarrekening opgenomen informatie voldoet aan de eisen die volgen uit Titel 2.9 BW en of het resultaat over 2007 en het eigen vermogen ultimo 2007 te hoog zijn weergegeven, zoals klagers betogen. Bij een dergelijk vergaand onderzoek hebben klagers, zoals hiervoor overwogen, in deze tuchtprocedure echter geen belang meer, zo daar in deze procedure al plaats voor zou zijn, nu hun klacht in overwegende mate gegrond is.

Maatregel

4.13     Op grond van artikel 2 van de Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. De Accountantskamer stelt daarbij voorop dat er geen aanleiding is betrokkene sub 2) anders te behandelen dan betrokkene sub 1) vanwege de omstandigheid dat alleen laatstgenoemde de goedkeurende verklaring heeft ondertekend. Daarvoor is redengevend dat betrokkenen hebben erkend dat zij ieder afzonderlijk ten volle verantwoordelijk waren voor de controle van de jaarrekening 2007.

Bij de beslissing omtrent het opleggen van een zodanige maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de hiervoor omschreven schendingen van de geldende regels en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. De Accountantskamer rekent betrokkenen zwaar aan dat voormelde verzuimen zich hebben voorgedaan bij de controle van een jaarrekening, ten aanzien waarvan zij wisten dat de afgifte van hun goedkeurende verklaring van essentieel belang was voor derden, die zich hadden voorgenomen met substantiële bedragen deel te nemen in het kapitaal van Econcern. Dit verwijt treft betrokkenen in het bijzonder bij de waardering van het belang in Sol Holding, welk belang zowel absoluut als relatief gezien van zeer groot materiaal belang was, zowel voor het resultaat als het vermogen van Econcern. Van betrokkenen had, gezien dat belang, het onderkende risico en het gegeven dat het hier ging om complexe, grensoverschrijdende materie, een hoge mate van oplettendheid en een professioneel-kritische opstelling mogen worden verwacht.

Door zulks na te laten en aldus hun kerntaak als controlerend accountant te veronachtzamen, hebben betrokkenen in aanmerkelijke mate de in de VGC neergelegde fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag geschonden. Door hun handelwijze hebben betrokkenen aldus het vertrouwen in de beroepsgroep in hoge mate geschaad.

De Accountantskamer houdt daarnaast rekening met het gegeven dat aan geen van de betrokkenen eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

Alles in aanmerking nemend acht de Accountantskamer het opleggen aan ieder van betrokkenen van de maatregel van tijdelijke doorhaling van hun inschrijving in de registers bedoeld in artikel 1 onder i. van de Wtra voor de duur van één maand passend en geboden.

4.15     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond als hiervoor weergegeven;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       legt ter zake aan ieder van betrokkenen op de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d. Wtra voor de duur van één maand; deze maatregel gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt daarna na ommekomst van één maand;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging ervan door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregelen in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra voor zover betrokkenen daarin zijn of waren ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,= (zeventig euro) aan hen vergoeden.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en drs. R.G. Bosman RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagers,   betrokkenendan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] De tekst met de alineanummers 304a, 304b en 304c van RJ 217 hadden ingaande 1 januari 2007 de status van ontwerp-Richtlijn. Ingaande 1 januari 2008 hebben deze alineanummers een definitieve status gekregen en zijn deze alinea’s vernummerd tot achtereenvolgens 305, 306 en 307 onder doornummering van de ‘oude’ alinea’s 305 e.v. tot alinea 308 e.v.

[2] Daarmee doelend op de uit artikel 2:393 BW en de bepalingen van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (hierna NVCOS) volgende verplichting van de accountant om te beoordelen of de keuze van het bestuur van de entiteit voor een bepaald stelsel van financiële verslaglegging leidt tot een aanvaardbare verantwoording, consistent is toegepast en het wettelijk vereiste inzicht verschaft als bedoeld in artikel 2:362 BW.