ECLI:NL:TACAKN:2014:77 Accountantskamer Zwolle 14/1136 en 14/1137 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:77
Datum uitspraak: 13-10-2014
Datum publicatie: 13-10-2014
Zaaknummer(s): 14/1136 en 14/1137 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie:   Klacht van investeerder in Econcern tegen de accountants die de jaarrekening 2007 van Econcern hebben gecontroleerd. De drie door betrokkenen opgeworpen verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid zijn ongegrond. Immers, een conclusie dat de klaagster haar klacht onvoldoende heeft onderbouwd, leidt tot een ongegrondverklaring. Voorts kan niet tot de conclusie worden gekomen dat klaagster niet-ontvankelijk is omdat de in artikel 22 Wtra bedoelde driejaarstermijn is overschreden. Het enkele feit dat klaagster kennis had van de jaarrekening 2007 en de daarbij afgegeven verklaring noch de door betrokkene aangehaalde publicaties in de pers over een geflatteerde voorstelling van zaken in die jaarrekening, houdt iets in mogelijke kennis bij klaagster over de wijze en diepgang waarmee betrokkenen hun controlewerkzaamheden hebben verricht, waarover klaagster thans klaagt. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de voor de investeerder optredende beheerder een ‘observer’ had bij vergaderingen van de raad van commissarissen van Econcern. Tot slot, dat de curatoren van Econcern zich in de door hen ingediende klachtzaken (13/2393 & 13/2394) in essentie over hetzelfde beklagen, leidt evenmin tot niet-ontvankelijkheid. De door klaagster voorgestane voeging van haar klacht met die van de curatoren wordt niet doelmatig en niet geraden geacht. Bij de beoordeling van de klacht is wel mede acht geslagen op wat de Accountantskamer in de door de curatoren ingediende klachtzaken heeft bevonden en geoordeeld. In die klachtzaken is al geoordeeld dat betrokkenen betreffende de controle van de jaarrekening 2007 niet voldoende en geschikte controlewerkzaamheden hebben verricht en dat daaruit volgt dat betrokkenen de controle van de jaarrekening 2007 met onvoldoende diepgang en met een onvoldoende professioneel-kritische instelling hebben  gepland en uitgevoerd, als gevolg waarvan een goedkeurende accountantsverklaring in het maatschappelijk verkeer is gebracht zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag bestond. Dit oordeel leidt ertoe dat de door klaagster ingediende klacht, die in essentie overeenkomt met de hiervoor genoemde klachtzaken, al om die reden gegrond moet worden verklaard. Nu juist de controle van de jaarrekening niet afdoende heeft plaatsgehad, zou deze controle alsnog moeten plaatsvinden alvorens kan worden beoordeeld of de in de jaarrekening 2007 opgenomen informatie daadwerkelijk onjuist is en of het eigen vermogen en resultaat te hoog zouden zijn weergegeven. Bij een dergelijk vergaand onderzoek, als daarvoor al in een tuchtprocedure plaats is, heeft klaagster geen belang nu de klacht al gegrond is. Gelet op de in de curatoren-tuchtzaak opgelegde maatregel is er geen reden om aan betrokkenen een extra of nadere maatregel op te leggen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 14/1136 en 14/1137 Wtra AK van 13 oktober 2014

de naamloze vennootschap DELTA LLOYD ASSET MANAGEMENT N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. R.G.J. de Haan,

t e g e n

1) drs. Y1,

kantoorhoudende te [plaats], en

2) Y2 CPA,

kantoorhoudende te [plaats],

beiden registeraccountant,

B E T R O K K E N E N ,

raadsman: mr. J.W. van Rijswijk.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 9 mei 2014 ingekomen klaagschrift van die datum met bijlagen;

-       het op 7 juli 2014 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht, gelijktijdig doch niet gevoegd met de tegen betrokkenen aanhangig gemaakte klachtzaken met nummers 13/2393 en 13/2394, 14/504 en 14/505, en 14/1086 en 14/1087, behandeld ter openbare zitting van 18 en 20 augustus 2014 waar steeds zijn verschenen: namens klaagster de heren mr. [A] en [B], bijgestaan door mr. R.G.J. de Haan en mr. A.J.F. de Bruin, beiden advocaat te Amsterdam, en betrokkenen in persoon, bijgestaan door mr. J.W. van Rijswijk, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkenen hebben tijdens deze mondelinge behandeling hun standpunten doen toelichten (mede aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Econcern B.V. en haar groepsmaatschappijen (hierna samen: Econcern) hielden zich bezig met projecten, diensten en producten voor duurzame energievoorziening en waren in 2009 actief in 24 landen. In de periode van 2005 tot en met 2008 heeft Econcern een aanmerkelijke groei doorgemaakt.

2.2       Betrokkenen zijn openbaar accountant en als zodanig verbonden aan accountantsorganisatie PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Betrokkene sub 1) heeft de geconsolideerde jaarrekening 2007 van Econcern op 13 mei 2008 van een goedkeurende controleverklaring voorzien. In de jaarrekening is vermeld dat deze is opgesteld in overeenstemming met de in Nederland geldende ‘accounting principles (Dutch GAAP)’. Betrokkenen hebben op 29 april 2008 het ‘PwC Board Report’ ondertekend. In dat document zijn de financiële prestaties en de verslaggeving van Econcern behandeld en aanbevelingen gedaan aangaande de administratieve organisatie en de interne controle van Econcern.

2.3       In de jaarrekening 2007 is verantwoord dat de totale opbrengsten zijn gestegen van € 239,2 miljoen in 2006 naar € 443,0 miljoen in 2007 met een stijging van het netto resultaat van € 43,5 miljoen in 2006 naar € 85,9 miljoen in 2007. Het balanstotaal is daarbij gestegen van € 386,9 miljoen in 2006 naar € 697,6 miljoen in 2007.

2.4       In het jaarverslag is uiteengezet dat Econcern is georganiseerd naar vier ‘business modellen’, te weten ‘Ecofys’, ‘Ecostream’, ‘Evelop’ en ‘Ecoventures’. Over het ‘business model’ van Ecoventures is vermeld:

The business-model of Ecoventures involves establishing a new company or securing a stake in an existing one - normally adopting a majority share, and if possible, involving a strategic partner. With time, when an interesting increase in valuation is realized, shares are sold and Ecoventures role reduced to a minority share.

met als ‘accounting princple’:

No consolidation of ventures; exceptions OneCarbon and Innogrow

2.5       In de toelichting bij de geconsolideerde balans en winst- en verliesrekening is onder meer vermeld:

(…)

1.2    Changes in accounting policies

The accounting policies were not changed in 2007.

1.3    Consolidation

The consolidated financial statements contain the financial particulars of Econcern BV, the group companies which are part of Econcern’s core business and in which Econcern BV holds more than half the capital with a voting entitlement or in which Econcern BV has a decisive say in the management and financial policy on the grounds of supplementary rules, and other legal entities in which Econcern BV has a controlling interest.

The companies in which Econcern holds a majority of the shares, but which are not part of Econcern core business are treated as ventures in a venture capital company and therefore not consolidated.

The assets, liabilities and results of consolidated companies in which Econcern has an interest of more than 50% are fully consolidated. Participations in joint ventures - participating interests in which control is exercised jointly with third parties on the basis of a joint venture agreement - are consolidated on a proportional basis. Inter-company debts, receivables and transactions have been eliminated from the consolidated financial statements.

(…)

2.      Principles of valuation of assets and liabilities

2.1    General

The financial statements are prepared in accordance with accounting principles generally accepted in the Netherlands. (…)

The principles of valuation are based on the historical cost and cost price convention; except for accounting for participations and carbon credits.

Assets and liabilities are valued at nominal value, unless stated otherwise.

2.2    Comparison with prior year

The principles of valuation and determination of result remain unchanged compared to the prior year.

(…)

2.4    Intangible assets

Goodwill

The acquisition price consists of the amount paid in cash, or equivalent, agreed upon for aquiring the company plus directly attributable expenses.

Where the acquisition price is higher than the net amount of the fair value of the identifiable assets and liabilities, the excess is capitalised as goodwill in intangible assets. When the goodwill can not be allocated to an asset, goodwill is amortised on the basis of the economic life of the asset over a maximum of 20 years. When allocated to an asset the goodwill is amortized during the economic liftetime of the asset, starting at the moment the asset becomes operational.

(…)

2.6    Financial assets

Financial assets are initially valued at cost or lower market value.

If and when an objective market valuation can be derived, financial assets are revalued to market value. An objective market valuation is deemed to be available when the financial fixed asset is subject to a transaction where third parties are involved. The revaluation is included in other revenues in the profit an loss account and subsequently added to the revaluation reserve. Annually, the market value is tested for potential impairment.

Other financial assets (including securities), dedicated to serve the operations of the company permanently, are valued at the lower of cost and market value.

2.7    Inventory

Physical inventory is carried at cost, or lower market value.

Inventory relating to carbon credits is valued at fair value. The fair value is calculated using a valuation model which takes the face value of Group’s completed contracts at each period end and adjusts the carbon credit delivery volumes within each contract by a weighted risk adjustment factor that takes into account (i) the project technology, (ii) CDM status and (iii) development and construction status. This weighted risk factor is multiplied with a commercial risk factor - depending on OneCarbon’s contracting stage. The risk adjusted volumes are then valued using an estimate of the carbon price.

Prices for secondary (already used) carbon credits are based on market future prices. Prices for primary (not yet issued) carbon credits depend on the phase of project development and relating stage of registration.

Fair value adjustments based on changes in risk adjustment factors and/or changes in volumes are accounted for under ‘Fair value adjustments carbon credits’ which are included in other revenues.

2.8    Work in progress

Work in progress for third parties

(…)

Work in progress for own account

Work in progress for own account of Econcern is carried at cost. Profits following to market value are recognised at the date of achiving financial close. The date of financial close is determining since at the date of financial close:

·         An investment fund and/or strategic partner take a minority stake in the related project;

·                All contracts for construction, operating and maintance and off take are in place;

·                The non-recourse project financing is in place.

Cost include production cost, being direct cost of materials and labour, directly attributable sub-contracted work and other external expenses including a mark up for indirect fixed cost, interest payment to third parties and variable costs attributable to the production process.

In case a project is not sold prior to mechanical completion of the project, the Work in Progress is reclassified to Tangible Fixed Assets, at the moment of mechanical completion.

(…)

3.      Principles for determination of result

3.1    General

The result represents the difference between the values of the consideration rendered, the costs, and other charges for the year. The results on transactions are recognies in the year the are realised.

3.2    Revenu recognition

Turnover

Income from the supply of goods is recognised as soon as all substantial rights and risks relating to the title to the goods are transferred to the customer.

Changes in work in progress

Profit recognition on work in progress takes place pursuant to the valuation principles as stated in the previous chapter.

Other revenues

Results on sale of shares in investments are recognised at closing of the related transaction. The recognized profit comprises of the difference between the proceeds from the transaction and the book value prior to the transaction.

Results on revaluation of shares in investments are recognized if and when an objective market valuation can be derived. An objective market valuation is deemed to be available when the related asset is subject to a transaction where third parties are involved.

Fair value adjustments based on changes in risk adjustment factors and/or changes in volumes are accounted for under ‘Fair value adjustments carbon credits’ which are included in other revenues.

(…)

2.6       In paragraaf 7 ‘Financial assets’ van genoemde toelichting is uiteengezet dat de waardetoename van de ‘financial assets’ van € 50,278 miljoen van 1 januari 2007 tot € 177,373 miljoen verband houdt met (positieve) ‘revaluations’ van de ‘participations’ van € 53,469 miljoen. Als ‘participations’ zijn vervolgens (onder meer) opgesomd, met weergave van percentage kapitaalbelang per einde 2007:

(…)

Scira Offshore Energy Ltd*                    50,00

Biomethanol Chemie Holding BV*        48,79

(…)

Sol Holding AG*                                     52,00

Darwind Holding BV*                             67,22

Koegorspolder C.V.*                               31,90

Duracar Holding BV*                              32,25

(…)

onder vermelding:

*These companies are valued at fair market value.

2.7       In paragraaf 8 ‘Inventories’ van genoemde toelichting is vermeld dat de waarde van de ‘Inventories’ per einde 2007 ad € 46,812 miljoen onder meer bestaat uit een bedrag van € 4,428 miljoen aan Carbon credits, onder vermelding dat deze zijn gewaardeerd tegen ‘fair market value’.

2.8       In paragraaf 9 ‘Work in progress’ van genoemde toelichting is vermeld dat de waarde daarvan in 2007 is toegenomen van € 106,666 miljoen tot € 274,324 miljoen, onder vermelding van:

The majority of the amounts stated under project development is financed by way of non-recourse (subordinated) project financing.

In case a project company is still consolidated at the moment of mechanical completion of the project, the related assets are transferred to Tangible Fixed Assets.

Work in progress is valued at historical cost net of allocation of proceeds from government and fiscal grants, and including recognition of profits following revaluation to market value on completion of a project or a distinct part thereof.

2.9       Klaagster beheert de door Mondriaan Ventures B.V. (hierna: Mondriaan) op 19 mei 2008 genomen participatie in aandelen van Econcern, in welk kader een bedrag van € 73.125.000,00 in Econcern is geïnvesteerd. Mondriaan is een investeringsmaatschappij waarin Delta Lloyd Levensverzekeringen N.V. en Rabobank Nederland deelnemen. Econcern heeft voorafgaand aan deze participatie door Ernst & Young Transaction Advisory Services een ‘Vendor Due Diligence Rapport’ d.d. 7 februari 2008 laten opstellen en aan Rabobank ter beschikking gesteld. Rabobank heeft daarop door KPMG een due diligence onderzoek laten verrichten ten behoeve van haar beslissing via Mondriaan al dan niet in Econcern te investeren. Na totstandkoming van deze participatie is de heer [C] namens Mondriaan opgetreden als ‘observer’ bij vergaderingen van de raad van commissarissen van Econcern.

2.10     In mei 2009 kwam Econcern in liquiditeitsproblemen te verkeren, waarna op 26 mei 2009 aan Econcern surseance van betaling is verleend. Op 18 juni 2009 is Econcern, (samen met haar Nederlandse groepsmaatschappijen), in staat van faillissement verklaard onder benoeming van mrs. W.J.M. van Andel en A.A.M. Deterink tot curatoren (hierna: de curatoren). De curatoren hebben in hun eerste faillissementsverslag van 22 september 2009 onder meer vermeld dat zij, zoals gebruikelijk, een onderzoek zullen doen naar de oorzaken van het faillissement van Econcern, (hierna: het faillissement).

2.11     De Volkskrant heeft op 30 mei 2009 aandacht besteed aan de aan Econcern verleende surseance van betaling. In dat artikel is vermeld dat ‘ondernemer [D], aandeelhouder van Econcern een rechtszaak tegen andere aandeelhouders van Econcern (waaronder het management) zou aanspannen, omdat zij de cijfers van het bedrijf te rooskleurig zouden hebben voorgesteld.’

2.12     Het Financieele Dagblad en de Volkskrant hebben in september 2009 (opnieuw) aandacht besteed aan het faillissement. In die krantenartikelen komen onder meer kwalificaties voor als ‘opgekrikte winstcijfers’, ‘opgeklopte winst- en omzetcijfers’, ‘knoeien met winstcijfers’ en ‘minder hard groeide dan het zijn financiers voorspiegelde’.

2.13     Op 11 december 2013 hebben de curatoren hun onderzoeksrapport naar de oorzaken van het faillissement uitgebracht. In dat rapport is in § 4.1 weergegeven:

De door Econcern gekozen waarderingsgrondslagen, de grondslagen ter bepaling van het resultaat en overige verslaggevingssystematieken zijn transparant uiteengezet in de (concept-)jaarrekeningen. Er wordt geconstateerd dat sprake was van agressieve financiële verslaggeving, die op diverse aspecten in strijd is met de door Econcern als haar verslaggevingsnorm weergegeven Dutch GAAP. Diverse activa werden tegen ‘market values’ gewaardeerd en de hierbij optredende ongerealiseerde herwaarderingen zijn rechtstreeks ten gunste van de winst- en verliesrekening verantwoord.

3.         De klacht

3.1       Zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting verwijt klaagster, onder verwijzing naar het daartoe door haar overgelegde afschrift van de hiervoor in 2.13 bedoelde rapportage, aan betrokkenen dat zij ten onrechte bij de jaarrekening 2007 van Econcern een goedkeurende verklaring hebben afgegeven nu daarvoor een deugdelijke grondslag ontbreekt.

3.2       Dat verwijt heeft klaagster uitgewerkt in de navolgende onderdelen:

a.         betrokkenen hebben de financiële gegevens die grondslag liggen aan de jaarrekening 2007 kennelijk zonder scepsis, zorgvuldigheid, onderbouwing of nadere controle/toelichting geaccepteerd en hebben aldus nagelaten professioneel-kritisch te zijn;

b.         betrokkenen zijn tekortgeschoten in hun controlewerkzaamheden, meer in het bijzonder hebben zij nagelaten te verifiëren of door de jaarrekening 2007 het vereiste inzicht werd gegeven en of overigens aan de eisen van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de Verordening Gedragscode RA’s (VGC) en de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) was voldaan;

c.         betrokkenen hebben bij de opzet en de uitvoering van hun controle van de jaarrekening 2007 onvoldoende rekening gehouden met het risico dat de jaarrekening afwijkingen van materieel belang zou bevatten en hebben nagelaten na te gaan of sprake was van onregelmatigheden, fouten en/of fraude.

3.3       Klaagster heeft daaruit de conclusie getrokken dat door de gebrekkige accountantscontrole het inzicht in de financiële situatie van Econcern gebrekkig is geweest.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van de artikelen 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) en 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van de artikelen 31 Wta juncto 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab), is de extern (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn of haar beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Namens betrokkenen is bij verweerschrift gesteld en ter zitting bepleit dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe hebben zij primair doen aanvoeren dat klaagster heeft nagelaten haar klacht deugdelijk te motiveren, namelijk door te volstaan met een verwijzing naar een andere, haar - klaagster - niet bekende klacht, waarvan zij niet weet door welke gronden deze klacht wordt gedragen. Subsidiair hebben betrokkenen in dat kader doen stellen dat de driejaarstermijn uit artikel 22, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) is overschreden. Meer subsidiair hebben betrokkenen doen aanvoeren dat klaagster, gelet op het door haar zelf gestelde doel, te weten te voorkomen dat door intrekking van de door de curatoren ingediende klacht niet aan een inhoudelijke behandeling van de aan betrokkenen te maken verwijten wordt toegekomen en het gegeven dat de curatoren hun klacht niet hebben ingetrokken, geen belang (meer) heeft bij behandeling van de door haar ingediende klacht.

4.2.1    Anders dan betrokkenen doen betogen, leidt een eventuele conclusie dat klaagster haar klacht onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd, niet tot een niet-ontvankelijkverklaring doch tot een ongegrondverklaring daarvan. Dit verweer gaat dan ook - zo nodig - op in en maakt deel uit van een inhoudelijke beoordeling van de klacht.

4.2.2    Wat betreft het beroep op termijnoverschrijding geldt het volgende. Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.3    De klacht is ingediend op 9 mei 2014. Hoewel moet worden aangenomen dat de controle - opzet en uitvoering - van de jaarrekening 2007, gelet op de datum van de afgifte van de accountantsverklaring van 13 mei 2008, nagenoeg geheel vóór 9 mei 2008 - aldus meer dan zes jaar voor het indienen van de klacht - heeft plaatsgevonden, worden die aan 9 mei 2008 voorafgaande controlewerkzaamheden naar het oordeel van de Accountantskamer niet door die zesjaarstermijn geraakt. De afgifte van de goedkeurende verklaring op 13 mei 2008 belichaamt immers de afsluiting van de controle ofwel de constatering van betrokkenen na hun evaluatie daartoe dat er toereikende controle-informatie is verkregen [1] . Die evaluatie van de controle heeft binnen genoemde termijn plaatsgevonden.

4.2.4    De indiening van de klacht op 9 mei 2014 betekent voorts dat indien klaagster vóór 9 mei 2011 - aldus meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht - heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren hetgeen zij betrokkenen thans verwijt, een klacht daarover te laat is.

4.2.5    Betrokkenen hebben daartoe aangevoerd dat klaagster zich samengevat op het standpunt stelt dat een aantal posten in de jaarrekening 2007 te geflatteerd is voorgesteld, wat voor het overgrote deel is gebaseerd op de stelling dat de waardering tegen marktwaarde van bepaalde activa (waaronder kapitaalbelangen die gekwalificeerd zijn als participaties/ ‘ventures’) in strijd is met de toepasselijke verslaggevingsregels, omdat deze waardering te hoog en de feitelijke invulling van de grondslagen te ‘agressief’ is geweest.

Gelet op de omvang van de investering van 19 mei 2008 mag ervan worden uitgegaan dat klaagster de jaarrekening 2007 intensief heeft bestudeerd of laten bestuderen, te meer nu het in opdracht van Econcern opgestelde ‘Vendor Due Diligence Rapport’ aan klaagster ter beschikking is gesteld en daarnaast nog door KPMG een due diligence onderzoek is gedaan ten behoeve van de investeringsbeslissing. Betrokkenen hebben voorts gewezen op het na genoemde investering optreden van een vertegenwoordiger van Mondriaan als ‘observer’ bij de vergaderingen van de raad van commissarissen van Econcern en op de publiciteit in mei en september 2009 over de twijfels over de juistheid van de cijfers, over de kwaliteit van de jaarrekening en daarmee (impliciet) over de afgegeven accountantsverklaring.

Het staat daardoor vast dat klaagster ruim vóór 9 mei 2011 wist of in redelijkheid had moeten weten op basis van welke informatie en op basis van welke grondslagen de jaarrekening 2007 tot stand is gekomen. Daarmee staat tevens vast dat klaagster vóór 9 mei 2011 wist, of in redelijkheid had moeten weten, dat de bij de jaarrekening 2007 afgegeven accountantsverklaring een deugdelijke grondslag zou ontberen, aldus betrokkenen.

4.2.6    Klaagster heeft dit verweer bestreden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat betrokkenen haar klacht miskennen en ten onrechte negeren de verwijten dat betrokkenen bij hun controle onvoldoende professioneel-kritisch zijn geweest en dat zij onvoldoende controlewerkzaamheden hebben verricht. Dat handelen of nalaten kan niet op enkele basis van de jaarrekening 2007 en/of de goedkeurende verklaring worden geconstateerd, ook niet na bestudering van die stukken in verband met de participatie in het aandelenkapitaal van Econcern. Op een en ander kan evenmin redelijkerwijs een vermoeden ter zake worden gebaseerd.

Hetzelfde geldt voor een kennisname van voormeld ‘Vendor Due Diligence Rapport’ d.d. 7 februari 2008, alleen al omdat dit rapport dateert van vier maanden voor de goedkeurende verklaring van betrokkenen en dit rapport niet ziet op de handelwijze van betrokkenen; over het in opdracht van de Rabobank door KPMG uitgebracht due diligence rapport heeft klaagster niet beschikt. De omstandigheid dat Mondriaan een ‘observer’ bij de vergaderingen van de raad van commissarissen van Econcern had, betekent nog niet dat klaagster op de hoogte was van wat tijdens die vergaderingen is besproken, terwijl gesteld noch gebleken is dat in één van die vergaderingen een mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van betrokkenen aan de orde is geweest. In de door betrokkenen aangehaalde perspublicaties wordt evenmin gesproken over mogelijk verwijtbaar handelen van betrokkenen, terwijl die krantenartikelen erg beknopt en algemeen zijn.

Pas na het verschijnen van het onderzoeksrapport van de curatoren op 11 december 2013 kon klaagster redelijkerwijs vermoeden dat betrokkenen tuchtrechtelijk verwijtbaar hadden gehandeld, aldus klaagster.

4.2.7    Sinds de wijziging van artikel 22, eerste lid, Wtra is voor aanvang van de daarin bedoelde termijn van drie jaren beslissend of sprake is van een constatering van - geparafraseerd - het tuchtrechtelijk laakbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant, dan wel van zodanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden van zulk tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten kan worden gebaseerd. Daarbij is van belang hoe de klacht is omschreven, althans door de Accountantskamer moet worden opgevat [2]

4.2.8    In het klaagschrift wordt betrokkenen niet slechts verweten dat ten onrechte tot de afgifte van een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening 2007 van Econcern is gekomen, maar is dat verwijt uitgewerkt en ingevuld op een wijze als hiervoor weergegeven in overweging 3.2 sub a. tot en met c., waarna klaagster heeft geconcludeerd dat door een gebrekkige accountantscontrole het inzicht in de financiële situatie van Econcern gebrekkig is geweest. Die verwoording laat naar het oordeel van de Accountantskamer geen andere conclusie toe dan dat klaagster zich op het standpunt stelt dat betrokkenen vanwege de aan hen verweten ontbrekende professioneel kritische instelling en de met onvoldoende diepgang uitgevoerde controlewerkzaamheden geen deugdelijke grondslag hebben verkregen voor hun verklaring respectievelijk PwC Board Report en dat zij om die reden niet tot afgifte van bedoelde stukken hebben kunnen komen. Het verweer van betrokkenen miskent zulks.

4.2.9.1 Gelet op hoe de klacht moet worden verstaan, kunnen betrokkenen niet worden gevolgd in hun standpunt dat klaagster al in mei 2008 heeft geconstateerd dan wel heeft kunnen constateren wat hen nu verweten wordt. Niet valt in te zien immers dat een - al dan niet diepgravende - bestudering van de jaarrekening 2007 en de daarbij afgegeven goedkeurende verklaring had te leiden tot wetenschap of een vermoeden bij klaagster als hierboven bedoeld. Hetzelfde geldt voor het door betrokkenen aangehaalde ‘Vendor Due Diligence Report’ d.d. 7 februari 2008. Niet alleen dateert dit rapport van voor de afronding van de controlewerkzaamheden en de afgifte van de goedkeurende verklaring door betrokkenen; in dit rapport is expliciet verwoord dat ‘the appropriateness of the accounting policies, principles and practices applied by Econcern’ niet zijn beoordeeld, terwijl dit rapport niets inhoudt over de door betrokkenen uitgevoerde controlewerkzaam-heden. Betrokkenen hebben voorts niet uiteengezet hoe uit het rapport van due diligence van KPMG zou kunnen blijken dat er (mogelijk) sprake was van tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten aan hun zijde, terwijl niet is kunnen blijken dat klaagster op enig moment kennis heeft gekregen van de inhoud van dat rapport. Al deze stukken kunnen naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook niet de conclusie dragen dat de verjaringstermijn al vóór 9 mei 2011 is aangevangen.

4.2.9.2 Uit het enkele gegeven dat Mondriaan na mei 2008 een ‘observer’ had in de vergadering van de raad van commissarissen van Econcern kan naar het oordeel van de Accountantskamer niet de conclusie worden getrokken dat klaagster zich in 2008 of 2009 al een omlijnd beeld had kunnen vormen van de vraag of betrokkenen hun controletaak behoorlijk hadden vervuld. Gesteld noch gebleken is immers of en zo ja, wanneer welke informatie die ‘observer’ en/of Mondriaan met klaagster heeft gedeeld en hoe daarop een conclusie valt te baseren als door betrokkenen is gesteld.

4.2.9.3 De door betrokkenen aangehaalde perspublicaties van mei 2009 en september 2009, als bedoeld in de overwegingen 2.11 en 2.12, hebben evenmin het door hen gestelde effect teweeggebracht. Die artikelen zijn zodanig beknopt en algemeen verwoord dat daaraan niet valt te verbinden de conclusie dat klaagster al vanwege die publicaties heeft geconstateerd dan wel redelijkerwijs had kunnen constateren waarover zij nu klaagt.

4.2.10  De conclusie uit het voorgaande is dat het beroep op niet-ontvankelijkheid faalt.

4.2.11  Anders dan betrokkenen hebben doen aanvoeren, behoeft een klager geen belang te hebben bij een tuchtklacht; dienaangaande gelden dan ook geen eisen. Immers, artikel 22, eerst lid, Wtra bepaalt, voor zover van belang, dat een ieder (cursivering door Accountantskamer) bij een vermoeden of nalaten van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Wta door een extern accountant als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e. van die wet en/of als bedoeld in artikel 42, eerste lid, Wab door een registeraccountant een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Die bepaling bevat geen beperking in de hoedanigheid van klager en stelt evenmin dienaangaande eisen, terwijl daarvoor in de wetsgeschiedenis van de Wta en de Wtra of in de jurisprudentie evenmin een aanknopingspunt is te vinden. Ook dit verweer van betrokkenen faalt mitsdien.

4.3       Klaagster heeft een en andermaal bepleit haar klachtzaken tegen betrokkenen te voegen met de door de curatoren ingediende klachtzaken. Klaagster heeft daartoe aangevoerd - geparafraseerd - dat al deze zaken gaan over eenzelfde althans nauw verwant onderwerp en dat het verdedigingsbelang van betrokkenen niet wordt geraakt bij een dergelijke voeging. Hoewel het vierde lid van artikel 22 Wtra bepaalt dat in geval zaken zien op hetzelfde of een verwant onderwerp de Accountantskamer dergelijke zaken ter behandeling kan voegen, bestaat daar naar haar oordeel geen noodzaak toe. Zij acht zo’n voeging ook na de mondelinge behandeling van alle tegen betrokkenen gerichte klachten niet doelmatig en niet geraden.

4.4       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.5       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6       De kern van de klacht wordt gevormd door het verwijt dat geen goedkeurende verklaring had mogen worden afgegeven bij de jaarrekening van Econcern over 2007. Bij beslissing van heden in de door de curatoren ( 13/2393 en 13/2394 Wtra AK) ingediende klachtzaken is de Accountantskamer tot het oordeel gekomen dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkenen betreffende de controle van die jaarrekening 2007 voldoende en geschikte controlewerkzaamheden hebben verricht en dat daaruit volgt dat betrokkenen de controle van de jaarrekening 2007 met onvoldoende diepgang en met een onvoldoende professioneel-kritische instelling hebben gepland en hebben uitgevoerd. In die zaken is de Accountantskamer voorts tot het oordeel gekomen dat voor de bij de jaarrekening 2007 afgegeven goedkeurende verklaring geen voldoende deugdelijke grondslag bestond. Dit oordeel leidt ertoe dat de door klaagster ingediende klacht, die in essentie overeenkomt met de hiervoor genoemde klachtzaken, al om die reden gegrond dient te worden verklaard. Hetgeen klaagster harerzijds verder aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd, behoeft dan ook geen afzonderlijke bespreking.

4.7       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dit geval dient echter uit het oogpunt van een evenwichtige beoordeling van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van betrokkenen en een evenredige sanctionering daarvan, rekening te worden gehouden met de in de aan deze zaken verwante zaken met zaaknummers 13/2393 en 13/2394 Wtra AK aan betrokkenen opgelegde maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand. Deze beslissing heeft immers betrekking op hetzelfde handelen in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag als in deze zaak aan de orde. Dit betekent dat er geen aanleiding is betrokkenen thans nog een nadere of extra maatregel voor de in deze zaken aan de orde zijnde schending op te leggen.

4.8       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond als hiervoor weergegeven;
  • verstaat dat er geen aanleiding is betrokkenen een nadere of extra maatregel op te leggen;

·       verstaat dat betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,= (zeventig euro) aan haar vergoeden.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en drs. R.G. Bosman RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster,   betrokkenendan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] zie artikel 2:393 lid 5 BW en NVCOS 700 ‘Het vormen van een oordeel en rapporteren over financiële overzichten’

[2] Vergelijk de uitspraak van de Accountantskamer d.d. 7 september 2012 (11/1572, 11/1574, 11/2384 & 11/2385 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0309) en de tussenbeslissing van de Accountantskamer d.d. 25 april 2014 (13/2393 & 13/2394 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2014:36)