ECLI:NL:TACAKN:2014:54 Accountantskamer Zwolle 13/2281 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:54
Datum uitspraak: 04-07-2014
Datum publicatie: 04-07-2014
Zaaknummer(s): 13/2281 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   De Accountantskamer acht het niet ondenkbaar dat op een accountant die een samenstellingsopdracht uitvoert voor een entiteit waaraan werknemers zijn verbonden (en op een accountant die, zoals betrokkene, aanspreekpunt is voor die entiteit), indien zich een situatie voordoet zoals beschreven in paragraaf 14 juncto 13 van NVCOS 4410, de verplichting rust de opdrachtgever/werkgever te attenderen op de mogelijkheid dat de onderneming verplicht is zich aan te sluiten bij een pensioenfonds. Niet gebleken is evenwel dat zich in het onderhavige geval een zodanige situatie heeft voorgedaan. Daarbij is onder meer van belang dat in de opdrachtbevestiging aan het kantoor  van betrokkene uit 2002 het voeren van de loonadministratie niet wordt genoemd, dat in bij de opdrachtbevestiging aan dat kantoor uit 2008 gevoegde nadere toelichting het verzorgen van de loonadministratie is uitgesloten en elke verantwoordelijkheid voor fouten uit hoofde van verplichtingen jegens werknemers, voortvloeiend uit arbeidsovereenkomsten of sociale verplichtingen, en een juiste toepassing van wettelijke bepalingen of van toepassing zijnde CAO’s) uitdrukkelijk wordt afgewezen, dat de loonadministratie ook daadwerkelijk niet door het kantoor van betrokkene is gevoerd, maar door een administratiekantoor dat ter vrije keuze van klaagster stond, en dat onweersproken is dat op de arbeidsverhoudingen van de medewerkers van klaagster in 2007 geen CAO van toepassing was. Bovendien was uit de voor betrokkene kenbare rapportage van de belastingdienst over een loonheffingscontrole gebleken dat deze dienst geen aanleiding zag te twijfelen aan de door klaagster gekozen sectorindeling, waarvoor volgens klaagster destijds aansluiting bij Bpf Gil niet verplicht was. Gelet op het vorenstaande moet de klacht, voor zover deze nog ontvankelijk is, ongegrond worden verklaard.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/2281 Wtra AK van 4 juli 2014 van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,

vertegenwoordigd door A,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

gemachtigde: mr. V.Y.I. van den Berg-Verhagen.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 4 oktober 2013 ingekomen klaagschrift van 2 oktober 2013, met bijlage;

-         een op 21 oktober 2013 ingekomen aanvulling op het klaagschrift, met bijlagen;

-         het op 14 november 2013 ingekomen verweerschrift, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 28 maart 2014, waar aanwezig waren - aan de zijde van klaagster - haar directeur/vertegenwoordiger  de heer A en ‑ aan de zijde van betrokkene - mevrouw Y AA in persoon, vergezeld van haar gemachtigde mr. V.Y.I. van den Berg-Verhagen van DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.

1.3 Partijen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en/of toegelicht (aan de hand van pleitnota’s) en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer. De vertegenwoordiger van klaagster heeft daar tevens verklaard dat de klacht geacht moet worden niet te zijn gericht tegen het kantoor van betrokkene.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is sinds 28 augustus 1999 ingeschreven in het accountantsregister. Zij is  als openbaar accountant werkzaam bij Accountantskantoor1 te [plaats] (hierna: Accountantskantoor1).

2.2 Accountantskantoor1 heeft over de boekjaren 2002 tot en met 2007 in het kader van een begin 2002 verstrekte opdracht accountantswerkzaamheden voor (de rechtsvoorgangster van) klaagster verricht. Betrokkene heeft daaraan meegewerkt als controleleider van het samenstellingsteam. Zij was ook aanspreekpunt voor klaagsters directeur, de heer A. De samenstellingsverklaring bij de jaarrekeningen van klaagster is telkens ondertekend en afgegeven door B RA. Voor het samenstellen van de jaarrekening van klaagster over 2007 is door Accountantskantoor1 een afzonderlijke opdrachtbevestiging gezonden, die namens klaagster is ondertekend door haar directeur.

2.3 De loonadministratie van klaagster is vanaf het jaar 2002 - en in elk geval over het jaar 2007 - verzorgd door Administratiekantoor1 te [plaats]; daar was de heer C het aanspreekpunt voor de directeur van klaagster.

2.4 In augustus 2008 is de samenstellingsopdracht van klaagster met ingang van het boekjaar 2008 overgegaan naar Accountantskantoor2 te [plaats].

2.5 Op 2 februari 2011 is namens klaagster ingevuld een ‘Vragenformulier ter boordeling van de verplichte aansluiting bij de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Levensmiddelen’ (hierna: Bpf GIL). Vervolgens heeft klaagster van Bpf GIL een besluit van 8 april 2011 ontvangen, (onder meer) inhoudende dat de onderneming van klaagster m.i.v. 30 mei 2007 “valt onder de werkingssfeer van de verplichtstellings-beschikking en op grond daarvan met ingang van 30 mei 2007 verplicht wordt aangesloten bij Bpf GIL”.

2.6 Klaagster diende op grond van het besluit van BpF GIL van 8 april 2011 met terugwerkende kracht tot 30 mei 2007 het werkgevers- en het werknemersdeel van de pensioenpremie aan Bpf GIL te betalen; deze verplichting beliep in totaal een bedrag van ruim € 143.800.

3. De klacht

3.1 Blijkens het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting ter zitting houdt de klacht in dat betrokkene naar het oordeel van klaagster is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens klaagster doordat zij - al dan niet in het kader van de samenstellingswerkzaamheden over het boekjaar 2007 - heeft nagelaten klaagster te wijzen op haar in het jaar 2007 ontstane verplichting tot aansluiting bij Bpf GIL.

3.2 Betrokkene, zo begrijpt de Accountantskamer, zou aldus hebben gehandeld in strijd met de (destijds) voor iedere accountant-administratieconsulent geldende Verordening Gedragscode (AA’s) (hierna: VGC) en wel in het bijzonder met het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van die VGC.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA (oud, hierna: Wet AA) was, en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is, de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1 Namens betrokkene is het standpunt ingenomen dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het door klaagster gestelde nalaten van betrokkene zich heeft voorgedaan in 2007 althans op 30 mei 2007, zijnde de datum met ingang van welke klaagster volgens Bpf GIL valt onder de werkingssfeer van de verplichtstellings-beschikking en verplicht werd aangesloten bij Bpf GIL.

4.2.2 Namens klaagster is hiertegen ingebracht dat betrokkene gedurende het gehele boekjaar 2007 alsook bij de in 2008 uitgevoerde samenstellingswerkzaamheden voor de jaarrekening 2007, de mogelijkheid heeft gehad deze kwestie op de juiste wijze te regelen. 

4.3 De Accountantskamer overweegt ten aanzien van het namens betrokkene gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer en het namens klaagster daartegen ingebrachte het volgende.

4.3.1 Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra, zoals dat luidde ten tijde van de indiening van het klaagschrift, neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.3.2 Zoals is overwogen in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 13 maart 2012 (AWB 10/1299, LJN: BV8600), biedt de parlementaire geschiedenis bij artikel 22 Wtra, zoals dat luidde vóór 1 januari 2014, geen aanknopingspunt voor het oordeel dat voor het doen aanvangen van de termijn van drie jaar, bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wtra, (enig) besef van het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant is vereist. Dit laat onverlet, zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 18 oktober 2012, AWB 10/428 (LJN: BY0958), dat bedoelde termijn eerst aanvangt wanneer de klager objectief gezien, gelet op de voor hem beschikbare informatie, op de hoogte is van het feitelijk handelen of nalaten van de betrokken accountant dat de grond vormt voor het indienen van zijn klacht. In dat licht moet de term “constatering” als bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wtra worden begrepen. Het CBb heeft in een uitspraak van 23 augustus 2013 (AWB 11/624, ECLI:NL:CBB2013:135) daaraan toegevoegd dat in vele gevallen reeds van een constatering van handelen of nalaten in de zin van artikel 33 wet RA (dan wel artikel 51 wet AA) kan worden gesproken, voordat de klager beschikt over alle informatie die noodzakelijk is om een klacht aan de tuchtrechter te kunnen voorleggen. Voor de aanvang van de driejaarstermijn is dan beslissend of sprake is van een constatering van zodanige feiten, dat daarop redelijkerwijs een vermoeden in de zin van artikel 22 Wtra kan worden gebaseerd, aldus het CBb.

4.3.3 De onderhavige klacht is ingediend op 4 oktober 2013 en dat brengt mee dat de klacht, wat betreft het aan betrokkene verweten handelen en/of nalaten van vóór 4 oktober 2007, in elk geval niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat te dien aanzien sprake is van overschrijding van de termijn van zes jaar als bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wtra.

4.3.4 Voor het mede in de klacht begrepen handelen en/of nalaten van betrokkene van ná 4 oktober 2007 heeft te gelden dat klaagster daarmee (desgevraagd en onweersproken) eerst bekend was kort vóór of op 2 februari 2011, zijnde de datum waarop het vragenformulier van Bpf GIL namens klaagster werd ingevuld en klaagster met de problematiek van haar verplichte aansluiting bij Bpf GIL werd geconfronteerd, een gegeven waarop redelijkerwijs een vermoeden in de zin van artikel 22 Wtra kon worden gebaseerd. Deze datum (2 februari 2011) is gelegen binnen de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wtra, zodat klaagster ontvankelijk is in haar klacht voor zover deze betreft handelen en/of nalaten van betrokkene van ná 4 oktober 2007.

4.4 Bij de beoordeling van de klacht - voor zover nog aan de orde - wordt vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 Aangezien het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop deze klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014, moet het worden getoetst aan de in die periode vigerende VGC en daarvan in het bijzonder de delen A (de gedragscode voor iedere accountant) en B1 (de gedragscode voor de openbaar accountant). Op de grondslag van artikel A-l30.7 van de VGC is onder meer tot stand gekomen NVCOS 4410.

4.6 Namens betrokkene is tegen de klacht - onder meer - het volgende ingebracht.

“De daadwerkelijke overeenkomst van opdracht tot het opstellen van de jaarrekening en samenstellingsverklaring en de overeenkomst van opdracht tot het voeren van de salarisadministratie is door klaagster met de afzonderlijke rechtspersonen respectievelijk Accountantskantoor1 en Administratiekantoor1 gesloten. Accountantskantoor1 draagt aldus geen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de overeenkomst van opdracht, die klaagster met Administratiekantoor1 heeft gesloten. (…)

De inhoud van de opdracht is - conform de wet én de beroepsregels - vastgelegd in een schriftelijke opdrachtbevestiging. Deze opdrachtbevestiging is voor het onderhavige verslagjaar 2007 opgemaakt en aanwezig. Deze is getekend door A als rechtsgeldig vertegenwoordiger van klaagster op de laatste pagina van de set. De opdracht tot dienstverlening en de reikwijdte hiervan is aldus vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tot dienstverlening en in de hierop van toepassing zijnde voorwaarden. (…)

Accountantskantoor1 hanteert naast de - volgens het door de beroepsorganisatie voorgeschreven model - schriftelijke opdrachtbevestiging, algemene én specifieke leveringsvoorwaarden. Deze leveringsvoorwaarden vormen een onlosmakelijke geheel met de opdrachtbevestiging (koppeling via verwijzing) en hebben ten doel duidelijkheid te verschaffen omtrent de reikwijdte van opdracht, teneinde een verwachtingskloof te voorkomen, althans te verkleinen. Accountantskantoor1 hanteert deze specifieke leveringsvoorwaarden voor al haar klanten.

In deze specifieke leveringsvoorwaarden (de Accountantskamer begrijpt: de “Nadere toelichting bij opdrachtbevestiging”) is bij de rubriek “loonadministraties” specifiek uitgesloten (1) “het voeren van loonadministraties én (2) de van toepassing zijnde CAO.” Zoals uit de toelichting bij de specifieke leveringsvoorwaarden blijkt, wordt dit gedaan omdat dit specifieke kennis vereist én vaak aan subjectieve waardering van criteria onderhevig is, welke kennis en ervaring Accountantskantoor1 niet (voldoende) bezit. Ook ten aanzien van pensioenen verduidelijkt Accountantskantoor1 de beperkingen ten aanzien van haar werkzaamheden met betrekking tot pensioenen. Klaagster heeft deze voorwaarden ontvangen en getekend. Zij heeft van deze voorwaarden kennis kunnen nemen, getuige de handtekening. (…)

Algemeen kan worden aangenomen dat onderdeel van de werkzaamheden op basis van COS 4410 kunnen zijn: Is er een (deugdelijke) loonadministratie, bestaat bij de ondernemer kennis omtrent de loonvoorschriften, gelden er voor de branche specifieke voorschriften zoals een CAO, is er een pensioenregeling, zijn alle bekende aanpalende risico’s bij de ondernemer bekend?

In dit specifieke dossier was de onderneming door klager ingedeeld voor een specifieke sector en daarbinnen ingedeeld naar een specifieke CAO. Binnen de sector zijn soms meerdere Specifieke CAO’s van toepassing. Iedere CAO heeft een eigen pensioenregeling. De door klager gekozen indeling bracht met zich mee dat geen pensioenregeling verplicht was en derhalve ook geen premies werden ingehouden en afgedragen.

Betrokkene heeft zich nimmer actief met de keuze van de sectorindeling bemoeid. Gezien de overeenkomst van opdracht was hier ook geen taak voor haar weggelegd.

In mei 2007 heeft overigens door de belastingdienst een loonheffingcontrole plaats gehad. Onderdeel van deze controle betrof de sectorindeling en CAO-toepassing, hetgeen logisch is voor een deugdelijke looncontrole. De sectorindeling wordt met name in het rapport genoemd. De destijds door klager gekozen indeling is door de controleurs gevolgd. Door betrokkene wordt als productie 7 overgelegd de voorpagina’s van het controlerapport van de belastingdienst. (…) Dit rapport was voor Accountantskantoor1 ten tijde van het uitbrengen van de jaarrekening 2007 beschikbaar en bekend en gaf dus geen aanleiding tot twijfel.

Het feit dat later een instantie tot andere conclusies komt, kan niet automatisch leiden tot de conclusie dat (a) de interpretatie die destijds aan de indeling ten grondslag lag onjuist was en (b) er destijds sprake was van verwaarlozing van de zorgplicht. Zeker niet als bedacht wordt dat de corrigerende instantie een financieel belang heeft bij de aan te brengen correctie. (…)”

4.7 Namens klaagster is het verweer van betrokkene ter zitting betwist door - onder meer - het volgende te stellen, waarbij betrokkene is aangeduid als verweerder.

“Zoals (…) aangegeven heeft klaagster een opdracht gegeven conform Productie 2. Op pagina 1 daarvan staat onder bullet 1 vermeld:

1. Het maandelijks verwerken van de financiële administratie, het beoordelen van de administratie en het opstellen van de aangifte omzetbelasting.

Uit deze opdracht blijkt wel degelijk dat Verweerder meer moet doen dan alleen het verwerken van de administratie, aangezien beoordelen ook een proactieve houding suggereert. Klager is een hardwerkende ondernemer die nauwelijks eigen personeel in dienst heeft die verstand van administraties heeft . Hij heeft juist met de accountant een samenwerking afgesproken die hem verlost van deze administratieve bijzaken (…).

Tevens heeft Klager een contract afgesloten met Verweerder waarbij hij mag verwachten dat Verweerder de rol van hoofdaannemer vervult. Immers uit alles blijkt (behalve dan de juridische structuur) dat de loonadministratie en de overige werkzaamheden door feitelijk één bedrijf worden gedaan. Klaagster had geen enkele andere keus dan in zee te gaan met het door Verweerder voorgestelde loonbureau, het logo en het postadres zijn identiek, de communicatie verliep zowel rechtstreeks met het loonbureau als wel via Verweerder. (…)

Op bladzijde 3 van de offerte geeft Verweerder aan dat advisering een belangrijke rol speelt. Door dit uitdrukkelijk te vermelden geeft Verweerder aan dat ze meer is dan een uitvoerder: ook actief wijzen op andere zaken die voor de ondernemer van belang zijn.

Wat betreft de kwestie van verplichte aansluiting bij het pensioenfonds kan gezegd worden dat dit een onderdeel is van het dienstenpakket dat klaagster heeft afgenomen inzake de herstructurering in 2007 en de start van de nieuwe B.V. 's. Verweerder had eenvoudig via het formulier dat het pensioenfonds heeft gestuurd die kunnen voorzien en proactief in 2007 de BV van Klager kunnen aanmelden. Verweerder is in de uitoefening van haar taken tekort geschoten in haar zorgplicht. (…)

Verweerder voert in haar verweerschrift herhaaldelijk ondertekende overeenkomsten en algemene voorwaarden aan. Klager ontkent ook niet dat ze deze heeft ondertekend. Klager vindt alleen dat Verweerder niet kan verwijzen naar de ondertekende contracten en Algemene Voorwaarden. Zoals al vermeld is, is klager een hardwerkende ondernemer die verstand heeft van de groothandel specerijen en de restaurantwereld. Klager heeft bewust gekozen voor ondersteuning op administratief gebied in de ruimste zin des woords door een professional. Klager mag van een professional verwachten dat ze hem daarbij op alle relevante gebieden ondersteunt. Klager heeft geconstateerd dat Verweerder dat op het gebied van de pensioen onvoldoende gedaan heeft en derhalve tekort geschoten is in haar zorgplicht. Zorgplicht gaat verder dan de afspraken in de contracten en de algemene voorwaarden naleven.”

4.8 Betrokkene heeft hierop ter zitting nog bestreden dat zij voor klaagster de enige contactpersoon was voor zowel Accountantskantoor1 (inzake de jaarrekening) als Administratiekantoor1 (inzake de loonadministratie) en voorts bestreden dat klaagster door Accountantskantoor1 verplicht was om Administratiekantoor1 als salarisadministrateur te nemen. Dit een en ander is namens klaagster niet (meer) betwist.

4.9 Op de in de onderhavige klachtprocedure nog aan de orde zijnde werkzaamheden van betrokkene was van toepassing NVCOS 4410, de standaard inzake opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten. Op grond van paragraaf 13 van NVCOS 4410 hoeft de accountant niet, tenzij elders in deze standaard vermeld:

a. bij de leiding van de entiteit inlichtingen in te winnen om de betrouwbaarheid en

volledigheid van de verstrekte informatie vast te stellen;

b. de maatregelen van interne beheersing te beoordelen of te toetsen;

c. verkregen informatie te verifiëren; en

d. ontvangen toelichtingen te verifiëren.

Op grond van paragraaf 14 dient de accountant, indien hij constateert dat de door de leiding van de entiteit verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, te overwegen om de in paragraaf 13 genoemde werkzaamheden alsnog uit te voeren en de leiding van de entiteit aanvullende informatie te vragen.

4.10 De Accountantskamer acht het niet ondenkbaar dat op een accountant die een samenstellingsopdracht uitvoert voor een entiteit waaraan werknemers zijn verbonden (en op een accountant die, zoals betrokkene, aanspreekpunt is voor die entiteit), indien zich een situatie voordoet zoals beschreven in paragraaf 14 juncto 13 van NVCOS 4410, de verplichting rust de opdrachtgever/werkgever te attenderen op de mogelijkheid dat de onderneming verplicht is zich aan te sluiten bij een pensioenfonds. Niet gebleken is evenwel dat zich in het onderhavige geval een zodanige situatie heeft voorgedaan. Daarbij is onder meer van belang dat in de opdrachtbevestiging aan Accountantskantoor1 uit 2002 het voeren van de loonadministratie niet wordt genoemd, dat in bij de opdrachtbevestiging aan Accountantskantoor1 uit 2008 gevoegde nadere toelichting het verzorgen van de loonadministratie is uitgesloten en elke verantwoordelijkheid voor fouten uit hoofde van verplichtingen jegens werknemers, voortvloeiend uit arbeidsovereenkomsten of sociale verplichtingen, en een juiste toepassing van wettelijke bepalingen of van toepassing zijnde CAO’s) uitdrukkelijk wordt afgewezen, dat de loonadministratie ook daadwerkelijk niet door het kantoor van betrokkene is gevoerd, maar door een administratiekantoor dat ter vrije keuze van klaagster stond, en dat onweersproken is dat op de arbeidsverhoudingen van de medewerkers van klaagster in 2007 geen CAO van toepassing was. Bovendien was uit de voor betrokkene kenbare rapportage van de belastingdienst over een loonheffingscontrole gebleken dat deze dienst geen aanleiding zag te twijfelen aan de door klaagster gekozen sectorindeling, waarvoor volgens klaagster destijds aansluiting bij Bpf Gil niet verplicht was. Gelet op het vorenstaande moet de klacht, voor zover deze nog ontvankelijk is, ongegrond worden verklaard.

4.11 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

-         verklaart de klacht niet-ontvankelijk wat betreft het aan betrokkene verweten handelen en/of nalaten van vóór 4 oktober 2007;

-         verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. M.B. Werkhoven (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2014.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                      

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto de artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen/kan klaagster en/of betrokkene dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.