ECLI:NL:TACAKN:2014:52 Accountantskamer Zwolle 14/456 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:52
Datum uitspraak: 30-06-2014
Datum publicatie: 30-06-2014
Zaaknummer(s): 14/456 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht van een uit het ambt gezette gerechtsdeurwaarder tegen een accountant van het Bureau Financieel Toezicht over het te weinig toezicht houden op de waarnemend gerechtsdeurwaarder. Vervolg op uitspraak van de Accountantskamer van 21 december 2012 (12/958 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0337) en gegrond hoger beroep van het CBb van 20 februari 2014 (AWB 13/77; ECLI:NL:CBB:2014:79). Klacht is ongegrond. Betrokkene heeft gehandeld binnen de aan het BFT toekomende bevoegdheden, terwijl betrokkene voldoende adequaat heeft gereageerd op een melding van klager over zijn waarnemer.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/456 Wtra AK van 30 juni 2014 van

X ,

wonende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. S.A.G. Hoogeveen.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 23 mei 2012 ingekomen klaagschrift van 22 mei 2012, met bijlagen;

-         de op 21 juni 2012 ingekomen brief van 19 juni 2012 van klager, met bijlagen;

-         het op 12 september 2012 ingekomen verweerschrift van die datum, met bijlagen;

-         de op 5 november 2012 per fax ingekomen brief van die datum van betrokkene, met bijlagen;

-         haar uitspraak van 21 december 2012 [1] , geregistreerd onder nummer 12/958 Wtra AK;

-         de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 20 februari 2014 op het hoger beroep van klager op de uitspraak van 21 december 2012;

-         de op 12 maart 2014 ingekomen brief van 11 maart 2014 van klager, met één bijlage;

-         de op 10 april 2014 ingekomen brief van 9 april 2014 van klager, met één bijlage.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht opnieuw behandeld ter openbare zitting van

2 juni 2014 waar zijn verschenen: namens klager zijn gemachtigde mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, advocaat te Den Haag, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. S.A.G. Hoogeveen, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting nogmaals hun standpunten doen toelichten (beiden aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht alsmede doen antwoorden en geantwoord.

2.                  De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klager oefende voorheen het ambt van gerechtsdeurwaarder uit in het Deurwaarderskantoor1 te [plaats].

2.2       Betrokkene is als accountant in business werkzaam bij het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT), een zelfstandig bestuursorgaan dat is belast met onder meer het

- voornamelijk preventief - financieel toezicht op gerechtsdeurwaarders, gericht op het waarborgen van het maatschappelijk vertrouwen dat aan gerechtsdeurwaarders toevertrouwde gelden veilig en zeker zijn, zulks op grond van artikel 30, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw).

2.3       Betrokkene heeft (tezamen met een tweetal collega’s van het BFT) in het kader van de uitoefening van zijn functie bij het BFT klager meermalen aangesproken op de niet-nakoming van zijn uit de Gdw voortvloeiende financiële en administratieve verplichtingen. Betrokkene heeft (tezamen met voornoemde collega’s) namens het BFT twee klachten ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders bij de rechtbank te Amsterdam (KvG), welke klachten beide gegrond zijn verklaard. De eerste klacht heeft ertoe geleid dat klager door het Gerechtshof Amsterdam met ingang van 16 november 2010 is geschorst. De laatste klacht heeft ertoe geleid dat klager bij beslissing van 7 december 2010 door de KvG uit het ambt van deurwaarder is ontzet, welke beslissing op 25 januari 2011 door het Gerechtshof te Amsterdam is bekrachtigd.

2.4       In verband met de schorsing van klager is A, gerechtsdeurwaarder, met ingang van 16 november 2010 benoemd tot waarnemer. Met ingang van 22 november 2010 is B (hierna: B), gerechtsdeurwaarder, verbonden aan het Deurwaarderskantoor2, benoemd tot (opvolgend) waarnemend gerechtsdeurwaarder van het kantoor van klager. Als gevolg van zijn schorsing en de benoeming van de waarnemer was klager niet langer beheers- en beschikkingsbevoegd over de door hem bij de bank aangehouden derdengeldrekeningen doch de waarnemer.  

2.5       Bij brief van 21 december 2010 heeft klager betrokkene gemeld dat B zijns inziens een onjuist beheer over de derdengeldrekening voerde en betrokkene verzocht ter zake een onderzoek in te stellen. Bij e-mail van 24 december 2010 heeft betrokkene aan klager een verslag van een op 22 december 2010 daarover gehouden gesprek tussen hem en B gezonden. In dat mailbericht worden behandeld ‘vermelding van de naam Deurwaarderskantoor2 op het briefpapier van X’, ‘gesprekken met grote opdrachtgevers’ en ‘financiële afhandeling, verrichten van betalingen, terug storten onbekende betalingen’. Over dat laatste onderwerp is in dat mailbericht weergegeven:

‘U gaf aan dat voor wat betreft de financiën uw eerste prioriteit ligt bij het bepalen van een juiste bewaringspositie. U heeft daar in de gesprekken met de grote opdrachtgevers veel informatie over verkregen. U heeft een afspraak gemaakt voor aanstaande maandag om samen met (…) van Bedrijf1 X te bezoeken om te kijken of u daar uit kunt komen. Ik heb er bij u op aangedrongen om dit richting X te bevestigen en aan te dringen op zijn aanwezigheid.

Mocht u maandag nog tegen problemen aanlopen, dan adviseer ik u om goed de impact van verkeerde inregeling, onduidelijke contractvoorwaarden, etc. in te schatten. Een verkeerde inregeling heeft immers niet altijd directe gevolgen voor de bewaringspositie. Als u heeft vastgesteld dat er sprake is van een bewaringsoverschot gaat u ook een overboeking doen naar de kantoorrekening van X. De aanwending van deze gelden en de afweging welke schuldeisers er als eerste betaald gaan worden is een afweging die X moet maken. De betaling van kantoorkosten behoort immers niet tot uw verantwoordelijkheid als waarnemer.

Dat de terugstorting van de onbekende ontvangsten nog niet heeft plaatsgevonden is terug te voeren op het feit dat u nog geen beschikking heeft over de betaalpasjes op de kwaliteitsrekening. Die zijn door de lokale vestiging van Bank1 teruggestuurd naar het hoofdkantoor en daardoor moeten er nu weer nieuwe pasjes worden aangemaakt. Betaalopdrachten moeten per fax gebeuren. U gaf aan dat u zodra het nieuwe pasje binnen is, u de onbekende ontvangsten zult terugstorten.’

Klager heeft niet op dit mailbericht gereageerd.

2.6       Op 25 januari 2011 is de waarneming van B beëindigd en is gerechtsdeurwaarder C (hierna: C) benoemd tot waarnemend gerechtsdeurwaarder van het kantoor van klager. Na het faillissement van het kantoor van klager, op 15 februari 2011, heeft C het kantoor van klager samen met de curator voortgezet, teneinde de dossiers af te wikkelen.

2.7       Op 26 juli 2011 heeft de voorzitter van de KvG de door klager tegen B ingediende klacht in verband met diens waarneming van klager kennelijk ongegrond verklaard. Het daartegen gericht verzet van klager is bij beschikking van 30 december 2011 niet-ontvankelijk verklaard. In 2013 heeft klager opnieuw een klacht tegen B ingediend in verband met diens waarneming van klager, welke klacht eveneens ongegrond is verklaard. Klager heeft ook tegen deze beslissing vergeefs verzet ingesteld.

2.8       Op 30 augustus 2011 heeft klager bij de Accountantskamer een klacht ingediend tegen betrokkene en twee andere accountants van het BFT, in verband met (geparafraseerd) hun handelwijze leidend tot de hiervoor in overweging 2.3 bedoelde procedures. Deze klacht in zaken met nummers 11/1774, 11/1775 en 11/1776 Wtra AK is bij beslissing van 11 juni 2012 in alle onderdelen ongegrond verklaard. Klager heeft op 18 juli 2012 tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb), waarop nog niet is beslist.

2.9       Bij brief van 17 januari 2012 heeft klager bij het BFT een klacht tegen betrokkene ingediend. Het BFT heeft klager bij brief van 22 februari 2012 medegedeeld dat de klacht niet in behandeling wordt genomen omdat de aan betrokkene verweten gedraging langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden.

2.10     Op 23 mei 2012 heeft klager de onderhavige klacht tegen betrokkene ingediend.

2.11     Op 2 september 2013 heeft klager bij de Accountantskamer een derde klacht ingediend tegen betrokkene en voormelde twee andere accountants van het BFT (zaaknummers 13/1943, 13/1944 en 13/2269 Wtra AK), in verband met (geparafraseerd) hun tekortschietend toezicht op de waarneming van C en hun handelwijze leidend tot de hiervoor in overweging 2.3 bedoelde procedures. Deze klacht is bij beslissing van 28 mei 2014 niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard.

2.12     Op 22 mei 2014 heeft klager bij de Accountantskamer wederom een klacht tegen betrokkene en voormelde twee andere accountants ingediend (zaaknummers 14/1184, 14/1185 en 14/1186), opnieuw  in verband met (geparafraseerd) hun handelwijze leidend tot de hiervoor in overweging 2.3 bedoelde procedures. Op deze klacht is nog niet beslist.

2.13     De Gerechtsdeurwaarderswet luidde ten tijde van de hiervoor in overweging 2.3 bedoelde procedures, voor zover relevant:

Artikel 30

1. Het toezicht op de naleving door de gerechtsdeurwaarder van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 19, eerste lid, tweede lid, derde volzin, en zevende lid , wordt uitgeoefend door het Bureau Financieel Toezicht, bedoeld in artikel 110 van de Wet op het notarisambt . Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

2. De artikelen 110, tweede tot en met elfde lid, 111 en 112, zevende en achtste lid en 113 van de Wet op het notarisambt zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

1. De gerechtsdeurwaarder is verplicht zowel ten aanzien van zijn werkzaamheden als zodanig als ten aanzien van zijn kantoorvermogen een administratie te voeren, waaruit te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Hij is tevens verplicht ten aanzien van zijn privé-vermogen, daaronder mede begrepen het vermogen van een gemeenschap van goederen waarin hij is gehuwd of waarin hij een geregistreerd partnerschap is aangegaan, een administratie te voeren. De gerechtsdeurwaarder moet jaarlijks zowel ten aanzien van zijn kantoorvermogen als ten aanzien van zijn privé-vermogen een balans opmaken en, voor wat betreft de kantoorwerkzaamheden, een staat van baten en lasten.

2. De administratie ten aanzien van zijn werkzaamheden als zodanig, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op de ambtshandelingen alsmede op de andere werkzaamheden, bedoeld in artikel 20 , welke de gerechtsdeurwaarder verricht. De administratie met betrekking tot de ambtshandelingen omvat onder meer een register en een repertorium.

3. (…)

4. (…)

5. Bij verordening worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de kantoor- en privé-administratie worden ingericht en bijgehouden.

Artikel 19

1. De gerechtsdeurwaarder is verplicht bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht een of meer bijzondere rekeningen aan te houden op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden, die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt. Gelden die aan de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort. De bovenbedoelde kredietinstelling voegt de over de gelden gekweekte rente toe aan het saldo van de bijzondere rekening. Indien deze gelden abusievelijk op een andere rekening van de gerechtsdeurwaarder zijn gestort of indien ten onrechte gelden op de bijzondere rekening zijn gestort, is de gerechtsdeurwaarder verplicht deze onverwijld op de juiste rekening te storten. Hetzelfde geldt indien de gelden rechtstreeks in handen van de gerechtsdeurwaarder zijn gesteld. Indien meer gerechtsdeurwaarders in een maatschap samenwerken, kan de bijzondere rekening ten name van die gerechtsdeurwaarders tezamen, de maatschap of de vennootschap worden gesteld. De gerechtsdeurwaarder vermeldt het nummer van de bijzondere rekening op zijn briefpapier.

2. (…) (…) Hij kan aan een onder zijn verantwoordelijkheid werkzame persoon volmacht verlenen. (…).

(…)

7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en uitkering van de rente van de op de bijzondere rekening gestorte gelden. Beneden een bij de regeling te bepalen bedrag is geen rente verschuldigd.

(…)

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop gegeven toelichting, de volgende verwijten:

I.       betrokkene heeft onvoldoende uitvoering gegeven aan het uitoefenen van het wettelijk toezicht, nadat B als waarnemend gerechtsdeurwaarder voor het kantoor van klager was benoemd;

II.      betrokkene was door het voeren van de klachtprocedures tegen klager bevooroor-deeld en heeft opzettelijk geen inhoudelijk onderzoek naar de bevindingen verricht die klager aan hem rapporteerde aangaande het ‘wanbeheer’ van B;

III.    betrokkene meet evident met twee maten door geen boekenonderzoek bij B te verrichten en de klachten van klager aangaande het beheer van de derdengelden door B niet te onderzoeken, terwijl hij bij klager boekenonderzoek heeft verricht en naar aanleiding daarvan een tuchtklacht tegen klager heeft ingediend;

IV.    betrokkene heeft ten onrechte geen objectieve rapportage van bevindingen aangaande de waarneming door B opgesteld. Uit de e-mail van betrokkene van 24 december 2010, inhoudende een verslag van een gesprek tussen betrokkene en B blijkt dat betrokkene geen enkele intentie had om de opmerkingen van klager in zijn brief van 21 december 2010 serieus in onderzoek te nemen. Het had op de weg van betrokkene gelegen klager uit te nodigen voor een weerwoord op hetgeen betrokkene met B heeft besproken.

3.2       Betrokkene heeft volgens klager daardoor de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag geschonden. 

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Gelet op de uitspraak van het CBb van 20 februari 2014 staat thans de ontvankelijkheid van de klacht vast.

4.3.1    Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor registeraccountants in business geldende) deel C.

4.3.2    Voor zover het handelen van betrokkene tuchtrechtelijk moet worden getoetst, heeft in het kader van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag echter krachtens de VGC te gelden dat betrokkene in de eerste plaats moet voldoen aan de voor hem geldende wet- en regelgeving met betrekking tot de door hem uit te oefenen toezichthoudende werkzaamheden (onder meer de Gdw). Binnen die grenzen moet betrokkene als accountant in business ook voldoen aan het overig bepaalde in de hiervoor genoemde delen van de VGC. Hierbij zij aangetekend dat gedragingen van toezichthoudende accountants in overeenstemming met voormelde wet- en regelgeving niet tot een gegronde tuchtklacht aanleiding kunnen geven. Dit is slechts anders onder bijzondere omstandigheden.

4.4       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking en bevatten in de kern het verwijt dat betrokkene tekort is geschoten in zijn verplichting toezicht te houden op het beheer door B en zich dienaangaande willekeurig heeft gedragen.

4.5.1    Ingevolge artikel 30 Gdw komt het BFT bevoegdheden toe op het gebied van financieel toezicht op de naleving van artikel 17 (administratie), artikel 19, eerste lid (kwaliteits- of derdenrekening), artikel 19, tweede lid, derde volzin (volmacht aan medewerker t.b.v. kwaliteits- of derdenrekening) en artikel 19, zevende lid (ministeriële regeling m.b.t. renteregeling). Op basis van artikel 31 Gdw kan het BFT van de gerechtsdeurwaarder verlangen dat deze inzicht biedt in voormelde administratie en bescheiden, welke gegevens het BFT ingevolge artikel 32 Gdw kan beoordelen en waarover het BFT kan rapporteren. Het is de gerechtsdeurwaarder zelf die verantwoordelijk is voor de naleving door hem en zijn kantoor van de gestelde wettelijke vereisten, in welk kader hij krachtens 34 Gdw aan tuchtrechtspraak is onderworpen.

4.5.2    Het staat vast dat klager vergeefs bij de tuchtrechter voor gerechtsdeurwaarders over de waarneming van klager door van B heeft geklaagd en dat ook een herhaalde klacht over B bij die tuchtrechter geen doel heeft getroffen. Er kan derhalve naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook niet tot uitgangspunt worden genomen dat B zich heeft bezondigd aan ‘wanbeheer’, zoals klager ingang wil doen vinden, dan wel dat daarvoor gerede aanwijzingen hebben bestaan. Er is daardoor al geen noodzaak aannemelijk geworden voor een nader onderzoek door betrokkene, althans door het BFT, naar het handelen en/of nalaten van B.

4.5.3    Aan het voorgaande dient te worden toegevoegd dat een nader onderzoek door betrokkene, althans het BFT, daaronder begrepen een ‘oplettend toezicht’ of een ‘verscherpt toezicht’, alleen kon zien op de naleving van de voorschriften, hiervoor bedoeld in overweging 4.5.1. Voor zover klager betrokkene aanwrijft dat geen onderzoek is ingesteld naar B’s inrichting van het briefpapier en/of de door B met grote opdrachtgevers van klagers kantoor gevoerde gesprekken, zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat de aan betrokkene, althans aan het BFT, toekomende toezichtsbevoegdheden zich daartoe konden uitstrekken en dienden uit te strekken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat binnen die bevoegdheden valt, zoals klager kennelijk betoogt, een gehoudenheid voor betrokkene, althans het BFT, aan de waarnemer (dwingende) aanwijzingen te geven dan wel dienaangaande toezicht te houden met betrekking tot de manier waarop de bankrekeningen en/of het betalingsverkeer binnen het waargenomen kantoor is georganiseerd.

4.5.4    Klagers melding van 21 december 2010 aan betrokkene over het zijns inziens onjuiste financieel beheer van B binnen klagers kantoor zag onder meer op het niet verrichten van betalingen aan derdengeldcrediteuren, het niet restitueren van onbekende betalingen aan rechthebbenden, het niet betalen van kantoorcrediteuren, het niet betalen van salaris aan het personeel, het laten oplopen van het saldo van de bewaarrekeningen en het geen haast maken met de volgens B zelf noodzakelijke controle van het systeem van klagers kantoor.

4.5.4.1 Het staat vast dat betrokkene heeft gereageerd op die melding van klager. Onomstreden is immers dat betrokkene op de melding van klager op 22 december 2010 met B heeft gesproken, van welk gesprek hij per mailbericht van 24 december 2010 een verslag heeft gezonden aan B en klager.

4.5.4.2 Uit dat verslag blijkt dat B moeite had om de bewaringspositie van klagers kantoor vast te stellen door enerzijds een moeilijk toegankelijk systeem waarvoor B systeemprogrammeur Bedrijf1 heeft moeten inschakelen en anderzijds het bestaan van onduidelijke (tarief)afspraken met opdrachtgevers en het niet naleven van dergelijke afspraken. Buiten discussie is dat (de vaststelling van) een positieve bewaringspositie een voorwaarde vormde voor het doen van een overboeking naar de kantoorrekening. Voorts blijkt uit dat verslag dat B in het doen van (terug)betalingen van de kwaliteits- of derdenrekening werd gehinderd door het ontbreken van betaalpasjes. Tot slot is in dat verslag verwoord dat niet B als waarnemer doch klager als verantwoordelijke voor het kantoor er voor diende te zorgen dat de kosten van dat kantoor, daaronder begrepen het salaris van het personeel, betaald werden.

4.5.4.3 Het staat vast dat betrokkene aan klager een afschrift van dat verslag heeft gezonden. Niet is betwist dat klager niet op dat mailbericht van 24 december 2010 heeft gereageerd. Gesteld noch gebleken is dat klager nadien op een andere wijze bij betrokkene aandacht heeft gevraagd voor handelen of nalaten van B waarover de aan het BFT toekomende toezichtsbevoegdheden zich konden uitstrekken en dienden uit te strekken.

4.5.4.4 In wat klager heeft aangevoerd en overgelegd, kan dan ook, mede gelet op wat in overweging 4.5.2 is overwogen, geen grond worden gevonden voor de conclusie dat de inhoud van bedoeld mailbericht in enigerlei opzicht onjuist en/of onzorgvuldig is geweest.

4.5.4.5 Betrokkene heeft voorts aangevoerd dat hij, naast bedoeld gesprek van 22 december 2010 en voormeld verslag van 24 december 2010, in de periode van 22 november 2010 tot het eindigen van de waarneming op 25 januari 2010 circa 15 maal contact met B heeft gehad over de voortgang van diens werkzaamheden als waarnemer. Vastgesteld moet worden dat klager dit niet gemotiveerd heeft weersproken.

4.6       Gelet op het vorenstaande is de Accountantskamer, mede gelet op de aan te leggen toets als hiervoor in de overwegingen 4.3.1, 4.3.2 en 4.4 weergegeven, van oordeel dat klager geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van betrokkene aannemelijk heeft gemaakt.

4.7       De klacht dient dan ook - in al haar onderdelen - ongegrond te worden verklaard.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en P. van de Streek AA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Abusievelijk op de eerste pagina gedateerd ‘20 december 2012’ doch beslist, uitgesproken en verzonden op 21 december 2012, zoals blijkt uit de laatste pagina van die uitspraak en het audiëntieblad dienaangaande.