ECLI:NL:TACAKN:2014:34 Accountantskamer Zwolle 13/2639 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:34
Datum uitspraak: 14-04-2014
Datum publicatie: 14-04-2014
Zaaknummer(s): 13/2639 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Rapport vervaardigd ter ondersteuning van het standpunt van de opdrachtgeefster in een civiele procedure kan de toets der kritiek niet doorstaan als het gaat om de door betrokkene te betrachten objectiviteit en deskundigheid en zorgvuldigheid. Betrokkene had niet moeten aansluiten bij NVCOS 5500N voor zijn rapportage doch bij NVCOS 3000, terwijl betrokkene zich niet heeft gehouden aan meerdere relevante bepalingen uit NVCOS 5500N. Betrokkene had voorts tot uiting moeten brengen dat hij geen hoor of wederhoor had toegepast en dat zulks wel zou zijn gedaan zijn rapport andere of meer informatie zou hebben kunnen bevatten. Klager heeft echter onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te doen zijn dat de inhoud van het rapport een deugdelijke onderbouwing ontbeert. Volgt de maatregel van waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/2639 Wtra AK van 14 april 2014 van

X ,

wonende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-    het op 20 november 2013 ingekomen klaagschrift van 15 november 2013 met bijlagen;

-    het op 14 januari 2014 per fax en op 15 januari 2014 per post ingekomen verweerschrift van 14 januari 2014.     

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 24 februari 2014, waar zijn verschenen klager in persoon en betrokkene, die werd bijgestaan door mw. mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (klager aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4       De Accountantskamer heeft voorts kennisgenomen van haar beslissing van 13 december 2010 (10/697 Wtra AK), waarbij aan betrokkene de maatregel van waarschuwing is opgelegd voor - geparafraseerd - het aanvragen van het faillissement van een voormalig cliënt, wat in de gegeven omstandigheden buitenproportioneel en inadequaat was, en het in dat kader schenden van zijn geheimhoudingsplicht.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is openbaar accountant en werkzaam voor Accountantskantoor1  te [plaats].

2.2       Klager is fiscalist en als zodanig per 1 februari 1998 toegetreden tot  Maatschap1 (hierna: ‘Maatschap1’). Per 1 januari 2000 heeft klager zijn belang in deze maatschap ingebracht in BV1 (hierna: ‘BV1’), welke vennootschap dat belang heeft ingebracht in BV2 (hierna: ‘BV2’). De activiteiten van de maatschap zijn (samen met activiteiten van dochtervennootschappen van BV3) per 30 december 2004 ingebracht in BV4 (hierna: BV4), in welk verband aan BV2 11,5% van de aandelen in BV4 is uitgereikt.

2.3       Klager is gehuwd geweest met mw. A (hierna: mw. A). Staande dit huwelijk zijn alsnog huwelijksvoorwaarden opgemaakt per 1 augustus 2005. Tot de huwelijkse gemeenschap behoorde de aandelen in BV1. Deze aandelen zijn in de wijziging van het huwelijksgoederenregime betrokken tegen een waarde van € 216.018,00, uitgaande van een peildatum van 1 december 2004. Enige tijd na 1 augustus 2005 is het huwelijk van klager met A ontbonden; de echtscheiding heeft in 2008 plaatsgevonden.

2.4       Op 26 april 2007 is opgericht de te [plaats] gevestigde rechtspersoon Foundation1 (hierna: Foundation1). Deze entiteit houdt sinds 15 juni 2007 alle aandelen in BV1.

2.5       In 2008 zijn de door BV2 in BV4 gehouden aandelen verkocht en geleverd voor een bedrag van € 2.700.000,00.

2.6       Klager hield per ultimo 2004 via zijn vennootschap BV5 voorts een belang in BV6 die een onderneming drijft gericht op ‘internet boekhouden’.

2.7       Klager is verwikkeld (geweest) in een door mw. A aanhangig gemaakte procedure strekkende tot vernietiging van de huwelijksvoorwaarden wegens benadeling.

2.8       Op 23 december 2010 heeft mw. A betrokkene opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de waarde van de door klager gehouden zakelijke belangen in de samenwerkingsverbanden waarvan hij deel uitmaakt dan wel deel heeft uitgemaakt en betrokkene voorts verzocht na te gaan of de opbrengst na de verkoop door BV2 van de aandelen in BV4 nog aanwezig is in BV2 dan wel, indien zulks niet het geval is, hoe en op welke wijze de gelden zijn onttrokken aan BV2.

2.9       Per brief van 19 januari 2011 heeft betrokkene mw. A geïnformeerd over de uitkomst van zijn werkzaamheden. Mw. A heeft die brief (hierna te noemen: het Rapport) gebruikt ter onderbouwing van haar standpunt in de in overweging 2.7 bedoelde procedure.

2.10     In voormeld Rapport, dat acht pagina’s telt, is een verloop weergegeven van wanneer welke participatie aan de orde is geweest en is aantal maal de waarde van de participatie weergegeven, al dan niet bij wijze van benadering.

Het Rapport begint met:

Ingevolge uw opdracht verstrekt op 23 december 2010 heb ik een onderzoek ingesteld naar (…).

Ik ontving van u rapporten inzake de jaarrekeningen van de vennootschappen waarin de heer X belangen heeft, danwel heeft gehad.

Verder verstrekte u mij bescheiden betreffende de juridische procedures, welke door u zijn aangespannen tegen de heer X. Bij de kamer van Koophandel zijn de publicatie stukken van de diverse vennootschappen opgevraagd en ontvangen.

Op pagina 2. van het Rapport is onder een kopje ‘Conclusie’ weergegeven dat door klager aan zijn belang in Maatschap1 op 1 januari 2000 een waarde is toegekend van € 1.089.073,00.

Op pagina 4. van het Rapport is onder een kopje ‘Conclusie’ weergegeven dat de waarde van BV2 in BV4 in december 2004 € 2.200.000,00 bedraagt.

Op pagina 5. van het Rapport is onder een kopje ‘Conclusies’ weergegeven:

1.      De jaarrekeningen 2004 van BV1 en BV2 zijn onjuist omdat in deze jaarrekening de gevolgen van de fusie op 30 december 2004 tussen Maatschap1 en BV3 niet zijn opgenomen.

2.      De, in de akte van Huwelijkse voorwaarden met verdeling, opgenomen waarde € 216.018,- is onwaarschijnlijk laag en buitenproporties.

         De werkelijke waarde van de aandelen in BV1 bedraagt per 31 december 2004 en derhalve op 1 december 2004 € 2.086.487,-.

Op pagina 6. van het Rapport is onder een kopje ‘Conclusies’ weergegeven:

1.      Doordat gebruikt wordt gemaakt van een Private Foundation, hetgeen een vehikel is vergelijkbaar met een stichting, is het mogelijk vermogen te onttreken aan BV1 en dit vervolgens weg te sluizen naar de [plaats].

         Dit heeft in 2008 plaatsgevonden tot een bedrag van € 671.715,-.

2.      De banden tussen [klager, AcK] en Foundation1 zijn inmiddels doorgesneden; [klager, AcK] wordt in het Handelsregister niet meer genoemd.

         Blijkbaar zijn een tweetal vrouwelijke vertrouwenspersonen als bestuurslid met het bestuur van de stichting en beheer van de geldmiddelen.

Op pagina 7. is onder een kopje ‘Conclusies’ weergegeven:

1.      De opbrengst van € 2.700.000,- in verband met de verkoop van het belang in BV4 is door  BV2 voor een te laag bedrag (€ 1.450.000,-) opgenomen in de jaarrekening 2008.

2.      De in 2008 gerealiseerde opbrengst door BV2 bij verkoop van de aandelen in BV4 ten bedrage van € 2.700.000,- ligt in lijn met de waarderingen in het verleden, namelijk:

◦        op 1 januari 2000 is door [klager, AcK] € 1.089.073,- (h.fl. 2.400.000,-) aangehouden bij inbreng van zijn aandeel in Maatschap1  in BV2.

◦        de waarde op 1 december 2004 en 31 december 2004 is berekend op € 2.200.000,-.

◦        Het aandelenpakket in BV4 wordt in 2008 verkocht voor € 2.700.000,-.

Op pagina 7. en 8. is onder een volgend kopje ‘Conclusie’ weergegeven:

Aan BV1 is in 2008 € 671.715,- onttrokken, doordat door BV1 op de aandelen van BV1 € 671.715,- is voldaan aan de houder van de aandelen in BV1.

De enige aandeelhouder in BV1 is Foundation1.

De geldmiddelen zijn onttrokken aan BV1 en met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, is door BV1 € 671.715,- op de bankrekening van Foundation1 voldaan als terugbetaling op het aandelenkapitaal.

Aan slot staat weergegeven:

Al met al ontstaat uit de jaarrekeningen het beeld, dat (…)

Indien sprake is van aandelen met bijzondere (winst)rechten, zou dit kunnen leiden tot een andere conclusie.

(ondertekening)

3.         De klacht

3.1       Klager verwijt betrokkene dat hij bij het uitvoeren van zijn onderzoek en bij het opstellen van het Rapport in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Meer specifiek liggen aan de door klager ingediende klacht, zoals uit het klaagschrift en de behandeling ter zitting is gebleken, de volgende verwijten ten grondslag:

a.         betrokkene baseert zich in het Rapport op feitelijke onjuistheden. De verzamelde informatie is te beperkt en eenzijdig en hij laat na de informatie bij klager te verifiëren;

b.         betrokkene had zich moeten realiseren dat mw. A belang had bij een zo hoog mogelijke waarde en hij laat na om in het Rapport te vermelden dat hij geen onafhankelijke rol had;

c.         betrokkene heeft bij de totstandkoming van het Rapport geen hoor- en wederhoor toegepast;

d.         betrokkene gebruikt in het Rapport zonder enig voorbehoud schattingen en aannames ten behoeve van de waardering van aandelen zonder dat daarvoor enige deugdelijke onderbouwing kan worden gevonden;

e.         betrokkene gaat in het Rapport uit van een onjuist percentage voor belastinglatentie, welke fout al een aanmerkelijk effect heeft op de waarde van de aandelen;

f.          betrokkene trekt in het Rapport onnavolgbare en onjuiste conclusies ten aanzien van BV1 en  Foundation1.

3.2       Klager heeft op basis van die klachten geconcludeerd dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan een aantal voorschriften uit de NVCOS 4400.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval, het (voor alle registeraccountants geldende) deel A - en de op grondslag van artikel A-130.7 gegeven nadere voorschriften aangaande het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid ten aanzien van controle en overige standaarden (hierna: NVCOS) -  en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       De Accountantskamer stelt vast dat klager betrokkene in essentie verwijt dat hij bij de totstandkoming van het Rapport onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat het Rapport een deugdelijke grondslag ontbeert. Klager heeft er in dat kader op gewezen dat betrokkene geen bedreiging heeft gesignaleerd voor zijn objectiviteit terwijl mw. A belang had bij het bepalen van een zo hoog mogelijke waarde van voormelde aandelen. Betrokkene heeft zich volgens klager gebaseerd op feitelijke onjuistheden, voor de waardering van de aandelen in het Rapport ontbreekt een deugdelijke onderbouwing en betrokkene heeft geen hoor- en wederhoor toegepast.

De Accountantskamer zal de klachtonderdelen - voor zover hieronder niet afzonderlijk behandeld - gezamenlijk bespreken.

4.5       De Accountantskamer stelt voorts vast dat betrokkene in het Rapport geen voorschriften heeft vermeld op grondslag waarvan het Rapport is opgesteld. Klager stelt dat NVCOS 4400 ‘Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie’ op de opdracht van toepassing is. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij mw. A heeft geadviseerd over de waarde van zakelijke belangen van klager en dat het uitgebrachte rapport moet worden beschouwd als een rapportage op basis van NVCOS 5500N ‘Transactiegerelateerde adviesdiensten’. 

4.5.1    NVCOS ‘Stramien  voor Assurance-opdrachten’ (hierna: het Stramien) bepaalt en omschrijft de elementen en doelstellingen van een assurance-opdracht en geeft aan op welke opdrachten de Controlestandaarden, de Standaarden voor Beoordelingsopdrachten en de Standaarden voor assurance-opdrachten van toepassing zijn. In het Stramien is in paragraaf 7 bepaald:

Een assurance-opdracht is een opdracht waarbij een accountant een conclusie formuleert die is bedoeld om het vertrouwen van de beoogde gebruikers, niet zijnde de verantwoordelijke partij, in de uitkomst van de evaluatie van of de toetsing van het object van onderzoek, ten opzichte van de criteria, te versterken.

In paragraaf 12 is bepaald:

Niet alle opdrachten die door accountants worden uitgevoerd zijn assurance-opdrachten. Andere opdrachten die veelvuldig worden uitgevoerd en die niet voldoen aan bovengenoemde definitie (en daardoor ook niet vallen onder het Stramien) zijn onder meer:

•              (…)

•              (…)

•              consultancy- en adviesopdrachten, zoals managementadviezen en belastingadviezen.

In noot 5 is over adviesopdrachten onder meer opgenomen dat iedere vorm van dienstverlening door een accountant die voldoet aan de definitie van een assurance-opdracht geen adviesopdracht is, maar een assurance-opdracht.

4.5.2  Het Rapport behelst kort gezegd een waardering van de zakelijke belangen van klager ter ondersteuning van een standpuntinname van mw. A, niet zijnde de verantwoordelijke partij als bedoeld in paragraaf 7 van het Stramien. Voor betrokkene was dit van meet af aan duidelijk. Waar het gaat om de eisen die gesteld moeten worden aan de voor de opdracht essentiële werkzaamheden moet dan ook niet worden aangesloten bij de gedrags- en beroepsnormen neergelegd in NVCOS 4400 of in NVCOS 5500N, maar bij de eisen voortvloeiend uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en de mede daarop steunende normen voorkomend in NVCOS 3000 ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie’. Het Rapport betreft immers een rapportage waarin betrokkene omtrent een object van onderzoek na afweging op grond van toepasbare criteria standpunten formuleert, oordeelt en conclusies trekt (waarvoor niet de in paragraaf 5 van NVCOS 5500N onder a., b. en c. opgenomen punten gelden), welk rapport tot doel heeft het standpunt van mw. A in de gerechtelijke procedures te ondersteunen en waarvan juist ook anderen dan genoemde opdrachtgeefster, zoals (civiele) rechters, kennis nemen, waarvoor betrokkene als deskundige aan de grondslag daarvoor gezag verleent en waaraan zodoende in ieder geval een aspect van assurance [1] niet ontzegd kan worden.

4.6       Ter zitting heeft betrokkene naar voren gebracht dat de door hem in het Rapport gebruikte bewoordingen nadrukkelijk geen ‘assurance’ pretenderen, daartoe stellende dat hij zich op publiekelijk beschikbare informatie heeft gebaseerd en op een aantal processtukken, en dat hij de conclusies voor zichzelf heeft geformuleerd, waarmee hij heeft weergegeven op welke wijze hij persoonlijk tegenover de waardering van de zakelijke belangen stond. Betrokkene heeft niet gepoogd zekerheid te verschaffen (want dan had hij mogelijk een accountantsverklaring afgegeven) en zijn bedoeling is niet geweest om een waarheid te presenteren, zo heeft hij verder betoogd.

4.6.1    De wijze waarop betrokkene een en ander beziet, berust naar het oordeel van de Accountantskamer op een onjuiste interpretatie van de in de rapportage gebruikte bewoordingen, althans wordt niet gedragen door de betekenis die een redelijk en goed geïnformeerde derde na lezing aan deze bewoordingen zal geven en wijst er voorts op dat betrokkene zich niet heeft gerealiseerd dat met het rapport in zekere mate assurance wordt gegeven, welk gebrek aan besef de Accountantskamer als zorgelijk kwalificeert.

4.6.2    Voorts is niet gebleken dat betrokkene de in paragraaf 19 van NVCOS 5500N  opgesomde elementen in een opdrachtbevestiging heeft opgenomen en bevat het rapport evenmin de in paragraaf 28 onder a. tot en met k. genoemde elementen. Betrokkene heeft zich aldus niet gehouden aan meerdere relevante bepalingen van de volgens hem toepasselijke COS.

4.6.3     Overigens heeft betrokkene met de bewoordingen van het rapport zonder enig voorbehoud nadrukkelijk slechts het standpunt van mw. A weergegeven. Ten behoeve van het opstellen van de rapportage heeft betrokkene bewust geen contact gezocht met klager omdat de van hem te verkrijgen informatie niets zou bijdragen aan de inhoud van het rapport, zo heeft hij ter zitting aangevoerd. Daarmee heeft betrokkene echter uit het oog verloren dat het rapport, naast het dienen van het belang van opdrachtgeefster, ook het algemeen belang had te dienen, nu hij wist dat het Rapport gebruikt zou worden in de gerechtelijke procedures tussen mw. A en klager. Daardoor heeft hij onvoldoende objectiviteit betracht en onvoldoende zorgvuldig en deskundig gehandeld. De Accountantskamer wijst er op dat betrokkene zich aldus evenmin heeft gehouden aan paragraaf 13 van de volgens hem toepasselijke NVCOS 5500N, die luidt: “Bij het verlenen van transactiegerelateerde adviesdiensten vertegenwoordigt de beroepsoefenaar het bijzondere belang van de cliënt tenzij het tegendeel uitdrukkelijk wordt vermeld. Ondanks het vertegenwoordigen van een bijzonder belang blijft de eis van objectiviteit (artikel A-100.4b VGC) onverkort van kracht.”

4.6.4    Op vorenstaande wijze heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer niet gehandeld in overeenstemming met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften en in strijd met het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid gehandeld. In zoverre is de klacht gegrond.

4.7       Naar het oordeel van de Accountantskamer was NVCOS 5500N, zoals hiervoor overwogen, niet de geëigende standaard bij de rapportering. Zij acht het dan ook aangewezen het Rapport te beoordelen als ware het een assurance-opdracht als bedoeld in paragraaf 7. van het Stramien en wel in die zin dat de in dit Rapport getrokken conclusies in ieder geval dienen te berusten op een deugdelijke grondslag, zoals onder meer is verwoord in paragraaf 45. van NVCOS 3000, maar overigens in de gegeven omstandigheden ook rechtstreeks voortvloeit uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid (artikel A-100.4 sub c. VGC en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 VGC), dat meebrengt dat het Rapport zodanig moet zijn ingericht dat de objectieve waarheidsvinding door de civiele rechter niet wordt belemmerd.

4.8       Klager verwijt betrokkene samengevat dat, mede door het niet toepassen van hoor- en wederhoor de door hem verstrekte ‘assurance’, althans de door betrokkene getrokken conclusies niet berusten op een deugdelijke grondslag, daartoe stellende dat het voor de hand had gelegen dat betrokkene hem had gehoord omdat het Rapport betrekking heeft op hem en op door hem gehouden activa. Voorts is er nooit sprake geweest van een fusie  tussen Maatschap1 en BV3, zoals betrokkene stelt, en is (derhalve) onjuist dat uit de jaarrekening van BV4 niet blijkt welke aandelenwaardering voor deze fusie is aangehouden. Onduidelijk is wat betrokkene bedoelt met fusie/ruilingsfaciliteiten op pagina 3 van het Rapport en de wijze van vaststelling van de waarde van de indirect door klager gehouden aandelen in het kapitaal van BV4 is volgens klager onnavolgbaar, onnauwkeurig en niet juist. De schattingen en aannames voor de waardering van de praktijk kunnen niet als deugdelijke onderbouwing gelden en betrokkene hanteert ten onrechte een percentage van 20 als belastinglatentie. Wat betreft de waardering van de aandelen in BV1 komt betrokkene op onnavolgbare wijze tot de conclusie dat de waarde per 1 december 2004 van € 216.018,00  onwaarschijnlijk laag en buiten proporties is. Verder heeft betrokkene niet onderbouwd dat aan BV1 onttrokken gelden zijn betaald aan  Foundation1.

4.9       Betrokkene heeft ter afwering hiervan samengevat aangevoerd dat hij bij zijn waardering zo veel mogelijk harde gegevens heeft gebruikt, zoals jaarcijfers van de betrokken vennootschappen, dat voor de waardering van de aandelen de discussie over de fusie niet relevant is, dat de door hem gebruikte waarderingsmethode op basis van de omzet destijds een verantwoorde en zeer gebruikelijke waarderingsmethode was, dat de gehanteerde belastinglatentie van 20% zeer gebruikelijk was en dat klager geen stuk heeft overgelegd waaruit zou blijken dat de waardering van € 216.018,00 juist zou zijn. Tot slot is juist dat een bedrag aan BV1 is onttrokken en terecht is gekomen bij Foundation1.

4.10     De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene in voornoemd Rapport geen rekening heeft gehouden met het standpunt van klager op diverse onderdelen. Weliswaar is conform vaste jurisprudentie van de Accountantskamer het toepassen van hoor- en wederhoor niet zonder meer een vereiste voor het verkrijgen van een deugdelijke grondslag voor hetgeen in een rapport als het onderhavige wordt vermeld, echter is hoor- en wederhoor wel geboden als niet op een andere wijze een deugdelijke grondslag kan worden verkregen.

In het onderhavige geval had in ieder geval van betrokkene verwacht mogen worden dat hij in het Rapport had vermeld dat klager niet was gehoord, dan wel geen wederhoor was toegepast. Voorts had betrokkene in het bijzonder in het Rapport tot uitdrukking moeten brengen dat indien zulks wel zou zijn gedaan, het rapport op een of meer onderdelen andere of meer informatie zou kunnen bevatten en daaromtrent in enigerlei bewoordingen een voorbehoud moeten opnemen, wat te meer klemt nu betrokkene wist dat bedoeld rapport zou worden gebruikt in een gerechtelijke procedure. Dat klager in die procedure in de gelegenheid is gesteld zijn visie op het rapport te geven, zoals betrokkene heeft betoogd, ontsloeg hem geenszins van de verplichting een en ander in het rapport tot uitdrukking te brengen. De omstandigheid dat klager zelf als ter zake deskundig moet worden aangemerkt, doet daaraan evenmin toe of af. 

4.11     De Accountantskamer stelt echter voorts vast dat klager zijn stellingen aangaande feitelijke onjuistheden in het rapport en het ontbreken van een deugdelijke grondslag niet met stukken heeft onderbouwd dan wel anderszins het verschil heeft kunnen verklaren tussen de verkoopopbrengst in 2008 en de per 1 december 2004 tot uitgangspunt genomen waarde van de aandelen in BV4. Tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door betrokkene, daaronder begrepen wat is opgenomen in het Rapport, heeft klager nagelaten zijn hiervoor weergegeven stellingen nader te onderbouwen. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft klager derhalve in zoverre niet aannemelijk gemaakt wat hij betrokkene verwijt, met name dat diens waardering van de aandelen een deugdelijke onderbouwing ontbeert. De klacht is in zoverre ongegrond.

4.12     Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van voormeld verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Meegewogen is voorts dat betrokkene er geen blijk van heeft gegeven (inmiddels) te beseffen dat de opdracht een assurance-opdracht betrof en dat hij het Rapport niet op deze wijze had kunnen opstellen alsmede het gegeven dat aan betrokkene bij beslissing van 13 december 2010 de maatregel van waarschuwing is opgelegd voor disproportioneel en inadequaat handelen en het in dat kader schenden van zijn geheimhoudingsplicht. In beginsel zou dan ook de maatregel van berisping passend zijn. De Accountantskamer neemt echter tevens in aanmerking dat ten tijde van het uitbrengen van het Rapport binnen de beroepsgroep nog (enige) onzekerheid bestond over de vraag welke Standaard uit de NVCOS voor opdrachten als de onderhavige toepasselijk was en uitspraken van de Accountantskamer dienaangaande voor een groot deel dateren van na de datum van het Rapport. De Accountantskamer acht alles in aanmerking nemende in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4.13     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

●          verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor vermeld;

●          legt ter zake de maatregel op van waarschuwing;

●          verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

●          verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, bedoeld in artikel 1, eerste lid sub i. Wtra voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

●          verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hem vergoedt.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. E.A. Maan, (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie o.m. de uitspraken van de Accountantskamer van

25 februari 2011 (10/463 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0144),

3 augustus 2012 (11/903 Wtra AK, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0303) en

19 maart 2013 (12/915 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0359).