ECLI:NL:TACAKN:2014:32 Accountantskamer Zwolle 13/2343 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:32
Datum uitspraak: 07-04-2014
Datum publicatie: 07-04-2014
Zaaknummer(s): 13/2343 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Kantoorgenoot controleert de jaarrekening 2011 van vennootschap en geeft daar een goedkeurende verklaring af. Kort nadien wordt na een vijandig biedingsproces de vennootschap overgenomen en worden de bestuurders van de vennootschap vervangen. Uit het vervolgens uitgevoerde door een derde uitgevoerde due diligence onderzoek blijken aanwijzingen dat er in de jaarrekening 2011 geen rekening is gehouden met een bepaal scheepsbouwcontract. Betrokkene, die inmiddels zijn kantoorgenoot als extern accountant van de vennootschap was opgevolgd, stelt vervolgens een onderzoek in naar mogelijke onregelmatigheden bij de controle van de jaarrekening 2011; nadien controleert hij de herziene jaarrekening 2011 en geeft hij een goedkeurende verklaring af. De voormalige bestuurders van de vennootschap beklagen zich vergeefs over betrokkene. De enkele omstandigheid dat betrokkene bemoeienis heeft gehad bij de controle van de eerste jaarrekening 2011 als ‘quality review partner’ betekent al niet dat hij niet onafhankelijk was of niet objectief kon zijn. Betrokkene heeft voldoende maatregelen getroffen om eventuele bedreigingen voor zijn naleving van de fundamentele beginselen tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene in enigerlei opzicht onder druk is gezet door de vennootschap of haar moedervennootschap. Onjuist is het verwijt dat betrokkene zijn onderzoek met onvoldoende diepgang en op eenzijdige wijze heeft uitgevoerd en te weinig kritisch is geweest. Volgt ongegrondverklaring van alle onderdelen van de klacht.

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/2343 Wtra AK van 7 april 2014 van

X1

en

X2 ,

beiden domicilie gekozen hebbende te Amsterdam,

K L A G E R S ,

raadslieden: mr. F.M. Peters en mr. M.D. Hazenberg,

t e g e n

Y ,

voorheen registeraccountant,

wonende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadslieden: mr. S.A.G. Hoogeveen en mr. S.P. Kamerbeek.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 11 oktober 2013 ingekomen klaagschrift met bijlagen;

-         de per brief van 4 november 2013 van klagers ingezonden vervangende pagina 2. van het klaagschrift;

-         het verweerschrift van klager d.d. 13 december 2013;

-         de op 27 februari 2013 van de zijde van klagers ontvangen nadere producties 9 tot en met 16.

Ondanks de indiening daarvan buiten de termijn als bedoeld in artikel 14 lid 3 van haar procesreglement heeft de Accountantskamer, gehoord partijen, voorts kennisgenomen van:

-         de op 28 februari 2013 van de zijde van betrokkene ontvangen nadere producties 30 tot en met 32;

-         de op 3 maart 2013 van de zijde van klagers ontvangen nadere productie 17.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 10 maart 2014 waar zijn verschenen: klagers, bijgestaan door mr. F.M. Peters en mw. mr. M.D. Hazenberg, beiden advocaat te Amsterdam, en betrokkene, bijgestaan door mw. mr. S.A.G. Hoogeveen en mr. S.P. Kamerbeek, beiden advocaat te Amsterdam.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht alsmede doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is tot 1 oktober 2013 ingeschreven geweest als registeraccountant. Voordien was hij als extern accountant verbonden aan Accountantskantoor1 te [plaats] (hierna: Accountantskantoor1).

2.2       NV1, gevestigd te [plaats], (hierna: NV1) is een zeetransportbedrijf, gericht op het vervoer van grote objecten. Accountantskantoor1 voert sinds vele jaren de opdracht uit tot wettelijke controle van de jaarrekening van NV1. Betreffende de boekjaren 2007 tot en met 2011 was A RA (hierna: A) namens Accountantskantoor1 de extern accountant. A heeft op 12 april 2012 een goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekening 2011. In het kader van de controle van die jaarrekening en bij de afgifte van die verklaring is A er vanuit gegaan dat er geen ‘shipbuilding’ contract bestond ten aanzien van een vijfde schip (Schip1) en dat er geen verplichtingen voor NV1 bestonden aangaande dit schip anders dan $ 2 miljoen aan ‘optiebetaling’.

2.3       Betrokkene was als ‘quality review partner’ ofwel als opdrachtgerichte kwaliteitsbewaker betrokken bij de controle van de jaarrekeningen van NV1, zo ook bij de controle van de jaarrekening 2011. A is per 1 juli 2012 teruggetreden als de extern accountant van NV1. Per die datum is betrokkene aangetreden als de extern accountant van NV1.

2.4       NV1 was tot 19 november 2012 genoteerd aan de [land] beurs. Na een vijandig biedingsproces zijn de aandelen in NV1 op 14 juli 2012 overgenomen door  BV1 (hierna: BV1). Klagers waren de statutair bestuurders van NV1 en zijn na de overname van NV1 door BV1 op 16 juli 2012 als bestuurders van NV1 teruggetreden.

2.5       Na de overname van NV1 heeft BV1 door Accountantskantoor2, afd. a. (hierna: Accountantskantoor2, afd. a) een ‘due diligence’ onderzoek in de administratie van NV1 laten uitvoeren. Tijdens dat onderzoek zijn aan Accountantskantoor2, afd. a. overhandigd een ‘Shipbuilding Contract’ d.d. 3 mei 2011 aangaande de bouw en aanschaf van de ‘schip1’ voor $ 110 miljoen, een aantal addenda d.d. 28 juli, 2 augustus en 11 november 2011, een ‘Effective Confirmation Agreement’ d.d. 4 augustus 2011, een ‘Memorandum of Agreement to the Shipbuilding Contract’ d.d. 23 mei 2012 en een nota d.d. 9 augustus 2011 van ‘Makelaar1’ ad $ 277.500,00 ten aanzien van het afsluiten van het ‘Shipbuilding Contract’.

2.6       Accountantskantoor2, afd. a. heeft betrokkene op 19 juli 2012 van het bestaan van deze documenten op de hoogte gebracht. NV1 heeft op 19 juli 2012 haar bevindingen inzake het ‘Shipbuilding Contract’ gepubliceerd. Nadat A en de senior controleteamleden desgevraagd aan betrokkene hebben aangegeven niet op de hoogte te zijn van het bestaan van voormeld ‘Shipbuilding Contract’, heeft betrokkene per brief van 27 juli 2012 aan NV1 medegedeeld dat Accountantskantoor1 / hij aanwijzingen heeft gekregen voor mogelijke onregelmatigheden in de informatievoorziening aan Accountantskantoor1 tijdens de controle van de jaarrekening 2011 en dat Accountantskantoor1 / betrokkene op grond van de geldende regelgeving gehouden is daarnaar een onderzoek in te stellen.

2.7       Per brief van 16 oktober 2012 heeft betrokkene aan NV1 zijn bevindingen uit bedoeld onderzoek gerapporteerd, voor zover relevant:

            (…)

Procedures carried out

                Our additional work/procedures included the following:

1.             We took note of the press release of NV1 of 19 July 2012 regarding the confirmation of a commitment of USD 110 million to build a new vessel (i.e. Schip1).

2.             We have reviewed the shipbuilding contract dated 3 May 2011 concerning the construction of Schip1 (‘Shipbuilding Contract’) and the related documentation provided by NV1. This related documentation consisted of:

·                    Addendum No 1. dated 28 July 2011;

·                    Addendum No 2. dated 4 August 2011;

·                    Effective confirmation agreement dated 4 August 2011;

·                    Addendum No 3. dated 11 November 2011;

·                    Memorandum of Agreement dated 23 May 2012.

3.            We have also reviewed:

·                    Head of Agreement dated 2 February 2010;

·                     Recap for One 50,000 DWT Semi-Submersible Heavy Lift Vessel dated 3 May 2011;

·                     Progress certificate dated 15 October 2011;

·                     Payment instruction dated 31 October 2011.

4.             We have held interviews with former NV1 management and with the former chairman of the supervisory board of NV1 with respect to Schip1, i.e. with Mr B, Mr X1, Mr. X2 en Mr. C. The interviewees have been given access to documentation that was available at that time and was relevant for the interviews, prior to the date of the interviews. Furthermore, we have asked certain questions in writing to Mrs D (former supervisory board member) and have read her response.

5.             We have reviewed additional documentation regarding the construction of Schip1, provided by Mr X1.

6.             We have requested NV1 to ask certain questions to Makelaar1 and have reviewed the replies of Makelaar1.

7.             We have read the opinion prepared bij BV2 dated 1 October 2012 as to whether there was a binding contract in existence re Schip1 in 2011.

8.             We have given Messrs. X1 and X2 the opportunity te respond on inter alia the BV2 opinion dated 1 October 2012. We have reviewed the responce of Mr X1. Mr X2 has not responded.

9.             We have read the opinion of Advocatenkantoor1 dated 4 October 2012 as to the authority of NV1 Board Members under Dutch Law.

Findings

Based on oud additional work/procedures carried out, we concur with your view that a committent to invest a amount of USD 111 million with respect to the construction of Schip1 vessel existed as at 31 December 2011. This committent should have been disclosed in the 2011 financial statements. Due to its materiality the investment committent of USD 111 million should also have been disclosed in the 2011 management board report of NV1.

We would like to note that during our 2011 audit we were neither informed of the above committent nor was the Shipbuilding Contract and the related documentation mentioned under bullet 2 above, provided to the audit team. Of the 2011 documents mentioned under bullet 3 above, the progress certificate and the Recap were not provided to the audit team during the audit of 2011.

Further Action

On 29 August 2012 we informed the shareholders of NV1 that users of our auditor’s opinion dated 12 April 2012 should not rely on this opinion until our investigation has been completed. Since we now hav completed our investigation, we finally conclude that no longer can be relied on this opinion. As a result, said opinion may no longer be distributed or published by you. You should therefore either (i) remove the 2011 annual report from your website and the AFM register or (ii) remove our auditor’s opinion on the 2011n financial statements from your website and the AFM register. We have a strong preference for the first opinion.

The 2011 financial statements have not been adopted. Based on legal advice you obtained, a new annual report should be drawn up, audited and presented for adoption to the meeting of shareholders.

(…)

2.8       NV1 heeft vervolgens haar jaarrekening 2011 herzien; de belangrijkste wijzigingen betroffen de toelichting van de verplichtingen aangaande de ‘Schip1’, de ‘going concern’ paragraaf en het verwerken van een aantal andere verplichtingen die eerder niet in de jaarrekening 2011 waren opgenomen. Betrokkene heeft op 21 december 2012 die jaarrekening van een goedkeurende verklaring voorzien.

2.9       NV1 heeft op 2 november 2012 en BV1 heeft op 10 januari 2013 bij de rechtbank Amsterdam een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen onder meer klagers. Deze procedures zijn in de kern gegrond op het verwijt dat klagers c.s. NV1 / BV1 onjuist hebben geïnformeerd en dat door hen bewust informatie is achtergehouden omtrent de verplichtingen van NV1 per 31 december 2011 voor de bouw en aanschaf van de ‘Schip1’. In de kern verweren klagers zich met de stelling dat voornoemde verplichtingen per ultimo 2011 nog niet bestonden doordat klager X2 het ‘Shipbuilding Contract’ pas op 28 mei 2012 heeft getekend.

2.10     Per brief van 1 november 2013 heeft Accountantskantoor2 afd.b (hierna: Accountantskantoor2 afd. b) aan de raadsman van klagers geschreven:

Zoals u weet heeft [Accountantskantoor2 afd. b] een persoonsgericht onderzoek uitgevoerd betreffende [NV1].

Op 13 november 2012 overhandigden wij persoonlijk aan u, als advocaat van de heer X1, een conceptrapport voor wederhoordoeleinden (“Conceptrapport”). Aan de heer X2 hebben wij op 13 november 2012 het Conceptrapport op gelijke wijze verstrekt. Ook benadrukten wij dat het u niet is toegestaan om het Conceptrapport verder te verspreiden.

Bij brief van 24 januari 2013 informeerden wij u dat wij ons definitieve rapport (“Rapport”) hadden uitgebracht (…). In deze brief informeerden wij u tevens over de wijzigingen die waren aangebracht ten opzichte van ons Conceptrapport van 13 november 2012. Wij benadrukten tevens dat het derde partijen niet was toegestaan te citeren naar het rapport zonder onze toestemming.

Recentelijk informeerde de heer E van Advocatenkantoor1 ons dat u tijdens een voorlopig getuigenverhoor van de heer Y van Accountantskantoor1 op 9 september 2013 refereerde aan een ‘definitief’ rapport van Accountantskantoor2 dat zou dateren van 13 november 2012. Aangezien wij voor het afronden van onze werkzaamheden op geen enkele wijze aan onze opdrachtgever of aan enige derde hebben gerapporteerd, verzochten wij de heer E ons het proces-verbaal van bedoeld voorlopig getuigenverhoor te doen toekomen. Dit daar wij op 13 november 2012 geen definitief rapport uitbrachten maar u het Conceptrapport toezonden. Voor zover relevant staat in dit proces-verbaal het navolgende opgenomen:

                “…

U vraagt mij of wij tijdens ons aanvullende onderzoek contact hebben onderhouden met Accountantskantoor2.

Ja, dat hebben wij in beperkte zin gedaan. Wij hebben contact gehad over hun concept-rapport en uiteindelijk de eindversie van het rapport opgevraagd om er zeker van te zijn dat we alles hadden meegenomen.

U houdt mij voor dat het definitieve rapport van Accountantskantoor2 van 13 november 2012 is, en dat in het persbericht van NV1 een rapport van Accountantskantoor1 van 16 oktober 2012 wordt genoemd. Ik dacht dat wij het definitieve rapport van Accountantskantoor2 hadden gezien, maar dan was het kennelijk nog steeds een concept.

…”

Wij wijzen u erop dat Accountantskantoor2, afd. b tijdens de uitvoering van bedoeld persoonsgericht onderzoek geen contact heeft gehad met Accountantskantoor1 en het Conceptrapport met geen enkele partij anders dan de betrokkenen heeft gedeeld. Wij kunnen niet anders dan vermoeden dat u de heer Y tijdens het voorlopige getuigenverhoor abusievelijk op het verkeerde been heeft gezet. Wij nemen aan dat u refereerde aan het Accountantskantoor2, afd. b. Conceptrapport, terwijl de heer Y dacht dat het ging over een rapport van Accountantskantoor2, afd. a (“Accountantskantoor2, afd. a”). Voor de goede orde merken wij op dat Accountantskantoor2, afd. b. tijdens de uitvoering van het persoonsgericht onderzoek en ook nadien geen informatie heeft uitgewisseld met Accountantskantoor2, afd. b.

Wij constateren dat u zonder onze toestemming heeft geciteerd naar het Conceptrapport. Daarnaast stellen wij op basis van het proces-verbaal vast dat uw mededeling tijdens bovengenoemd verhoor onjuist was en dat u daarmee ten onrechte de suggestie heeft gewekt dat Accountantskantoor2, afd. b. reeds op 13 november 2012 aan haar opdrachtgever had gerapporteerd. Gezien het vorenstaande en ter voorkoming van misverstanden geven wij u in overweging de rechter hierover te informeren. Een afschrift van deze brief zenden wij aan Advocatenkantoor1.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         betrokkene heeft niet objectief gehandeld bij zijn aanvullend onderzoek;

b.         betrokkene heeft bij zijn aanvullend onderzoek niet onafhankelijk en niet zorgvuldig gehandeld;

c.         betrokkene heeft met zijn handelwijze schade toegebracht aan het accountantsberoep en daardoor gehandeld in strijd met het beginsel van professioneel gedrag.

3.2       Wat van de zijde van klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (die overigens ook niet zouden zijn toegestaan) doch als een onderbouwing van hun weerspreking van de stelling van betrokkene dat hij zijn werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van de artikelen 31 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) en 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Betrokkene heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat klagers in hun klacht jegens hem niet ontvankelijk zijn.

4.2.1    Betrokkene heeft daartoe doen aanvoeren dat klagers niet kunnen klagen over hun eigen handelen, nu hun klacht in de kern erop ziet dat betrokkene in zijn controle van de herziene jaarrekening 2011 van NV1 zich geen rekenschap heeft gegeven van het feit dat klager X2 het ‘Shipbuilding Contract’ pas op 28 mei 2012 zou hebben ondertekend. Dit kunnen zij hem niet verwijten omdat zij betrokkene over dit vermeende feit niet hebben geïnformeerd terwijl zij tijdens zijn controle wel een veelvoud van andere argumenten hebben aangedragen.

4.2.2    In artikel 22, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra) is bepaald, voor zover hier van belang dat een ieder (cursivering door Accountantskamer) bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 31, eerste lid Wta van een extern accountant als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e., Wta en/of bedoeld in artikel 33, eerste lid, Wet RA respectievelijk artikel 42 Wab van een registeraccountant een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Die bepaling bevat geen beperking in de hoedanigheid van de klager, terwijl daarvoor in de wetsgeschiedenis of in de jurisprudentie evenmin een aanknopingspunt is te vinden. Ter beoordeling ligt ook niet het handelen van klagers voor doch of het handelen of nalaten van de betrokkene in overeenstemming is geweest met de voor hem geldende wet- en regelgeving en gedrags- en beroepsregels. Het verweer faalt.

4.2.3    Betrokkene heeft ter onderbouwing van zijn beroep op de niet ontvankelijkheid van klagers voorts doen aanvoeren dat zij in hun klaagschrift een zodanig incompleet en onjuist beeld van de werkelijke gang van zaken hebben gepresenteerd dat zij de Accountantskamer op het verkeerde been zetten. Wat daar verder van zij, het gevolg daarvan zou zijn dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard en niet dat klagers niet in hun klacht kunnen worden ontvangen. Ook in zoverre faalt het beroep op niet ontvankelijkheid.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) geldende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor registeraccountants in business geldende) deel C.

4.4       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Voor hun verwijt dat de handelwijze van betrokkene bij zijn onderzoek en de controle van de herziene jaarrekening 2011 van NV1 niet onafhankelijk en niet objectief is geweest, hebben klagers verscheidende argumenten aangedragen. De verwijten sub a. en b. worden in zoverre hierna behandeld.

4.5.1    Klagers hebben doen aanvoeren dat het betrokkene op grond van het bepaalde in de artikelen 26 Wta en artikel 37, eerste lid, sub a. Besluit toezicht accountantsorganisaties (hierna: Bta) niet was toegestaan een onderzoek naar ‘mogelijke onregelmatigheden bij de controle van de jaarrekening 2011’ en tegelijkertijd de controle van de herziene jaarrekening 2011 te doen. Dit verwijt mist al feitelijke grondslag nu gebleken is dat de controle van de herziene jaarrekening 2011 pas heeft plaatsgevonden na afronding van bedoeld onderzoek, terwijl het verwijt er voorts aan voorbij ziet dat bedoelde onregelmatigheden zijn gesignaleerd niet tijdens de wettelijke controle, waarop artikel 26 Wta het oog heeft, doch eerst daarna. 

4.5.2    Anders dan klagers betogen, leidt de enkele omstandigheid dat betrokkene als ‘quality review partner’ / opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordelaar bemoeienis heeft gehad met de controle van de eerste jaarrekening 2011 niet al tot de conclusie dat hij het onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden bij de controle van die jaarrekening 2011 en/of de controle van de herziene jaarrekening 2011 niet onafhankelijk of niet objectief kon uitvoeren.

4.5.2.1 Desalniettemin kon een bedreiging voor de onafhankelijkheid van betrokkene ontstaan als gevolg van zelftoetsing; d.i. de bedreiging die ontstaat indien de registeraccountant zijn eigen werkzaamheden en/of het resultaat daarvan beoordeelt dan wel de werkzaamheden en/of het resultaat daarvan van een kantoorgenoot; een en ander als bedoeld in de artikelen A-100.4 sub b. jo B1.200.3 jo B1.290.1 VGC en het op dit laatstgenoemde artikel gebaseerde Nadere voorschriften onafhankelijkheid van de openbaar accountant (RA’s) (hierna: NVO openbaar accountant)

4.5.2.2 Betrokkene heeft uiteengezet dat waarborgen getroffen zijn om eventuele bedreigingen voor zijn naleving van de fundamentele beginselen tot aanvaardbaar niveau terug te brengen, te weten consultatie van de ‘legal counsel’ en de ‘compliance officer’, begeleiding bij voormeld onderzoek door de commissie ‘240/250’ van de afdeling vaktechniek van Accountantskantoor1 en de aanstelling en inzet van een nieuwe ‘OKB partner’ die niet eerder bij een controle van NV1 en/of BV1 betrokken was. Deze waarborgen moeten naar het oordeel van de Accountantskamer als afdoende worden beschouwd, zulks tegen de achtergrond van het onderwerp van het onderzoek, te weten of - in de kern gevat - uit de naderhand gepresenteerde documenten een investeringsverplichting voor NV1 zou volgen, het gegeven dat het management van NV1 inmiddels was gewijzigd, de omstandigheid dat betrokkene klagers als het vorig management van NV1 in zijn onderzoek betrok en het bepaalde in de artikelen B1.200.12 en B1.200.13 VGC.

4.5.2.3 Voorts dient bij het voorgaande te worden betrokken de omstandigheid dat betrokkene zich destijds geen oordeel heeft gevormd of kunnen vormen of uit het ‘Shipbuilding Contract’ en de daarbij behorende Addenda en andere additionele documenten een (voor de jaarrekening 2011 van NV1) relevante investeringsverplichting inzake ‘Schip1’ zou volgen. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat die documenten destijds tijdens de controle van de jaarrekening 2011 (in hun volle omvang) aan A - de toenmalig extern accountant van NV1 - en zijn controleteam ter beschikking zijn gesteld.

4.5.2.4 De conclusie uit het voorgaande is dat dit verwijt evenmin standhoudt.

4.5.3    Klagers hebben voorts doen aanvoeren dat het ervoor gehouden moet worden dat betrokkene zich onder druk heeft laten zetten door NV1 en/of BV1.

4.5.3.1 Klagers hebben in dat verband gewezen op een klacht bij het bestuur van Accountantskantoor1, de dreigende aansprakelijkstelling indien een fout van eigen werk zou worden ontdekt of een dreigende opzegging van de commerciële relatie tussen Accountantskantoor1 en NV1 en/of BV1. Gezien die druk en gelet op het bepaalde in paragraaf 4.6 NVO openbaar accountant, had betrokkene tegen de daaruit voortvloeiende bedreigingen voor zijn naleving van de fundamentele beginselen als bedoeld in artikel A-100.4 VGC waarborgen moeten treffen die die bedreigingen zouden kunnen doen wegnemen. Nu hij dit heeft nagelaten, is zijn professioneel oordeel aangetast, aldus klagers.

4.5.3.2 Uit niets blijkt echter dat NV1 zich op enig moment bij Accountantskantoor1 en/of betrokkene heeft beklaagd dan wel dat NV1 en/of BV1 zich in enigerlei vorm zodanig heeft geuit dat dat als een (dreigende) aansprakelijkstelling of (dreigende) opzegging van de commerciële relatie van haar en Accountantskantoor1 kon worden opgevat. Het staat vast dat betrokkene - in reactie op wat Accountantskantoor2, afd. a. hem op 19 juli 2012 had medegedeeld en NV1 op 19 juli 2012 had gepubliceerd - al per brief van 27 juli 2012 NV1 uit eigen beweging heeft medegedeeld dat hij gehouden was een nader onderzoek in te stellen naar ‘mogelijke onregelmatigheden in de informatievoorziening aan Accountantskantoor1 tijdens de controle van de jaarrekening 2011. Daaruit kan bezwaarlijk een druk op betrokkene worden afgeleid. Uit de overgelegde, onder ede afgelegde verklaring van de toenmalig ‘CFO’ van BV1 blijkt duidelijk dat geen sprake is geweest van een aansprakelijkstelling en dat evenmin is gedreigd met tuchtklachten.

4.5.3.3 Het staat vast dat BV1 zich wel bij Accountantskantoor1 heeft beklaagd, maar klagers hebben niet weersproken dat betrokkene daarvan onkundig is geweest, dat hij eerst na het afronden van genoemd onderzoek daarvan op de hoogte is gebracht en dat die klacht ook naar tevredenheid van BV1 door Accountantskantoor1 is afgehandeld. Tot slot is niet aannemelijk gemaakt dat bij aanvang van het onderzoek door betrokkene ervan moest worden uitgegaan dat het niet verdisconteren van een investeringsverplichting inzake de bouw en de aanschaf van ‘Schip1’ in de jaarrekening 2011 van NV1 was terug te voeren op een falen van Accountantskantoor1 / A. De enkele, kennelijk theoretische mogelijkheid dat dit uit onderzoek zou kunnen blijken, maakt nog niet dat betrokkene een niet onafhankelijke en/of niet objectieve handelwijze kan worden aangewreven. Zoals hiervoor is overwogen, heeft betrokkene voorts afdoende waarborgen getroffen.

4.5.3.4 De conclusie is dat dit verwijt evenmin gegrond is.

4.5.4    Anders dan klagers hebben aangevoerd in het kader van hun betoog dat betrokkene niet onafhankelijk en niet objectief heeft gehandeld, is voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene zich tijdens zijn onderzoek niet alleen heeft gebaseerd op documentatie verstrekt door of namens NV1. Het is gebleken dat betrokkene klagers meermalen de gelegenheid heeft geboden argumenten aan te dragen, documenten aan te leveren en te reageren op door andere partijen aangedragen stukken en informatie. Voorts is gebleken dat onder meer met klagers interviews zijn gehouden en dat zij in de gelegenheid zijn geweest zich over de vastlegging daarvan uit te laten. Tot slot is gebleken dat in het kader van voormeld onderzoek veelvuldig tussen betrokkene en (de door) klagers (ingeschakelde gemachtigde) is gecorrespondeerd.

4.5.5    De slotsom is dat het aan betrokkene gemaakte verwijt dat hij onvoldoende onafhankelijk en/of onvoldoende objectief is geweest, ongegrond is.

4.6       Met hun verwijt sub b. betichten klagers betrokkene er voorts van dat hij bij zijn onderzoek en tijdens de controle van de herziene jaarrekening niet zorgvuldig heeft gehandeld, doordat hij te weinig kritisch is geweest en door te weinig onderzoek te doen. Klagers hebben daarvoor de hierna te bespreken argumenten aangedragen.

4.6.1    De Accountantskamer stelt in dit verband vast dat klagers niet hebben weersproken wat betrokkene in zijn briefrapportage van 16 oktober 2012 heeft beschreven aan onderzoekswerkzaamheden; daaronder begrepen de hoor en de wederhoor van klagers en de door en namens hen aangeleverde documenten. Daarop stuit al af het verwijt van klagers dat betrokkene voornamelijk is afgegaan op de informatie die door ‘een zeer partijdige partij’ (d.i. NV1 en/of haar (juridische) gemachtigden) is aangeleverd en zich daardoor heeft gebaseerd op eenzijdige informatie.

4.6.2    Klagers verwijten betrokkene dat hij signalen met betrekking tot de data van ondertekening van het ‘Shipbuilding Contract’ en het gevolg daarvan voor de rechtsgeldigheid van dat contract heeft genegeerd en heeft nagelaten opheldering daarover te vragen bij NV1, BV1 en Accountantskantoor2. In dat verband wijzen klagers in het bijzonder naar een ‘rapport van Accountantskantoor2 van 13 november 2012’ waaruit het voor betrokkene duidelijk had moeten zijn dat klager X2 dat contract pas in mei 2012 heeft getekend.

4.6.2.1 Wat betreft de verwijzing naar ‘een rapport van Accountantskantoor2 van 13 november 2012’ stelt de Accountantskamer vast dat klagers daarmee op zijn minst weinig precies zijn geweest. Voor zover klagers daarmee het rapport van Accountantskantoor2, afd. b. op het oog hebben, geldt dat, zo blijkt uit de in overweging 2.10 aangehaalde brief van Accountantskantoor2, afd. b., er geen rapport met de datum van 13 november 2012 bestaat, doch slechts een conceptrapport van die datum en dat dat concept alleen met klagers is gedeeld voor wederhoordoeleinden. Uit diezelfde brief blijkt dat Accountantskantoor2, afd. b. (de inhoud van) haar (concept)rapport niet met Accountantskantoor2, afd. a., NV1, Accountantskantoor1 en/of betrokkene heeft gedeeld voor het uitbrengen van dat rapport op 24 januari 2013. Niet valt in te zien dat betrokkene valt te verwijten dat hij in zijn briefrapport van 16 oktober 2012 geen rekening heeft gehouden met een op dat moment niet bestaand rapport.

4.6.2.2 Het staat vast dat betrokkene klagers (als ook de voormalig voorzitter van de raad van commissarissen van NV1 en de voormalig CFO van NV1) tijdens zijn onderzoek de gelegenheid heeft geboden om kennis te nemen van de verzamelde en dienaangaande relevant geachte documentatie en om hunnerzijds relevant geachte documentatie ter beschikking te stellen. Klager X1 heeft ook van die gelegenheid gebruik gemaakt. Vervolgens is op 23 augustus 2012 met klagers een interview gehouden, waarvan de notulen ter controle aan hen zijn voorgelegd. Na dat interview heeft klager X1 nadere documentatie aangeleverd, waarover betrokkene vervolgens aan klager X1 vragen heeft gesteld. Aan klagers zijn voorts ter reactie voorgelegd de van Makelaar1 verkregen antwoorden op gestelde vragen en de van BV2 verkregen ‘legal opinion’ d.d. 1 oktober 2012. Klager X1 heeft ook op deze stukken gereageerd.

4.6.2.3 Tijdens het onderzoek van betrokkene naar de vraag of er op NV1 per ultimo 2011 al dan niet onvoorwaardelijke verplichtingen zouden rusten betreffende de bouw en aanschaf van ‘Schip1’, heeft klager X2, zo kan worden vastgesteld, geen argumenten aangedragen die pleiten voor het standpunt dat er geen sprake was van dergelijke onvoorwaardelijke verplichtingen. Klager X1 heeft in dat kader wel argumenten aangedragen, doch die zagen niet op de datum van ondertekening van het ‘Shipbuilding Contract’ en de daaraan te verbinden gevolgen voor de rechtsgeldigheid van dat contract per 31 december 2011.

4.6.2.4 Uit de notulen van de met klagers gehouden interview blijkt dat betrokkene wel bij klagers heeft nagevraagd wanneer zij het ‘Shipbuilding Contract’ hebben ondertekend. Op pagina 1. is als antwoord daarop vastgelegd:

Mr X1 states that he recognises his initials and signature on the shown photocopy of the shipbuilding contract and that he signed the contract in the Netherlands but that he could not remember when. Mr X1 indicates that it probably was at a later date not far from 3 May 2011.

Mr X2 states that he recognises his signature on the shown photocopy of the shipbuilding contract and that he signed the contract but that he could not remember when. Mr X2 mentions that it was not necessary for him initialising the pages of the contract.

Indien klager X2 bedoeld ‘Shipbuilding Contract’ pas op 28 mei 2012 heeft ondertekend en klagers op basis daarvan zich op het standpunt stellen dat uit dat contract per einde 2011 nog geen onvoorwaardelijke verplichtingen volgden waarmee in de jaarrekening 2011 rekening moest worden gehouden, valt niet te begrijpen dat klagers, in het bijzonder klager X2, daarover niet op 23 augustus 2012 hebben gesproken of zulks niet anderszins tijdens het onderzoek expliciet onder de aandacht van betrokkene hebben gebracht.

4.6.2.5 Dat klagers bij hun interview niet zeker waren over de datum waarop zij het ‘Shipbuilding Contract’ hadden ondertekend, behoefde betrokkene, vanuit de benodigde deugdelijke grondslag voor zijn bevindingen en de door hem aan te leggen zorgvuldigheid, naar het oordeel van de Accountantskamer niet te nopen tot een nader onderzoek ter zake. Betrokkene beschikte immers ook over de Addenda d.d. 28 juli, 4 augustus 2011 en 11 november 2011 bij voormeld ‘Shipbuilding Contract’, de ‘Effective Confirmation Agreement’ d.d. 4 augustus 2011 en de ‘Memorandum of Agreement’ van 23 mei 2012. Al deze documenten zijn door klagers ondertekend, terwijl gesteld noch gebleken is dat de datum van ondertekening door één of beide klagers wezenlijk afweek van de in deze documenten vermelde datum. In al deze documenten wordt gerefereerd aan het ‘Shipbuilding Contract’ d.d. 3 mei 2011, terwijl in de ‘Memorandum of Agreement’ voorop wordt gesteld dat ‘The Contract was signed on May 3, 2011’. Daarnaast is in de ‘Effective Confirmation Agreement’ verklaard dat door de goedkeuring van de overeenkomst door de ‘Board of Director’ ofwel de raad van commissarissen ‘the Shipbuilding Contract entered into effective on August 4, 2011’. Gelet op een en ander behoefde betrokkene dan ook geen twijfel te hebben over de datum van ondertekening van dat contract, in die zin dat de ‘Shipbuilding Contract’ niet al in 2011 (volledig) was ondertekend, zodanig dat hij daarnaar een nader onderzoek diende in te stellen.

4.6.3    Klagers hebben nog in voormeld verband specifiek aangevoerd dat betrokkene tijdens zijn onderzoek ook de e-mailberichten van X2 uit diens e-mailbox bij NV1 had moeten bestuderen, en deze daartoe zo nodig bij NV1 had moeten opvragen. Door het een en ander na te laten heeft betrokkene volgens klagers onzorgvuldig gehandeld.

4.6.3.1 Nog daargelaten dat niet is gebleken dat de inhoud van bedoelde e-mailbox informatie zou hebben opgeleverd, die dienstig zou (kunnen) zijn geweest voor het door betrokkene verrichte onderzoek, ziet dit verwijt eraan voorbij dat klagers één en andermaal door betrokkene in de gelegenheid zijn gesteld om de volgens hen relevante argumenten en stukken aan te dragen en te reageren op de door betrokkene in zijn onderzoek betrokken documentatie. Gesteld noch gebleken is dat zij op enig moment betrokkene hebben gevraagd of hij (ook) kennis had genomen van de inhoud van de e-mailbox van klager X2 bij NV1 dan wel hem hebben verzocht daarvan (alsnog) kennis te nemen.

4.6.4    Klagers hebben in dit verband betrokkene nog verweten dat hij tot de conclusie had moeten komen dat het ‘Shipbuilding Contract’ pas op 28 mei 2012 verbindend is geworden en er tot dat moment geen verplichtingen bestonden die dienden te worden opgenomen in de jaarrekening 2011 van NV1. Zij hebben daartoe echter geen andere stellingen ingenomen dan die die hierboven al zijn gewogen en te licht bevonden. De Accountantskamer ziet geen reden om de door betrokkene op 16 oktober 2012 gerapporteerde bevindingen - in enigerlei vorm - anderszins voor ondeugdelijk te houden. In het verlengde daarvan is er evenmin aannemelijk geworden dat betrokkene zich in het kader van de controle van de herziene jaarrekening 2011 van NV1 op het standpunt had moeten stellen dat daarin ten onrechte de verplichtingen zijn opgenomen die volgen uit de scheepsbouwovereenkomst aangaande ‘Schip1’.

4.6.5    De conclusie is dat klachtonderdeel b. ook voor het overige ongegrond is.

4.7       Klagers hebben voor hun verwijt sub c. dat betrokkene het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht en daardoor het voor hem geldende fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 sub e. VGC heeft geschonden, geen andere grondslag gegeven dan al opgevoerd in het kader van de verwijten sub a. en b. Dit betekent dat dit - zelfstandige betekenis missende - verwijt het lot deelt van die andere verwijten en ongegrond moet worden verklaard.

4.8       De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

4.9       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht - in al haar onderdelen - ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en J. Maan AA (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagers, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.