ECLI:NL:TACAKN:2014:29 Accountantskamer Zwolle 13/2146 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:29
Datum uitspraak: 07-04-2014
Datum publicatie: 07-04-2014
Zaaknummer(s): 13/2146 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie:   Klager neemt als apotheker waar in de apotheek van de broer van betrokkene. Betrokkene heeft – al dan niet in vereniging met zijn broer – misbruik gemaakt van de afhankelijke positie waarin klager als waarnemer verkeerde, door klager de helft van de door hem ontvangen waarnemingsvergoeding te laten betalen aan de vennootschap van betrokkene en zijn broer, zulks als voorwaarde voor voortzetting van de waarneming. Aangenomen moet worden dat deze (carroussel)constructie strekte tot afroming van de geldstroom binnen de apotheek. Betrokkene heeft zich als bestuurder en (voormalig) aandeelhouder van die vennootschap daardoor laten leiden door eigenbelang, met alle nadelige gevolgen voor klager en de apotheek. Betrokkene heeft nadien die handelwijze toegedekt door zich te verschuilen achter de vennootschap en zijn broer. De ernst van de schending daardoor van de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit en professioneel gedrag kan niet snel worden overschat. Volgt de maatregel van doorhaling, onder bepaling van de termijn dat betrokkene zich niet opnieuw kan inschrijven op 5 jaren.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/2146 Wtra AK van 7 april 2014 van

X , [beroep],

wonende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 20 september 2013 ingekomen klaagschrift van 19 september 2013 met bijlagen;

-         de op 31 oktober 2013 ingekomen brief van 30 oktober 2013 van klager;

-         het op 16 december 2013 ingekomen verweerschrift van 11 december 2013;

-         de op 14 februari 2014 ingekomen brief met aanvullende stukken van betrokkene.

1.2       Op (zondag) 23 februari 2014 heeft klager per elf e-mailberichten nog negen aanvullende producties ingezonden.

1.3       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 24 februari 2014 waar zijn verschenen klager in persoon en betrokkene in persoon.  

1.4       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van aantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is vanaf 18 november 2009 ingeschreven in het register als accountant.

2.2       De broer van betrokkene - A - is [beroep] (hierna A te noemen). A is aandeelhouder in en bestuurder van BV1 (hierna: BV1), die enig aandeelhouder en bestuurder is van BV2 (hierna BV2). Vanaf 31 december 2008 houdt BV2 15% van de aandelen in BV3 (hierna: BV3), die een zaak exploiteert in de straat te [plaats]. A is per 31 december 2008 toegetreden tot het bestuur van BV3; de dagelijkse leiding was sindsdien in zijn handen.

2.3       Betrokkene heeft tot begin 2013 samen met A het bestuur gevormd van  BV1. Sindsdien is A de enige bestuurder van BV1. Tot februari 2011 was betrokkene medeaandeelhouder in BV1; vanaf februari 2011 is A de enige aandeelhouder in BV1.

2.4       De zus van betrokkene en A - mw. B - is eveneens [beroep] zodanig werkzaam in een [zaak] te [plaats], welke [zaak] een volledige dochtervennootschap is van BV2.

2.5       Klager, die mede handelt onder de naam ‘Organisatie1’, heeft vanaf 8 januari 2011 tijdens de afwezigheid van A waargenomen in de BV3, zo ook wegens diens vakantie vanaf 21 juli 2011. A heeft vanaf zijn vakantieadres klager op 1 (althans 11) augustus 2011 vervangen door een andere waarnemend [beroep].

2.6       Klager heeft in verband met zijn waarneming in de BV3 in de periode van februari 2011 tot en met juli 2011 via zeven facturen een bedrag van € 56.819,81 inclusief BTW en vergoeding voor reiskosten aan de BV3 in rekening gebracht. Klager heeft daarbij de door hem bestede uren doorbelast tegen een uurtarief van € 100,00 als volgt:

- d.d. 31 januari 2011              24 uur à € 100,00 ter zake van ‘8 tot en met 30 januari 2011’

- d.d. 26 februari 2011 42 uur à € 100,00 ter zake van ‘4 tot en met 26 februari 2011’

- d.d. 27 maart 2011               56 uur à € 100,00 ter zake van ‘5 tot en met 26 maart 2011’

- d.d. 24 april 2011                 71 uur à € 100,00 ter zake van ‘april’

- d.d. 22 mei 2011                  71 uur à € 100,00 ter zake van ‘mei’

- d.d. 25 juni 2011                   78 uur à € 100,00 ter zake van ‘22 april t/m 27 mei 2011’

- d.d. 25 juli 2011                   74 uur à € 100,00 ter zake van ‘3 juni t/m 8 juli 2011’

- d.d. 31 juli 2011                   60 uur à € 100,00 ter zake van ‘12 t/m 30 juli 2011’

2.7       BV1 heeft via zes facturen een bedrag van € 20.349,00 inclusief BTW aan ‘uren’ aan klager in rekening gebracht, als volgt:

- factuur d.d. 7 februari 2011               24 uur à € 50,00 ter zake van ‘januari 2011’

- factuur d.d. 7 februari 2011               42 uur à € 50,00 ter zake van ‘januari 2011’

- factuur d.d. 30 maart 2011                56 uur à € 50,00 ter zake van ‘maart 2011’

- factuur d.d. 6 mei 2011                     71 uur à € 50,00 ter zake van ‘maart 2011’

- factuur d.d. 10 juni 2011                   71 uur à € 50,00 ter zake van ‘april / mei 2011’

- factuur d.d. 25 juli 2011                    78 uur à € 50,00 ter zake van ‘april / mei 2011’

Op 31 juli 2011 is een zevende factuur aan klager gezonden.

Deze facturen zijn via het ‘hotmail-email-adres’ van betrokkene aan klager verzonden.

2.8       De eerste zes facturen van BV1 zijn door klager voldaan. Per e-mailbericht van 3 augustus 2011, zowel gericht aan A als aan betrokkene, heeft klager aanspraak gemaakt op terugbetaling van een bedrag van € 20.347,00

2.9       Op 2 augustus 2011 hebben de overige bestuurders van de BV3 buiten aanwezigheid van A onder meer besloten de managementovereenkomst met A op te schorten en hem de toegang tot de [zaak] te weigeren. In de op 16 augustus 2011 gehouden vergadering van aandeelhouders is met meerderheid van stemmen besloten A met onmiddellijke ingang te ontslaan als bestuurder van de BV3.

2.10     De bestuurders van de twee andere aandeelhouders in de BV3 hebben op 11 augustus 2011 jegens A aangifte gedaan van verduistering, oplichting, fraude en handel in illegale medicijnen. In het proces-verbaal van de aangifte is onder meer opgenomen als verklaring van één van die bestuurders:

“Op woensdag 11 [lees:10; AcK] augustus 2011 te 22.05 uur werd ik (…) gebeld door [klager] dat ik snel naar de [zaak] op de [straat] moet komen. Ik hoorde dat [klager] was gebeld door A met de melding dat Y en zijn zus B de niet geregistreerde  medicijnen vanuit [plaats] naar [plaats] zouden brengen. Ik ben direct in de auto gestapt (…) en naar de [straat] te [plaats] gereden. (…) Op woensdag 11 [lees: 10, AcK] augustus 2011 rond 23.00 uur zag ik (…) een auto voor de [zaak] aan de [straat] kant stoppen. Ik ben samen met (…) naar buiten gelopen en zag een [automerk] auto staan. Ik zag ook een jongeman en vrouw staan. Wij herkenden beide personen als Y en B. Wij zagen een kofferbak openstaan en zag dat Y een blauwkleurige krat van Firma1  groothandel (een farmaceutische) uit de kofferbak wilde pakken. (…) Direct hebben wij deze personen aangehouden en [klager] heeft de politie gebeld welke Y en B van ons hebben overgenomen.”

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         betrokkene heeft als bestuurder van BV1 ten onrechte facturen aan klager gezonden;

b.         betrokkene laat als bestuurder na de op de facturen van BV1 door klager betaalde bedragen als onverschuldigd betaald terug te betalen;

c.         betrokkene is mede verantwoordelijk voor het wanbeleid en de wantoestand bij de BV3;

d.         betrokkene laat na de boekhouding en de aangifte van klager te verzorgen;

e.         betrokkene heeft zich bezondigd aan belangenverstrengeling;

f.          betrokkene is betrokken bij diefstal van medicijnen.

3.2       Ter zitting heeft klager als zevende klachtonderdeel naar voren gebracht het verwijt dat betrokkene bij zijn brief van 14 februari 2014 specificaties heeft overgelegd van de facturen van BV1 die achteraf zijn opgesteld. 

3.3       Klager heeft op basis van voormelde klachten geconcludeerd dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de goede zeden, ethiek en beroepseer van een accountant.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1.1    De Accountantskamer acht de in rechtsoverweging 3.2 vermelde klacht, genoemd tijdens de mondelinge behandeling, in een zodanig laat stadium naar voren gebracht dat betrokkene geen - laat staan voldoende - gelegenheid heeft gehad om zijn verweer tegen deze klacht voor te bereiden en zijn verdediging daarop in te richten. Daarvan uitgaande  staat de goede procesorde in de weg aan bespreking van dit klachtonderdeel. Dit betekent dat dit deel van de klacht buiten behandeling dient te blijven en de klacht in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

4.1.2    Wat betreft de op zondag 23 februari 2014 via de e-mail nader ingezonden stukken en de door klager aan zijn pleitaantekeningen aangehechte stukken geldt evenzeer dat die buiten de inhoudelijke beschouwing van de klacht dienen te blijven. Door eerst op dat moment die nadere stukken in het geding te brengen, terwijl niet is gebleken dat klager daartoe niet eerder in staat was, is betrokkene niet in de positie geweest om adequaat op de inhoud van die nadere stukken te reageren.

4.1.3    Het voorgaande geldt niet voor de op 14 februari 2014 van betrokkene nader ontvangen stukken. Hoewel betrokkene daarmee die stukken heeft ingediend één dag buiten de in artikel 14 lid 3 van het procesreglement bedoelde termijn voor indiening, kan niet tot de conclusie worden gekomen dat deze stukken, gelet op zowel de omvang van de termijnoverschrijding als de aard en omvang van deze stukken, klager in een zodanige positie hebben gebracht dat hij daar ter zitting niet adequaat op heeft kunnen reageren.

4.2       Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) geldende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor registeraccountants in business geldende) deel C.

4.4       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       De Accountantskamer ziet aanleiding om de klachtonderdelen a., b. en e. gezamenlijk te bespreken. Dienaangaande geldt het volgende.

4.5.1    Klager heeft ter onderbouwing van deze klachtonderdelen aangevoerd dat hij door betrokkene en A is verplicht de door BV1 verzonden facturen te betalen omdat hij anders geen betaling verkreeg op de door hem aan de BV3 verzonden facturen voor zijn waarneming van A en die waarneming niet zou worden voortgezet. Voor die aan hem gerichte facturen van BV1 is geen prestatie verricht en die facturen zijn ook nimmer gespecificeerd. Voor die facturen en de daarvoor gegeven reden van ‘begeleiding’ is geen grond; A was slechts ‘basis-[beroep]’ terwijl klager ‘openbaar [beroep] specialist’ is en geen begeleiding nodig heeft, laat staan van een basis-[beroep]. Vanaf augustus 2011 heeft hij vergeefs om terugbetaling van die door hem betaalde bedragen verzocht, aldus klager.

4.5.2    Betrokkene heeft daartegen ingebracht dat klager zich moet richten tot  BV1 en dat hij buiten dat geschil tussen klager en BV1 staat. Het is zijn broer A geweest die met klager de afspraken ter zake heeft gemaakt. Het gaat daarbij in hoofdzaak om vergoeding van de tijd die A heeft besteed aan de begeleiding van klager bij diens waarneming, met name over (telefonisch) overleg dat tussen beiden is gevoerd over concrete gevallen binnen de [zaak]. Ook is volgens betrokkene tijd doorbelast gemoeid met de verkenning van een op te zetten gezamenlijke activiteit van klager en A in [land].

4.5.3    Anders dan betrokkene aanvoert, is hij als (toenmalig) statutair bestuurder mede verantwoordelijk voor de facturering door BV1 aan klager. Dit geldt te meer nu als gesteld en niet weersproken vast is komen te staan dat betrokkene die facturen inderdaad heeft gezien, althans een substantieel deel daarvan, en via zijn hotmail-adres aan klager heeft verzonden, terwijl hij evenmin heeft weersproken dat hij (een aantal malen) voorafgaand aan de facturering door klager aan BV3 én de facturering door BV1 aan klager daarover overleg met klager heeft gevoerd. Betrokkene heeft voorts erkend ervan op de hoogte te zijn geweest dat klager vanaf augustus 2011 tegenover BV1 aanspraak is gaan maken op terugbetaling van het in overweging 2.7 bedoelde bedrag. Betrokkene is dan ook tuchtrechtelijk aanspreekbaar op zijn betrokkenheid bij de door klager gelaakte handelwijze.

4.5.4    Tot de vaste jurisprudentie van de Accountantskamer behoort dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.

4.5.5    Het staat vast dat de overeenkomst tot waarneming van A als [beroep] in de BV3 is gesloten tussen die entiteit en klager. De kosten van die waarneming zijn ook conform de daartoe gesloten overeenkomst belast bij die entiteit. Dat klager ondanks zijn kwalificatie als ‘openbaar [beroep] specialist’ bij zijn waarneming van A begeleiding/ondersteuning nodig had van A, die niet die kwalificatie van specialist bezat en alleen ‘basis-[beroep]’ was, zoals betrokkene ter zitting heeft betoogd, is niet te begrijpen. De overeenkomst tot waarneming biedt daarvoor ook geen enkel aanknopingspunt. Dat er een noodzaak dan wel een behoefte tot begeleiding / ondersteuning door A bestond, is te minder aannemelijk omdat die waarneming nu juist nodig was wegens A’s afwezigheid in de [zaak]. Daarbij staat vast dat de aan klager gerichte facturen van BV1 steeds uitgaan van dezelfde hoeveelheid uren die klager voor zijn waarneming van A aan BV3 had doorbelast, zij het tegen een lager uurtarief. Dit zou betekenen dat A - in ieder geval in de periode van februari 2011 tot eind mei 2011 - klager bij ieder waargenomen uur datzelfde uur zou hebben begeleid en ondersteund door ‘met klager overleg te voeren’, zoals betrokkene heeft betoogd. Dat betoog moet dan ook als volstrekt ongeloofwaardig worden verworpen. Bij dit alles geldt dat, zo is ter zitting gebleken, de facturen van BV1 ook welbewust werden afgestemd op die van klager aan BV3 en betrokkene niet heeft weersproken dat de betaling van klagers factuur afhankelijk werd gesteld van klagers betaling van de factuur van BV1. Een en ander maakt bovendien aannemelijk het standpunt van klager dat van hem werd verlangd dat hij de helft van zijn honorarium terug diende te betalen (aan BV1 en niet aan BV3) als zou dat naar zeggen van zijn wederpartij een soort reservering voor belastingen en premies zijn geweest.

4.5.6    Betrokkene heeft ter onderbouwing van zijn stellingen nog overgelegd een aantal specificaties die volgens hem behoren bij de facturen van BV1 aan klager. Nog daargelaten dat bij drie van deze specificaties de daarin aangegeven data niet aansluiten bij de periode die is genoemd in de factuur waarop die specificatie zou zien, dat klager gemotiveerd heeft weersproken dat de facturen van BV1 waren voorzien van een specificatie en dat in de facturen niet wordt verwezen naar een specificatie, laten die specificaties geheel onverlet wat hiervoor is overwogen. Een en ander, gevoegd bij het ontbreken van iedere verdere onderbouwing ter zake, maakt (eveneens) onaannemelijk, zoals betrokkene heeft aangevoerd en klager heeft bestreden, dat A bezig is geweest met een verkenning van een gezamenlijk uit te voeren activiteit in [land] en BV1 gerechtigd zou zijn om daarvoor uren en kosten aan klager in rekening te brengen.

4.5.7    Tegen de achtergrond van wat uit de overgelegde stukken is gebleken over spanningen, geschillen en de procedure(s) tussen A en diens medebestuursleden en medeaandeelhouders in BV3 moet het er veeleer voor gehouden worden dat vorenbedoelde (carroussel)constructie strekte tot afroming van de geldstroom binnen BV3.

4.5.8    Het voorgaande overziende is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene wist, althans redelijkerwijs moest weten. - hij heeft immers de facturenstroom gezien en zich kennelijk nooit heeft willen afvragen wat de achtergrond van deze facturen was en hoe geloofwaardig de gedeclareerde uren voor advies en bijstand waren - dat de facturering aan klager niet deugde omdat de inhoud ervan, naar betrokkene wist, althans redelijkerwijs moest weten, niet juist kon zijn. Voor deze gang van zaken draagt hij als bestuurder verantwoordelijkheid. Door daaraan mee te werken, althans door niet te verhinderen dat BV1 facturen zond voor - naar uit de hiervoor vermelde feitelijke constellatie voortvloeit - niet verrichte prestaties, heeft betrokkene niet eerlijk zaken gedaan en heeft hij meegewerkt aan het tot stand komen van stukken die inhoudelijk onjuist en misleidend zijn, zulks ten voordele van BV1 waaraan hij verbonden was en ten nadele van klager én BV3. Bijgevolg kan betrokkenes standpunt dat een en ander hem niet aangaat, evenmin de toets der kritiek doorstaan. Zodoende heeft betrokkene geschonden de fundamentele beginselen van integriteit als bedoeld in artikel A-100.4 sub a. VGC (nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110 van de VGC), van objectiviteit als bedoeld in artikel A-100.4 sub b. VGC (nader uitgewerkt in hoofdstuk A-120 van de VGC) en van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 sub e. VGC (nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 van de VGC). De klachtonderdelen a., b. en e. moeten daarom in zoverre gegrond worden verklaard.

4.6       Klachtonderdeel c. betreft het verwijt dat betrokkene mede verantwoordelijk is voor het wanbeleid en de wantoestand bij BV3. Ter onderbouwing van dit verwijt heeft klager verwezen naar een aantal stukken die weliswaar inzicht bieden in de spanningen, de geschillen en de procedure(s) tussen betrokkenes broer A en diens medebestuursleden en medeaandeelhouders in BV3 doch daaruit wordt niet aannemelijk dat betrokkene ter zake verantwoordelijkheid binnen die [zaak] heeft gedragen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.7       Met klachtonderdeel d. verwijt klager betrokkene dat hij heeft nagelaten zijn boekhouding en zijn belastingaangifte te verzorgen. Betrokkene heeft weersproken dat hem daartoe enige opdracht is verstrekt, laat staan door hem is aanvaard. De Accountantskamer stelt vast dat klager geen feiten of omstandigheden heeft gesteld of stukken heeft bijgebracht waaruit kan worden afgeleid dat op betrokkene enige verplichting ter zake is komen te rusten. Dit onderdeel van de klacht is daardoor ongegrond.

4.8       Wat betreft klachtonderdeel f. geldt dat klager niet meer heeft aangevoerd dan dat uit de in overweging 2.10 bedoelde aangifte blijkt dat betrokkene zich heeft ingelaten met de diefstal van medicijnen. Nog daargelaten dat betrokkene dit verwijt gemotiveerd heeft weersproken, kan uit die enkele aangifte nog niet volgen dat betrokkene zich heeft bezondigd aan de diefstal van medicijnen dan wel de handel in illegale medicijnen, zoals klager kennelijk wil betogen. Dit onderdeel is ongegrond.  

4.9       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel wordt in aanmerking genomen de aard en ernst van de hiervoor omschreven schending van genoemde fundamentele beginselen en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Betrokkene heeft - al dan niet in vereniging met zijn broer - misbruik gemaakt van de afhankelijke positie waarin klager als waarnemer van A verkeerde, door klager een deel van de door BV3 aan hem uitbetaalde waarnemingsvergoeding te laten betalen aan BV1, zulks als voorwaarde voor (voortzetting van) klagers waarneming van A. Hij heeft zich als bestuurder en (voormalig) aandeelhouder van BV1 daarbij laten leiden door eigenbelang, met alle nadelige gevolgen voor klager én BV3. Hij heeft nadien die handelwijze toegedekt door zich te verschuilen achter BV1 en zijn broer en te stellen dat een en ander hem niet aanging, zulks onder miskenning van zijn feitelijke betrokkenheid en statutaire verantwoordelijkheid dienaangaande. De laakbaarheid van die handelwijze kan naar het oordeel van de Accountantskamer niet snel worden overschat. Anderzijds heeft de Accountantskamer er acht op geslagen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Alles in aanmerking nemende, waaronder ook de oplegging van maatregelen in vergelijkbare gevallen, is de Accountantskamer van oordeel dat in deze klachtzaak de maatregel van doorhaling passend en geboden is, onder bepaling van de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op vijf jaren.

4.10      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klacht als verwoord in overweging 3.2 niet-ontvankelijk;

·        de klacht in de onderdelen a., b. en e. gegrond als hiervoor vermeld;

·        verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·        legt aan betrokkene de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·        bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op vijf jaren;

·        verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto artikel 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·        verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hem vergoedt.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.A. Maan en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en J. Maan AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.